Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Natuurkunde in de Huiskamer - ongeveer 100 proeven met huishoudelijke voorwerpen.
Author: Tit, Tom
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Natuurkunde in de Huiskamer - ongeveer 100 proeven met huishoudelijke voorwerpen." ***


                      NATUURKUNDE IN DE HUISKAMER,

          ONGEVEER 100 PROEVEN MET HUISHOUDELIJKE VOORWERPEN.


              Uit het Fransch in het Nederlandsch bewerkt

                                  DOOR

                            D. H. COCHERET.



                             (Derde Druk.)


                               Rotterdam,
                          NIJGH & VAN DITMAR.



                           Aan mijn zoon Jan.



Lieve Jan,

Onder de proeven, welke in dit boek medegedeeld worden, zijn er eenige
slechts eenvoudige spelletjes tot vermaak van ouders en kinderen,
wanneer zij des avonds gezellig in de huiskamer om de tafel zitten.

Andere daarentegen, welke een meer wetenschappelijk karakter dragen,
zijn bestemd om den lezer in te leiden in de studie der physica, die
wondervolle wetenschap, waaraan wij de ontdekking van de stoomkracht,
van telephoon en phonograaf te danken hebben, en die ons, misschien
reeds morgen, met nieuwe wonderen verrast.

Al deze proeven, de meer ingewikkelde zoowel als de eenvoudige, kunnen
verricht worden zonder eenig natuurkundig instrument en dientengevolge
zonder de minste onkosten; ons eigengemaakt natuurkundig kabinet
bevat, zooals ge weet, slechts keukengereedschap, kurken, lucifers,
enz., m. a. w. zaken, welke iedereen bij de hand heeft.

Ik hoop, dat het werkje, dat ik u hierbij opdraag, bij u de herinnering
levendig houde aan de gelukkige uren, welke wij te zamen gesleten
hebben met het verrichten dier proeven en het gereed maken van de
toestellen, welke in Natuurkunde in de Huiskamer beschreven worden.


Uw Vader,

ARTHUR GOOD.
(Tom Tit).

Parijs, 1 Januari 1890.



VOORBERICHT.


Natuurkunde in de Huiskamer is eene Nederlandsche bewerking van
eene reeks eenvoudige proeven met huishoudelijke voorwerpen, welke
onder den titel van Science Amusante achtereenvolgens in het blad
l'Illustration beschreven werden.

In enkele stukjes heeft de bewerker eene opmerking ingelast of eene
wijziging aangebracht, waar hij meende, dat daardoor de duidelijkheid
eener beschrijving of de juistheid eener verklaring werd bevorderd.

Moge het werkje beantwoorden aan het dubbele doel waarmede het werd
samengesteld: "leeren en vermaken."


D. H. C.

Rotterdam, Sept. '90.



Voorbericht voor den tweeden druk.

De bewerker eindigt bovenstaand voorbericht met den wensch, dat
het werkje moge beantwoorden aan het dubbele doel, waarmede het is
saamgesteld. Met genoegen kunnen wij melden, dat die wensch volkomen
is bevredigd, daar reeds nu een tweede druk noodig is geworden.


De Uitgevers.

Rotterdam, Februari '91.



Hoogst aangenaam is het ons, zoo kort na de verschijning van den
tweeden, den derden druk in 't licht te geven.


De Uitgevers.

Rotterdam, September '92.



EEN BORD OP EENE NAALD.


Iedereen heeft wel eens gezien, dat goochelaars borden, schotels
en ander keukengereedschap op de punt van een stok lieten draaien;
gewoonlijk zijn die voorwerpen van hout of metaal, en het evenwicht,
dat alleen een gevolg is van de z. g. middelpuntvliedende kracht,
houdt op te bestaan, zoodra de draaiende beweging niet snel genoeg
meer is om de uitwerking van de zwaartekracht te overwinnen.

Hier is echter een middel om een bord op de punt van eene naald in
standvastig evenwicht te doen blijven, ja zelfs, het eene draaiende
beweging op die fijne spil mede te deelen.

Snijd twee kurken in de lengte middendoor, en steek in ieder der vier
stukken aan een der uiteinden van de doorsnede eene vork, zóó dat
het vlak van doorsnede en de vork een hoek vormen, die een weinig
kleiner dan een rechte is, leg nu de kurken op gelijke afstanden
van elkander met de platte kanten op den rand van het bord, en zorg
daarbij dat de tanden der vorken tegen het bord steunen, zoodat deze
niet kunnen schommelen.

Dit geheele samenstel kunt ge nu laten balanceeren op de punt van
eene naald, welker oog ge in eene gewone kurk gestoken hebt; met
een weinig voorzichtigheid (het bord mag natuurlijk niet glijden)
kunt ge aan het bord eene ronddraaiende beweging mededeelen, welke
zeer lang kan voortduren, daar de wrijving tusschen de onderzijde
van het bord en de naald uiterst gering is.



EEN POTLOOD OP DE PUNT TE LATEN STAAN.


Onze teekening geeft zonder verdere verklaring de oplossing van
dit vraagstuk.

Men behoeft slechts het lemmet van een zakmes in het potlood te steken,
niet ver van de punt; het evenwicht wordt verkregen door het mes wat
meer of minder te openen.

Het geheel blijft in evenwicht volgens de wetten der physica: het
zwaartepunt van het systeem ligt onder het steunpunt (vinger, rand van
de tafel, enz.); het evenwicht is dus standvastig (stabiel evenwicht).

Door de opening van het mes te veranderen kan men het potlood eene
verschillende, willekeurige helling geven en als het zwaartepunt
in het verlengde van de as van het potlood ligt, staat dit laatste
volkomen loodrecht.



EEN EI OP EENE FLESCH.


Steek twee even zware vorken ter weerszijden in eene kurk; hol deze
aan de onderzijde een weinig uit, zoodat ze nauwkeurig op een der
punten van het ei past, zet de andere punt op den rand van den hals
eener flesch, waarbij ge het ei goed rechtstandig moet houden; na
eenig probeeren zult ge voelen, dat het geheel in evenwicht is ten
gevolge van de verlaging van het zwaartepunt.



EIGENAARDIGE MANIER OM EENE PEER DOOR TE SNIJDEN.


Wij hangen eene peer zoo hoog mogelijk aan het plafond of de zoldering
op. Branden wij daarop den draad door, waaraan zij hangt, dan valt
de peer. Hoe zullen wij het nu aanleggen om een mes zóó te plaatsen,
dat, de peer, daarop vallende, juist in tweeën gesneden wordt?

Een schietlood hebben wij daarvoor niet noodig; het is voldoende de
peer, als zij goed stil hangt, in een glas water te dompelen en dit
dan dadelijk weer weg te halen; enkele druppels zullen van de peer
afvallen en op één zelfde punt van de tafel of den vloer neerkomen,
bij welk punt wij nauwkeurig een merk moeten plaatsen.

Deze voorbereidende maatregelen moeten natuurlijk in het geheim
genomen zijn, zoodat de omstanders zonder iets van den kunstgreep
met de waterdruppels te weten, de peer hangende moeten vinden.

Op het verlangde oogenblik plaatst ge het mes op de gemerkte plek,
of liever op eene voldoende hoogte daarboven en nu moet de peer bij
het vallen op het mes noodwendig doorgesneden worden.

Zooals de teekening u doet zien, kunt ge de proef ook voor twee messen
inrichten, die kruiselings boven elkaar gesteld zijn; het juiste punt,
waar de messen elkaar moeten kruisen, moet ge door proefneming bepalen,
waartoe ge meerdere druppels van de peer moet laten vallen. De peer
zal dan in vier stukken gesneden worden, welke ge kunt opvangen in
eene schaal, die onder de messen geplaatst is.



EENE SPELD MET EENE NAALD TE DOORBOREN.


Steek de speld in een der cirkelvlakken van eene kurk en ter
weerszijden in het gebogen vlak twee even zware zakmessen. (Als de
messen niet even zwaar zijn, opent men ze niet even ver.) Leg den kop
van de speld op den top van uw vinger, en verplaats de messen zóó lang
tot de speld horizontaal ligt. Plaats haar dan op de punt van eene
naald, waarvan het oog in eene kurk op eene flesch gestoken is. Als
ge tegen de kurk blaast, waarin de messen zitten, zal het geheele
samenstel op de punt van de naald draaien. Bovendien, daar de naald
harder is dan de speld, welke van koper is, zal zij na eenigen tijd
eene kleine holte in die speld maken, en als de proef lang genoeg
wordt voortgezet, haar zelfs geheel doorboren.



DE SCHRIK DER HUISMOEDERS.


Ik stel u voor een theekopje op de punt van een tafelmes te zetten. Wat
ge daarvoor noodig hebt, is zeer weinig en gemakkelijk te krijgen,
als ge aan tafel zit: eene kurk, eene vork, en... wat handigheid;
anders niets!

Klem de kurk in het oor van een theekopje, wel stevig genoeg, dat zij
goed vast blijft zitten, maar niet zoo hard, dat het kopje doof wordt.

Steek de vork in de kurk over het oor heen met twee tanden aan elke
zijde, en zorg dat de steel van de vork min of meer onder het kopje
komt.

Daar het zwaartepunt nu verlaagd is, kunt ge het kopje op de punt van
een mes zetten en door heen en weer schuiven de juiste plaats zoeken,
waarop het in evenwicht kan blijven. Daar de onderzijde van het kopje
waarschijnlijk verglaasd is, moet ge zooveel mogelijk zorgen, dat
de hand, waarmede ge het mes vasthoudt, niet trilt, daar anders het
kopje zeer licht van het mes afglijdt; begin maar met de rechterhand
bij den steel van de vork te houden, opdat ge hem snel kunt grijpen,
als het kopje valt.

Nog een laatsten vriendenraad wil ik u geven: drink uw kopje leeg,
voordat ge de proef doet, anders mocht ge eens niets krijgen.



HOE MEN EENE NAALD DOOR EEN CENT KAN STEKEN.


Eene naald door een cent te steken, schijnt op het eerste gezicht
iets onmogelijks. En toch is niets eenvoudiger.

Men behoeft de naald slechts in eene kurk te steken, zóó, dat de punt
iets uitsteekt en het oog, zoo dit aan de andere zijde mocht uitsteken,
met eene nijptang af te knippen.

Leg nu den cent met de kurk daarop, zooals in de teekening wordt
aangewezen, of eenvoudig op eene plank van zacht hout, en sla dan
flink met een hamer op de kurk.

De naald, die in geen enkele richting kan buigen, aangezien de kurk,
welke haar omklemt, dit belet, zal den cent of een ander muntstuk
van dezelfde dikte met het meeste gemak doorboren, daar het staal,
waarvan de naald gemaakt is, gelijk wij weten, harder is dan het
brons van den cent.



EVENWICHT VAN EEN POLLEPEL.

EERSTE STAND.


De pollepel, welke in iedere keuken te binden is, zal ons in staat
stellen een aantal proeven uit te voeren, waarbij het evenwicht moet
verkregen worden door niet alleen het zwaartepunt te verlagen, maar
tevens door het meer naar het ophangpunt te verplaatsen.

Zet een knipmes, half geopend, volgens de aanwijzing op de teekening,
op den rand eener tafel, hang den pollepel over den hoek, welken het
heft en het lemmet van het mes met elkaar vormen, met de binnenzijde
van den lepel naar de tafel gekeerd, en laat nu het geheel los: mes
en lepel zullen na eenig heen en weer schommelen tot rust komen; het
zwaartepunt ligt dan loodrecht onder het steunpunt, er is standvastig
evenwicht. Als ge zand in den lepel doet, zal het mes, in plaats van
te vallen, zich oprichten, daar het zwaartepunt door het zand weer
achter den rand der tafel gebracht werd.



EVENWICHT VAN EEN POLLEPEL.

TWEEDE STAND.


Hier wordt de lepel vastgehaakt aan het begin van het lemmet; men moet
zorgen, den haak zoo te bevestigen, dat de lepel niet kan glijden
en hij met den steel in loodrechte richting een hoek van ongeveer
45° maakt.

Het evenwicht wordt hier verkregen, door het uiteinde van het heft te
plaatsen op den rand van eene tafel, den vinger of den rand van een
glas, dat voor eene grootere vastheid van stand met water gevuld is.

De proef schijnt onmogelijk; beproef haar en ge zult verbaasd staan
over de gemakkelijkheid, waarmede gij haar kunt doen.



EVENWICHT VAN EEN BORD.


Met den pollepel, den nederigen schepter der keukenmeid, hebben wij
twee merkwaardige proeven verricht, welke in tegenspraak schijnen met
de wetten der zwaartekracht. Als wij de schuimspaan er bij nemen,
zullen wij in staat zijn, den rand van een omgekeerd bord op den
rand van een glas of den hals eener karaf te leggen, waarop het in
den toestand van standvastig evenwicht zal blijven liggen.

Haak den lepel aan den rand van het bord en klem door middel van
eene schijf kurk den haak van den lepel tegen het bord, zoodat de
lepel rechts noch links kan schuiven. Leg het bord met de linkerhand
op de karaf, haak de schuimspaan met de rechter aan den lepel, en
na eenig heen- en weerschuiven zal het u gelukken, het bord in den
evenwichtstoestand te brengen.



DE FLESCH KOORDDANSERES.


Hoe zult gij eene flesch laten zweven op een door de kamer gespannen
touw? De teekening zegt u, dat ge slechts den haak van eene parapluie
in den hals der flesch hebt te steken. Om het afglijden te voorkomen,
kunt ge het touwtje waarop de flesch moet liggen, met krijt bestrijken,
evenals de koorddansers de zolen van hun schoeisel insmeren.

De figuur aan den rechterkant toont ons, hoe men, zonder haar te
schudden, eene flesch fijnen wijn zou kunnen afschenken. Men zou dan
slechts de parapluie moeten vervangen door een pollepel, de flesch
op eene breede strook linnen leggen en haar langzamerhand en zonder
schokken laten overhellen, door in een vat, dat onder aan den lepel
wordt gehangen, druppelsgewijze water te gieten.

Ik behoef u niet te zeggen, dat deze aanwijzing slechts theoretisch
is: doe de proef met eene flesch gewonen wijn, van ouden wijn zou
het zonde zijn!



DE POTLOODEN IN EVENWICHT.


Deze proef, bepaaldelijk aan H.H. scholieren opgedragen, heeft
ten doel, twee potlooden in de ruimte te laten zweven: het eene
horizontaal, met de punt op eene naald rustende of aan een draad
hangende; het andere loodrecht staande op het eerste.

Onze lezers zijn reeds zoo vertrouwd geraakt met proeven omtrent
evenwichtstoestanden, dat het niet noodig zal zijn, deze in het
breede te beschrijven: de beide even zware messen, welke het potlood
horizontaal houden, herinneren ons de vroeger vermelde proef van
de doorboorde speld; ook het evenwicht van het andere potlood, dat
door twee penhouders in loodrechten stand wordt gehouden, is eene
welbekende proef. Maar de verbinding van beide proeven kwam ons
merkwaardig genoeg voor om hier vermeld te worden.

Hebben onze jonge lezers de voorwerpen zorgvuldig gesteld, dan kunnen
ze het geheel om het ophangpunt laten draaien; zij zullen zien dat
de wentelende beweging, eens begonnen, vrij lang kan voortduren.



EVENWICHT VAN TANG EN ASCHSCHOP.


Als de winter ons naar het hoekje van den haard jaagt, zullen wij
daar na den maaltijd nieuwe stof vinden voor onderhoudende proeven.

De volgende is zeer eenvoudig: tang en aschschop is alles wat wij
noodig hebben. Leg het platte deel van de aschschop op den vloer,
zoodat de steel schuin staat ten opzichte van den vloer, en stel daarop
aan iemand uit het gezelschap voor, de aschschop in dien stand te doen
blijven, zonder eenig ander hulpmiddel dan de tang. Onze teekening
wijst u onmiddellijk de wijze van handelen aan.

Het is voldoende een der bladen van de tang op het blad van de
aschschop te plaatsen en het andere achter den steel vast te zetten;
na eenig verschuiven vindt men den evenwichtstoestand.

Wenschelijk is het eene tang en aschschop te kiezen, waarvan de steel
in een flinken knop eindigt, zoodat de voorwerpen eene voldoende
zwaarte hebben om de proef te doen slagen.

Zijn de bladen van de tang van onderen te rond, dan moet ge er een
klein gedeelte van vlak vijlen, waarop de tang gemakkelijk kan staan
zonder gevaar van om te vallen.



DE DUIKERKLOK.


Als wij een bierglas omgekeerd in het water dompelen, zien wij dat
het water in het glas veel lager staat dan er omheen. Dit zeer bekende
verschijnsel stelt ons in staat, op alleraardigste wijze te laten zien,
hoe de duikerklok werkt, waarin de werklieden onder den waterspiegel
vrijelijk kunnen ademen en arbeiden.

Wanneer ge de proef inricht, zooals wij u zullen aanwijzen, kunnen
al de toeschouwers haar goed zien. Voor waterbak kunt ge eene
omgekeerde kaasstolp nemen, die ge met den knop in eene inmaakflesch
zet. Zoodoende zult ge een doorzichtig vat hebben, waar doorheen men
alles kan zien, wat binnenin plaats heeft. Dompelt ge nu een glas
in deze met water gevulde klok, dan kunt ge duidelijk waarnemen,
dat het water in het glas lager staat dan in de klok.

Met dit feit bekend, kunt ge nu voorstellen een klontje suiker onder
water te dompelen zonder het nat te maken. Gij behoeft dan slechts
de suiker op eene groote, platte kurk te leggen en het glas er
overheen te stulpen; druk het glas goed rechtstandig naar beneden,
om te beletten dat de kurk kantelt, en houd het glas onder in het
vat zoo lang ge wilt.

Als ge daarna het glas, dus natuurlijk ook de suiker met de kurk,
weder omhoog haalt, zal het klontje volkomen droog voor den dag komen,
daar de lucht in het glas het water belet heeft, met de suiker in
aanraking te komen.



DE FRANSCHE VLAG.


Het is algemeen bekend, dat als men voorzichtig wijn op water giet,
de wijn bovendrijft; dit verschijnsel is te algemeen bekend, om er
lang bij stil te staan; maar ditmaal willen we in een glas den wijn
onder en het water boven hebben, zonder dat beide vloeistoffen zich
met elkander vermengen. Daartoe maakt men gebruik van het verschil
in dichtheid van water, naarmate het warm of koud is.

Doe kokend water in een glas, [1] zet er een trechter in, die tot op
den bodem reikt (fig. 1) en giet er nu wijn in, welken gij met ijs
zooveel mogelijk afgekoeld hebt.

Als ge voorzichtig te werk gaat, zult ge zien, dat de wijn op den
bodem van het glas eene duidelijk afgescheiden laag vormt. Verwijder
nu voorzichtig den trechter, maak eene blauwe vloeistof, die lichter
is dan water,--bijv. wijngeest met een weinig inkt, en giet haar op het
water. (fig. 2.) Zoo zult ge de Fransche vlag verkregen hebben. Als ge
nu een licht voor het glas plaatst, kunt ge de drie kleuren daarachter
op een muur vertoonen.

Bij deze illuminatie krijgt ge nog vuurwerk op den koop toe. Als ge
n.l. het water in het glas koud laat worden, of ge ter bespoediging
het glas in een bak met koud water plaatst, zult ge den wijn door
het water zien opstijgen als fijne straaltjes, die op vuurpijlen
gelijken (fig. 3); de verschillende vloeistoffen zullen zich met
elkander vereenigen en de nederdalende blauwe stralen, met de omhoog
stijgende roode vermengd, zullen u het schouwspel aanbieden van een
vuurwerk in een glas water.



HET OKSHOOFD EN DE FLESCH.


Men geeft u een okshoofd met wijn en eene flesch, en men stelt u de
vraag, hoe ge de flesch zult vullen uit het spongat, zonder ander
hulpmiddel dan de flesch zelve.

Ziehier de oplossing: Als het okshoofd goed vol wijn is, vult ge de
flesch met water; hierop sluit ge den hals met den vinger en dompelt
dien in het spongat, terwijl ge de flesch het onderst boven keert;
hierop neemt ge den vinger van den hals en laat de flesch eenigen
tijd zoo staan, (zie de teekening); ge zult dan zien, dat de wijn,
die lichter is dan het water, langzamerhand dit laatste in de flesch
vervangt, zoodat ten slotte de flesch vol zuiveren wijn is, terwijl
het water zich in het okshoofd heeft begeven.



UITBARSTING VAN DEN VESUVIUS.


Vul een klein fleschje met rooden wijn, sluit het met eene kurk,
waarin van boven naar beneden een fijn gaatje geboord is en plaats
het nu in een kom of een groot glas met water. Wij weten, dat door
het verschil in dichtheid der beide vloeistoffen, het water in het
fleschje zal dringen en er den wijn uitdrijven, die in een fijn
straaltje zal opstijgen en zich aan de oppervlakte uitspreiden.

Aan die bekende proef kunt ge iets schilderachtigs geven: van pleister
of van aarde maakt ge een bergje op den bodem van het glas.

Hierin verbergt ge het fleschje, terwijl ge zorg draagt in den top van
den berg eene opening te laten om het straaltje wijn door te laten:
dit is de krater.

Als ge het water in beweging brengt, zal de opstijgende kolom den
roodachtigen rook van een vulkaan verbeelden, die door den wind heen
en weer bewogen wordt, en ge zult den toeschouwers eene vrij juiste
nabootsing van eene uitbarsting van den Vesuvius vertoond hebben.



HET WATER IN WIJN VERANDERD.


Hoewel hier van geen wonder sprake is, mag de volgende proef wel
interessant genoemd worden.

Neem twee even wijde glazen, welke ik duidelijkshalve A en B zal
noemen, en dompel ze in een emmer water. Als ze vol zijn, keer dan het
glas B onder water het onderst boven en plaats het met den rand juist
op A. Haal nu de beide glazen in dien stand uit het water, houd ze goed
rechtstandig, laat ze afdruipen en veeg ze af. Ge zult dan opmerken,
dat B vol water blijft, zelfs als ge den rand een weinig verschuift,
zoodat er tusschen B en A eene kleine tusschenruimte ontstaat, waarvan
we zoo aanstonds het nut zullen zien. Als ge nu nog op den voet van B
een kleiner glas C met rooden wijn plaatst, kunt ge aannemen, onder
het oog der toeschouwers, en zelfs zonder den welbekenden doek der
goochelaars, den wijn uit C in B over te brengen, zonder dat er een
druppel in A komt, en dat wel zonder een der glazen aan te raken.

De proef blijkt tweeledig te zijn: 1o de wijn moet het glas C verlaten,
en 2o in het omgekeerde glas B komen. Een draad tapisserie wol hangt
met een boog in het glas C en met de beide einden over den rand;
zoo doet hij door de capillariteit uitstekend dienst als hevel,
en aan ieder einde vertoont zich dan ook weldra een druppel, die,
allengs grooter wordende, eindelijk op den voet van B valt, om ten
slotte langs dit glas naar de op elkaar geplaatste randen der beide
groote glazen te vloeien.

Als de wijn hier gekomen is, stroomt hij niet verder onder de werking
der zwaartekracht naar omlaag, maar wordt, vreemd genoeg, tusschen
de beide randen opgezogen.

Dit verschijnsel is een gevolg van de capillariteit en herinnert aan
de proef met eene vloeistof, welke opstijgt tusschen twee dicht bij
elkaar geplaatste glazen platen of in een zeer nauw buisje. Als de
wijn eenmaal tusschen den rand der glazen is binnengedrongen, zullen
wij zien, dat hij zich in fijne straaltjes naar het bovendeel van het
glas B begeeft, waar het water eene steeds donkerder wordende roode
kleur aanneemt, welke naar den onderrand toe lichter en lichter wordt.

Als de proef lang genoeg wordt voortgezet, waartoe men niets anders
behoeft te doen, dan de geheele inrichting rustig te laten staan,
zal ten slotte het water in A nog steeds helder zijn, terwijl B eene
roode vloeistof bevat, en C geheel ledig is.



DE DUIVEL IN DE CHAMPAGNEFLESCH.


Aan het einde van een vroolijk feestmaal, als de champagne in de
glazen parelt, en de vreugde en de wijn de gemoederen hebben opgewekt,
moet ge uwen gasten eens voorstellen den duivel op te roepen, en dat
wel zonder de tooverformules der geestenbezweerders en toovenaars
der middeleeuwen: de volgende eenvoudige aanwijzingen zijn daartoe
voldoende.

Snijd van het bristolpapier van een der menu's een strookje af ter
breedte van omstreeks 2 cM., waaraan ge aan een der uiteinden een
rechthoekig stukje moet laten zitten, om een min of meer artistiek
duiveltje uit te snijden. Prik die strook met eene speld tegen de kurk
van eene flesch. Hierdoor hebt ge een hefboom verkregen, waarvan de
arm, waarop het duiveltje staat, de langste moet zijn.

Neem nu van een dessertschaaltje eene rozijn, die goed droog is,
hang haar met een draadje aan het uiteinde van den anderen arm des
hefbooms en laat haar op den bodem van uw glas champagne vallen. De
draad moet zoo lang zijn, dat de hefboom nu horizontaal staat.

Zet voor de geheele inrichting een paar flesschen en hang daar
een servet over, zoodat alleen het duiveltje zichtbaar is, en de
toeschouwers niet zien kunnen hoe eenvoudig de zaak is.

De bellen koolzuurgas, die zich uit den champagne ontwikkelen,
hechten zich aan de rozijn, welke daardoor lichter wordt en na eenige
seconden tot aan het oppervlak der vloeistof wordt opgestuwd. Daar de
draad niet meer gespannen is, zal de hefboom door het gewicht van het
poppetje overhellen, en de duivel verdwijnt achter het servet. Deze
mag dus niet grooter zijn dan de hoogte van den wijn in het glas. Is
de rozijn aan de oppervlakte gekomen, dan barsten de koolzuurbellen,
en daar zij nu niet meer door die broze drijvers gedragen wordt,
zinkt ze weder in den wijn, trekt aan het draadje en de duivel komt
weer te voorschijn. Dit rijzen en dalen van de rozijn duurt meer dan
tien minuten, onverschillig of men zich van champagne, dan wel van
Victoria-, Selzer- of kunstmineraalwater bedient.

Zijn sommige onzer proeven misschien wat moeielijk, bij deze zullen
onze lezers daaromtrent niet te klagen hebben, en de kleintjes, aan
wie deze proef is opgedragen, zullen zeker van pret "kiekeboe!" roepen.



DE GEDRESSEERDE VISCH.


Maak aan de beide einden een gaatje in een ei, blaas het door de eene
opening leeg en maak een der gaatjes met een weinig was dicht. Zijt
ge een liefhebber van rauwe eieren, dan is één gaatje voldoende en
kunt ge het ei uitzuigen. Teeken nu met een zacht, zwart potlood twee
oogen op de eierschaal volgens de teekening.

Maak verder een zakje van twee stukjes rood flanel volgens de
stippellijn van onze teekening aaneengenaaid, doe er als ballast wat
hagelkorrels in, en schuif het ei er half in met de opening in den
zak. Plak den rand van den zak met rood zegellak op de eierschaal en
de visch is gereed.

De stukken flanel kunnen volgens de teekening geknipt worden, maar
ge kunt door den vorm en het aantal vinnen te wijzigen, uw visch een
meer of minder zonderlinge gedaante geven.

Hoe de vorm ook zij, de visch zal een uitstekende Cartesiaansche
duiker zijn, welken ge kunt laten rijzen of zinken in een hoog,
met water gevuld glas, waarover ge een vlies van caoutchouc of een
andere geen vocht doorlatende stof hebt gebonden.

Gij moet zooveel ballast in den visch doen, dat hij nog drijft,
maar door een zeer lichten stoot met de hand naar den bodem zinkt.

Als ge nu de hand op het vlies legt en zachtjes op het water drukt,
zal het water door het gaatje in het ei dringen; waardoor de visch
zwaarder wordt en zinkt. Houdt de drukking met de hand op, dan zal
de lucht, die door het binnengedrongen water werd samengeperst, zich
weer uitzetten en het water uitdrijven; daar de visch nu lichter is
geworden, zal hij weer naar boven komen en uwe bevelen schijnen op
te volgen, mits de bewegingen van uwe hand bij het drukken voor de
toeschouwers niet merkbaar zijn.



EEN ZONDERLINGE BLAKER.


Men zal moeten bekennen, dat een glas water wel de zonderlingste
blaker is, dien men kan bedenken; gij zult echter zien, dat hij niet
slechter is dan een andere.

Bezwaar een eind stearinekaars, door er van onderen een spijker in
te steken van zoodanig gewicht, dat de kaars juist tot den bovenkant
inzinkt; de pit mag echter niet nat worden.

Als ge nu de kaars aansteekt, zal zij blijven branden, in weerwil
van de voor haar zeer gevaarlijke omgeving.

Dit schijnt op het eerste gezicht buitengewoon; maar als men even
nadenkt begrijpt men wat er moet gebeuren.

Door de verbranding wordt de kaars weliswaar korter, en schijnt de
pit met het water in aanraking te moeten komen, maar daarentegen
neemt het gewicht van de kaars daarbij af, waardoor zij stijgt.

Daar bovendien de stearine aan de buitenzijde door de vloeistof wordt
afgekoeld, zal zij langzamer smelten dan in de lucht, de kaars zal
van boven voortdurend holler worden, zoodat de vlam zich een soort
van putje graaft, dat terzijde van de teekening is afgebeeld.

Deze uitholling werkt klaarblijkelijk mede tot het lichter worden
van de kaars; en de pit zal, zooals te vermoeden was, tot het einde
opbranden.

De practische zijde van deze proef is, dat de hoogte van de vlam van
onze kaars even onveranderlijk is als die van den vloeistofspiegel
en men aldus een lichtend punt van standvastige hoogte verkrijgt;
dit kan van belang zijn bij photometrische proeven, welke ten doel
hebben de lichtsterkte van verschillende vlammen te meten.



MET EEN BEZEMSTEEL EEN BRIEF TE WEGEN.


Om lichte voorwerpen te wegen, brieven bijv., heeft men eene vrij
gevoelige balans noodig; als zoodanig bevelen wij onzen lezers onzen
brievenweger aan, die van een bezemsteel gemaakt kan worden.

Zaag van een bezemsteel een stuk af ter lengte van ongeveer 30 cM. en
bezwaar dit van onderen zoodanig, dat er, als het in water gedompeld
wordt, een stuk van ongeveer 10 cM. hoogte boven den waterspiegel
uitsteekt, en het zuiver rechtstandig drijft.

(Kies vooral een droog stuk hout en verf het, ook van onderen, voor
ge begint.) Spijker er nu met een klein nageltje een schaaltje op
in den vorm van een visitekaartje, en uw brievenweger is gereed. Om
er de graadverdeeling op aan te brengen, legt ge op het schaaltje
achtereenvolgens 2, 4, 6, enz. bronzen centen, waardoor het werktuig
regelmatig dieper zal zinken en plaatst ge potloodstreepjes bij de
opeenvolgende punten van inzinking.

Daar 2 nieuwe centen 5 G. wegen, wijst de inzinking tot het 1e, 2e,
3e streepje enz., eene belasting aan van 5, 10, 15 G., enz.

Legt ge nu den brief, welken ge wenscht te wegen, op het schaaltje,
na de centen weggenomen te hebben, en het werktuig zinkt niet tot het
3e streepje in, dan weegt de brief geen 15 G., en een postzegel van
5 cts. is voor de frankeering voldoende; komt het 3e streepje onder
den waterspiegel dan moet het port verdubbeld worden.



DE ZEEPBELLEN EN HET KOOLZUURGAS.


In de eerste plaats zal ik u vertellen, op welke wijze iedereen
koolzuurgas kan bereiden.

Neem een wijd en diep glas, bijv. een groot bierglas, houd daarin de
pijp van eene spuitwaterflesch, en spuit een weinig mineraalwater met
kort afgebroken straaltjes in het glas. Hieruit zal zich koolzuurgas
ontwikkelen, dat door zijne groote dichtheid (1 1/2 maal zoo zwaar
als de dampkringslucht), deze uit het glas drijft.

Zuig nu met een strootje het spuitwater uit het glas, maar zorg
daarbij, dat het strootje tot op den bodem van het glas reikt, en
er bovendien nog omstreeks 1 cM. water in het glas blijft. Herhaal
dit inspuiten en uitzuigen van water, totdat het glas geheel met
koolzuurgas gevuld is. Zien kunt ge dit niet, daar dit gas even
onzichtbaar is als de lucht; als ge echter een brandenden lucifer
in het glas steekt en deze dan dadelijk uitgaat, kunt ge zeker zijn,
dat het glas vol koolzuur is.

Dek nu het glas met een theeschoteltje om de diffusie van het gas in
de lucht te beletten, en alles is gereed voor de volgende proeven met
zeepbellen: 1o. Bereid de vloeistof, waarvan wij de samenstelling in
het opstel: Gedaanteverwisselingen van een zeepbel (bladz. 88) opgeven
en blaas met een in vieren gespleten strootje (in de teekening ligt
het op het vat met vloeistof) eene zeepbel. Deze moet ge nu in het met
koolzuurgas gevulde glas B laten vallen. Zoodra zij op de gaslaag komt,
zult ge haar uit het glas zien omhoogspringen onder de werking van
eene opstuwende kracht, die grooter is dan haar eigen gewicht; eene
andere bel daarentegen, in het niet met gas gevulde glas A gedaan,
zinkt daarin naar den bodem en spat daar uiteen.

2o. Als ge de bel behoedzaam op de gaslaag plaatst, zult ge een zeer
merkwaardig verschijnsel waarnemen: de bel zwelt op, wordt zwaarder en
zinkt in het glas, steeds in omvang toenemende, zooals men in C ziet,
om eindelijk tegen de opstaande wanden stuk te stooten.

Dit wordt hierdoor veroorzaakt, dat het koolzuurgas door endosmose
de bel binnendringt, waardoor het gewicht en de omvang van de bel,
die oorspronkelijk met lucht gevuld was, vermeerderd worden.

Als ge de glycerine-vloeistof (vloeistof van Plateau) niet kunt
krijgen, moet ge u met goed gewoon zeepwater tevreden stellen.



DE SCHORPIOEN VAN KAMFER.


Plaats op de oppervlakte van het water in eene schaal stukjes kamfer
van verschillende grootte in den vorm van het een of ander dier, een
schorpioen bijv. Na eenigen tijd begint het dier zich in de vloeistof
te bewegen; ge ziet het met de pooten trekken, alsof het beproefde
te zwemmen, en den staart krommen.

Deze aardige proef is zeer eenvoudig en weinig kostbaar, daar men in
iedere huishouding kamfer bij de hand heeft; niettegenstaande deze
schijnbare eenvoudigheid, kan zij ons stof leveren voor eenige zeer
belangwekkende opmerkingen:

1o. Onze schorpioen drijft op het water, maar dompelt daarbij haast
geheel onder; dit bewijst ons, dat de dichtheid van kamfer geringer
is dan die van water, maar er slechts zeer weinig van verschilt;
het soortgelijk gewicht is dan ook 0.995.

2o. Het dier lost niet op: kamfer is dus onoplosbaar in water; hadden
wij het daarentegen in alcohol geplaatst, dan zouden wij bespeurd
hebben, dat alcohol de kamfer oplost.

3o. De losse stukken, waaruit onze schorpioen bestaat, blijven
aaneenliggen juist zooals ze gelegd werden en schijnen aan elkaar te
kleven: ze blijven verbonden door de kracht, welke men cohaesie noemt.

4o. Ten slotte: dat de schorpioen de zonderlinge bewegingen maakt,
waarvan wij zooeven spraken, wordt veroorzaakt door de welbekende
eigenschap van kamfer, dat zij in beweging geraakt op het water,
waarop zij drijft. Wij weten inderdaad, dat een stukje kamfer, op een
wateroppervlak geplaatst, na eenige oogenblikken eene voortgaande en
draaiende beweging zal verkrijgen; deze bewegingen ontstaan, volgens
sommigen door eene terugwerkende kracht, door de ontwikkeling van
kamferdampen ontstaan, volgens anderen door eene geheimzinnige kracht,
spanning aan de vloeistofoppervlakte geheeten.



HET WATERRAD VAN STROOHALMEN.


Maak in den bodem van eene groote uitgeholde kurk een gaatje, en
bevestig daarin een halm van roggestroo ter lengte van omstreeks 40 cM.

Aan het andere einde van dien stroohalm, in A (zie de afbeelding rechts
op de teekening), maakt ge met lak een dwarsstrootje vast, waarin
op het midden een gaatje is gemaakt, om beide buizen met elkander in
verbinding te stellen. Sluit de dwarsbuis aan de einden met lak en maak
daarin, dicht bij de beide uiteinden aan twee tegenovergestelde zijden
een gaatje, waartegen ge een paar strootjes van omstreeks 2 cM. lengte
met een weinig lak bevestigt; deze dienen voor uitstroomingsbuizen. Zij
moeten schuin afgesneden worden, om de uitstrooming van de lucht en
dientengevolge de afvloeiing van de vloeistof te bevorderen.

Verbind de kurk met drie draadjes aan een metalen schijfje, bijv. een
knoop, hang dezen aan een draad op, die door het middelste gaatje van
den knoop gaat, en vul de kurk nu met water of houd ze onder een dun
waterstraaltje: het water zal door de uitstroomingsbuizen wegvloeien,
en daar de openingen hiervan naar tegenovergestelde zijden gericht
zijn, zal de geheele toestel met groote snelheid in de richting der
pijltjes gaan draaien; dit wordt veroorzaakt door de drukking (reactie)
van het water tegen die deelen der zijwanden van de horizontale buis,
welke tegenover de uitstroomingsopeningen liggen. Het geheele werktuig
draagt in de natuurkundige leerboeken den naam van Waterrad van Segner.

Daar de verbinding der buizen door middel van lak vrij lastig is,
kunt ge hiertoe ook drie kleine kurken gebruiken, zooals de doorsneden
op het midden van onze teekening aanwijzen.

In de middelste kurk boort ge twee gaten, die rechthoekig op elkaar
staan (zie fig. A'), en steekt daarin de vertikale buis en twee
dwarshalmen. Twee kleinere kurken (zie fig. B') bevestigen de
uitstroomingsbuizen aan de dwarshalmen.

Als stroo ons niet sterk genoeg toeschijnt, kunnen wij het vervangen
door eene dunne koperen buis, bijv. eene gordijnroede. Het uiteinde van
de buis, dat in de kurk gestoken is, wordt gedeeltelijk weggesneden
en het overblijvende omgebogen als in C'; dit wordt opgehangen aan
een ijzerdraad, om welken de toestel kan draaien.

In plaats van twee, kunt ge ook vier dwarsbuizen aanbrengen, en
ze een weinig ombuigen, zooals de teekening aanwijst, waardoor de
afzonderlijke uitstroomingsbuizen onnoodig worden.

Hang den aldus gewijzigden toestel boven de tafel, na het licht
uitgedaan te hebben; giet wat warme rum in het kurken bekertje en
steek de uitstroomende straaltjes vocht aan, dat als een vuurregen
zal neerdalen op den pudding of de omelet welke er onder staat; gij
zult eens zien, hoe verrast uwe gasten zullen zijn bij het zien van
dit vreemde vuurwerk.



DE DRAAIENDE HEVEL.


Loodrecht door het midden van eene groote kurk gaat een stroohalm;
deze draagt een liggenden halm van dezelfde dikte; de beide hangende
halmen zijn dunner, evenals de beide uitstroomingsbuisjes, welker
openingen weder naar tegenovergestelde zijden moeten gericht zijn
(zie de teekening). De verbinding der deelen geschiedt op dezelfde
wijze als bij den vorigen toestel, met lak of met kurken.

De uiteinden van de horizontale buis en de hangende buizen moeten
weder met lak of was afgesloten worden.

De aldus ingerichte toestel is, naar wij gelooven, iets nieuws op
wetenschappelijk gebied: waterrad en hevel in één werktuig vereenigd.

De kurk wordt nu in een glas water geplaatst, zoodat het ondereinde
van den middelsten stroohalm onder water uitkomt; twee personen zuigen
tegelijk aan de beide uitstroomingsbuizen, en zoodra de uitstrooming
begint, gaat de geheele toestel draaien; tegelijkertijd wordt het
glas geledigd, totdat de horizontale halm zoo ver gedaald is, dat
hij op den rand van het glas komt te liggen.

Als men zorgt voor een onafgebroken toevoer van water, en deze zoodanig
geregeld wordt, dat de waterspiegel in het glas even hoog blijft,
dan werkt de toestel steeds door.

Misschien kan dit denkbeeld groote diensten bewijzen aan
water-werktuigkundigen, om waterkracht nuttig aan te wenden zonder
hulp van werktuigen.

In plaats van het broze stroo, kan men zeer dunne koperen buisjes
gebruiken, die omgebogen en in een kurk gestoken worden, volgens de
afbeelding aan den rechterkant op onze teekening.

Bij deze inrichting kan men zooveel buisjes gebruiken als men wil,
en kan dezelfde persoon ze één voor één in werking brengen.

Gebruikt ge stroo, dan moeten de uitstroomingsbuizen weder
schuin afgesneden worden; bij koperen buisjes worden, de
uitstroomingsopeningen een weinig dicht geknepen, om het water minder
snel te laten afvloeien.



DE STOOMBOOT.


Een scheepje van karton zullen wij laten varen, door er eene stoomboot
van te maken met behulp van twee eierschalen.

Uw werk als scheepsbouwmeester is niet moeielijk: gij snijdt de
deelen van het schip uit tamelijk dik karton, en plakt ze met lak
goed waterdicht aaneen.

De scheepsboorden maakt ge van spelden en zwart garen, en aan den
achtersteven bevestigt ge een roer, dat om eene speld moet kunnen
draaien en met twee draden van ongelijke lengte aan de boorden kan
verbonden worden; hierdoor kan het roer schuin gezet worden, als uwe
zee de bescheiden afmetingen heeft van een bak met water, waarin de
boot in de rondte moet varen.

Twee ijzerdraden, volgens onze teekening gebogen, en beide rustende
in twee insnijdingen in den romp, dragen eene ledige eierschaal. Het
ei moet door zuigen geledigd zijn, daar er slechts, één gaatje in de
schaal mag wezen.

Vul nu de eierschaal zoo ver met water, dat, als het ei horizontaal
ligt, de waterspiegel een weinig onder het gaatje blijft. Nu is de
ketel gereed, wij leggen hem op de beide ijzerdraden met de opening
naar achteren; deze moet boven het scheepsboord liggen.

Als vuurhaard zetten we daaronder een halven eierdop op een ring van
kurk, die met lak op den bodem van de boot bevestigd is; in den dop
doen wij een vlokje watten, goed met wijngeest gedrenkt.

Eenige seconden nadat de wijngeest is aangestoken, begint het
water te koken, en er komt een stoomstraaltje uit het gaatje in
de eierschaal. Door de reactie van dien stoomstraal tegen de lucht
zal het scheepje zich vooruit bewegen; ge hebt aldus een stoomschip
verkregen, dat zonder machine, raderen noch schroef kan varen.



HET KANONSCHOT.


Wilt ge aan tafel de ontroering gevoelen, die door een kanonschot wordt
teweeggebracht, het gebulder vernemen, dat zenuwachtige menschen doet
schrikken, de bom met bliksemsnelheid zien voortvliegen, en ten slotte
het verschijnsel van den terugsprong van een stuk geschut waarnemen?

Zeg gerust "ja!", want de proef, welke ik u zal voorstellen te doen,
is zoo onschuldig mogelijk, gelijk ge dadelijk zien zult.

Neem eene ledige flesch van dik glas (eene champagneflesch is
uitstekend), en vul haar voor een derde met water, waarin ge een
weinig dubbel-koolzure soda (het welbekende zuiveringszout) oplost.

Maak vervolgens van eene speelkaart een buisje, sluit een der einden
daarvan met een prop vloeipapier en doe er een weinig fijn gestampt
wijnsteenzuur in.

Hang nu uwe gereedgemaakte kardoes met behulp van eene speld en een
draadje onder aan de kurk van de flesch (deze moet voorloopig blijven
staan), en zet nu de kurk zoo vast mogelijk op de flesch, na de lengte
van den draad zoodanig geregeld te hebben, dat het ondereinde van de
buis niet aan de vloeistof in de flesch raakt.

Nu is het kanon geladen, en hebben wij het nog maar af te
vuren. Daartoe behoeven we niets anders te doen dan de flesch
horizontaal op twee potlooden te leggen, welke evenwijdig aan elkaar
op tafel liggen en de affuit voorstellen.

De vloeistof dringt in de buis, lost het wijnsteenzuur op, en het
koolzuurgas, dat plotseling ontwikkeld wordt, drijft de kurk met een
geweldigen slag uit de flesch; deze rolt door de reactie op de twee
potlooden achteruit, en bootst zoodoende den terugsprong van een stuk
geschut volkomen na.



EEN PAPIEREN VISCH OP HET WATERVLAK TE LATEN ZWEMMEN.


Knip van gewoon papier een visch, zooals op de teekening op de ware
grootte is voorgesteld, maak in het midden eene cirkelvormige opening
a, die door een nauw kanaal ab in den staart moet uitmonden, giet water
in een langwerpigen bak en leg den visch daarop; de onderzijde moet
geheel met het water in aanraking zijn, de bovenkant echter volkomen
droog blijven.

Neem nu aan, het dier te laten bewegen, zonder het aan te raken, noch
er op te blazen. Dit kunt ge op de volgende wijze bewerkstelligen: giet
voorzichtig een grooten druppel olie in de opening a; deze olie zal
zich over de oppervlakte van het water trachten te verspreiden, doch
dit is slechts mogelijk als zij door het kanaal ab wegvloeit. Door
de reactie, waarvan wij reeds voorbeelden gaven, zal de visch
voortgestuwd worden in eene richting, tegenovergesteld aan die van
de uitstroomende olie, dus vooruit, en de beweging zal lang genoeg
duren om de toeschouwers in de gelegenheid te stellen, met verbazing
de beweging van een eenvoudig stuk papier aan de oppervlakte van het
water gade te slaan, zonder te kunnen begrijpen, hoe dit mogelijk is,
indien zij niet van te voren ingelicht zijn.



DE TOOVERFIGUREN.


Teeken op een vierkant stukje gewoon wit papier of postpapier met
een in water gedoopt potlood eene willekeurige meetkunstige figuur:
een vierkant, een rechthoek, een driehoek, een veelhoek, enz.

Laat het stuk papier in een bak met water drijven, met de teekening
boven (de onderzijde van het papier moet op alle punten met het
water in aanraking zijn), en bedek de teekening met water; als ge een
weinig voorzichtig zijt, is dit vrij gemakkelijk, daar de vochtige
omtrek van de figuur (een driehoek bijv.) het water belet buiten de
getrokken lijnen te vloeien.

Neem nu eene speld, en steek de punt daarvan op een willekeurig punt
van den driehoek in het water, maar zonder het papier aan te raken;
gij zult dan terstond het papier zich in een bepaalde richting zien
bewegen, totdat het middelpunt van figuur A (zwaartepunt) van den
driehoek juist onder de punt van de speld ligt.

Het is gemakkelijk het punt A vooraf te bepalen (het is het snijpunt
van twee lijnen, die uit twee hoeken naar het midden der overstaande
zijden getrokken worden), zoodat ge u kunt overtuigen, dat het papier
zich in de richting van het pijltje beweegt, totdat A zich onder de
punt der speld bevindt. Op dat oogenblik houdt de beweging van het
papier op.

Herhaal de proef met een rechthoek of een vierkant; het punt dat
zich onder de punt der speld bevindt, als de beweging van het papier
ophoudt, zal het snijpunt der beide diagonalen zijn.

Hebt ge op het papiertje een kaartje van Frankrijk geteekend en dit
met water bedekt, dan zal u blijken, dat de plek, welke onder de
speld komt te liggen overeenkomt met de plaats, waar ge op de kaart
de stad Bourges vindt. Dit is voorzeker eene merkwaardige wijze om
aan te toonen, dat de stad Bourges het middelpunt van Frankrijk is.

Doe dezelfde proef ook eens met een klein kaartje van Nederland,
misschien verneem ik dan wel eens bij gelegenheid van u, waar het
middelpunt van Nederland is.

(Daar de Zuiderzee en de Wadden ook tot het gebied van Nederland
behooren, moeten de oppervlakten hiervan ook met water bedekt worden).



DE KRACHT VAN DEN ADEM.


Als ge een papieren zak opblaast en hem daarna, door er een slag met de
vlakke hand op te geven, laat barsten, om den welbekenden knal teweeg
te brengen, hebt ge u dan wel eens afgevraagd, hoeveel kracht uw adem
had? Gij weet, dat die kracht kan gemeten worden met een werktuig,
dat spirometer heet, en wel op kermissen te zien is. Ik stel u voor,
den spirometer eenvoudig door een papieren zak te vervangen.

De zak moet vrij lang, nauw, en van stevig papier zijn. Leg hem plat
op de tafel, dicht aan den rand, met de opening naar u toe, zet er al
meer en meer belasting op, en ge zult verbaasd staan over het gewicht,
dat uw adem aldus kan opheffen.

Een paar zware woordenboeken om te blazen, die van Kramer's bijv.,
zal blijken slechts een spel voor u te zijn.



DE WEERBARSTIGE KURK.


Neem eene kurk, waarvan de middellijn kleiner is dan de wijdte van den
hals eener gewone flesch, bijv. eene kurk van een medicijnfleschje,
steek haar in den hals en verzoek dan iemand haar in de flesch te
blazen. Dat schijnt heel gemakkelijk, en men blaast uit alle macht
tegen de kleine kurk; maar deze, in plaats van de flesch in te
gaan, springt er met des te meer snelheid uit, naarmate men harder
geblazen heeft; men beproeft het nog eens met zachtjes blazen,
maar met denzelfden uitslag: de kurk komt halsstarrig naar buiten,
in plaats van in de flesch te gaan.

Dit verschijnsel, dat de belangstelling van alle toeschouwers wekt
en zeer vermakelijk is, laat zich aldus verklaren: Als ge op de
kurk blaast, dringt er tegelijk eene zekere hoeveelheid lucht de
flesch binnen en wordt daarin in die mate verdicht, dat zij door
haar vermeerderde spanning de kurk krachtig naar buiten drijft. Hebt
ge aan uw verzoek een weddenschap verbonden, dan zult ge die zeker
winnen, tenzij uw tegenpartij, wat ik voor hem hoop, Natuurkunde in
de Huiskamer gelezen heeft; want in dat geval zal hij, niet op ééne,
doch op twee wijzen in staat zijn, de overwinning te behalen op de
weerbarstige kurk:

1o. Daar men door blazen de lucht in de flesch verdicht, en de kurk
dus naar buiten gejaagd wordt, kunt ge beproeven, of ge niet beter
zult slagen, door het tegendeel te doen, d. w. z. door de lucht uit
de flesch op te zuigen, waardoor de buitenlucht, zoodra ge uw mond
van den hals hebt weggenomen, door de verminderde spanning van de
verdunde lucht in de flesch naar binnen stroomt en de kurk medevoert,
die tegen den bodem van de flesch aanvliegt;

2o. De lucht verdunning kan ook verkregen worden door de flesch boven
eene lamp of bij het vuur te verwarmen; een koude luchtstroom in de
flesch geblazen zal de kurk dan naar binnen drijven.

Welke handelwijze ge ook volgt, ge moet altijd zorgen, dat de flesch
van binnen goed droog is; en iederen keer als de flesch door het
blazen beslagen is, waardoor het glijden van de kurk langs de wanden
belemmerd wordt, moet de hals uitgeveegd worden.



EEN KWARTJE ONDER EEN RIJKSDAALDER VANDAAN TE BLAZEN.


Neem een kegelvormig wijnglas; de middellijn van den rand moet een
weinig grooter zijn dan die van een rijksdaalder: leg onderin een
kwartje of een dubbeltje, en den rijksdaalder, die maar zeer weinig in
het glas mag zakken, als een soort van deksel horizontaal er overheen.

Nu kunt ge aannemen, dat ge, zonder het glas of den rijksdaalder aan
te raken, het kwartje uit het glas kunt krijgen.

Ge behoeft dan slechts zeer krachtig en snel aan den omtrek op
den rijksdaalder te blazen: deze kantelt om zijne middellijn en
gaat loodrecht staan, en te gelijker tijd zal de lucht, die door uw
blazen onder het kwartje verdicht werd, dit laatste uit het glas doen
springen; de rijksdaalder herneemt daarna zijn horizontalen stand.

De proef gelukt ook met een klein maderaglas of een eierdopje: maar
met een kegelvormig glas toch beter.



DE VLIEGENDE VLINDER.


Giet eene flesch met wijde opening half vol water, zet dan met behulp
van eene doorboorde kurk een blikken, of nog beter een glazen trechter
goed luchtdicht in den hals, (de trechter mag niet tot in het water
reiken) en werp nu een weinig dubbel-koolzure soda en wijnsteenzuur
(beide in poedervorm) door den pijp van den trechter in het water.

Ten gevolge van de ontwikkeling van het koolzuurgas zal zich eene
hevige opbruising vertoonen, en daar er zich meer en meer koolzuurgas
ontwikkelt, zal het door de pijp van den trechter uit de flesch
komen. Maar als ge twee of drie balletjes van vlierpit of zelfs van
kurk, zóó groot dat ze niet in de pijp dringen, in den trechter
geplaatst hebt, kan het gas slechts bij tussenpoozen ontsnappen,
daar een der balletjes altijd door zijn eigen gewicht op de opening
van den trechter valt en deze afsluit, totdat het gas in de flesch
spanning genoeg heeft gekregen om het balletje op te lichten. Op
dat oogenblik vermindert de spanning, daar een gedeelte van het
gas ontsnapt, en een der balletjes valt weder op de opening. Dit
verschijnsel gaat voort, zoolang de gasontwikkeling duurt, en als ge
de balletjes gekleurd hebt, zult ge zien dat die dans van levenlooze
voorwerpen zeer eigenaardig is.

Ge kunt de proef zelfs zeer smaakvol inrichten door een der balletjes
midden op een stukje sigarettenpapier te plakken, dat ge als de
vleugels van een vlinder hebt uitgeknipt en gekleurd. Gij ziet dan
den vlinder in den trechter rondfladderen en zich van tijd tot tijd op
den rand nederzetten, evenals een levende vlinder op eene bloem doet.



DE MIDDELPUNTVLIEDENDE KRACHT.


Ge zult allen wel eens in een circus gezien hebben, dat iemand
een glas water in een hoepel zette en dezen met eene verbazende
snelheid liet draaien, zonder dat er een druppel water uit het
glas viel; iedereen weet dat dit verschijnsel een gevolg is van de
z. g. middelpuntvliedende kracht.

Dezelfde proef kan evengoed gedaan worden met het glas alleen, zonder
eenig hulpmiddel. Als het glas vóór u op tafel staat, moet ge het dus
met de hand opnemen, het met uitgestoken arm een geheelen cirkel door
de lucht laten beschrijven en het daarna weder op tafel plaatsen,
zonder er een druppel uit gemorst te hebben.

De geheele kunst bestaat hierin, dat ge het glas goed vasthoudt:
in plaats van het aan te vatten alsof ge gingt drinken, neemt ge het
zóó met de hand op, dat de handpalm naar buiten gekeerd is (zie de
afbeelding rechts); zwaai den arm stoutweg door de lucht in de richting
van de pijltjes op de teekening, niet te snel en zonder schokken; als
het glas eene geheele omzwaaiing heeft volbracht, bevinden de hand en
het glas zich in den stand, als links is afgebeeld; in dien stand zet
ge het glas weer op tafel. Na een weinig oefening zijt ge in staat, de
proef met een glas wijn te doen; maar begin veiligheidshalve met water:
het tafellaken en uwe dischgenooten kunnen daar slechts bij winnen.



HET DANSENDE EI.


Leg het ei (hard gekookt en niet rauw) op eene gladde plank en deel
aan die plank eene cirkelvormige horizontale beweging mede, die steeds
sneller en sneller wordt. Het ei, dat midden op de plank ligt, neemt
die beweging over en begint met toenemende snelheid om zijne as te
draaien, totdat het eindelijk rechtop staat, volkomen als een tol.

Bij alle proeven, die betrekking hebben op evenwichtstoestanden,
waarbij eieren gebruikt worden, wordt het welslagen bevorderd, door
het ei gedurende het koken overeind te houden. De luchtholte komt
daardoor symmetrisch ten opzichte van de groote as te liggen en het
evenwicht zal dan gemakkelijker te verkrijgen zijn.

De aangeduide handelwijze eischt, behalve kracht en handigheid,
een zekeren tijd van oefening. Hun, die zoolang niet wachten willen,
wil ik een korteren weg wijzen:

Leg de plank op de tafel, zóó dat zij een weinig over den rand
uitsteekt en dus snel opgenomen kan worden.

Plaats het ei middenop en breng het, met den duim der linker- en den
wijsvinger der rechterhand tegen de beide punten, in eene krachtige
draaiende beweging.

Het gaat dan dadelijk op de punt staan en als ge nu vlug de plank
opneemt, behoeft ge slechts de draaiende beweging van het ei te
onderhouden, wat overigens zeer gemakkelijk is.



DE DAMPKRINGSDRUKKING.


Onze teekening gelijkt veel op de strooibiljetten van fabrikanten van
kitlijm om glas en porcelein te repareeren; wij hebben echter geen lijm
noodig, om de afgebeelde borden, glazen en flesschen aan elkaar te doen
kleven. Wij zullen eenvoudig van de dampkringsdrukking gebruik maken,
en de verschillende proeven, welke wij zullen opgeven, zijn slechts
wijzigingen van de classieke proef met de Maagdeburger halve bollen.

Daar wij geene luchtpomp te onzer beschikking hebben, is de verdunning
der lucht, welke wij verkrijgen kunnen, niet zeer aanzienlijk;
voor de verschillende gevallen, welke wij zullen beschouwen, is zij
echter voldoende.

Het glas en het bord. Hang een glas het onderst boven aan de zoldering
en houd er een brandend stuk papier onder; de lucht in het glas zal
dan door de verwarming uitzetten en ijler worden; houdt men nu vóór
de afkoeling een bord stevig tegen het glas, dan zal dit er door
de dampkringsdrukking stevig tegen gedrukt worden, als de lucht in
het glas weder afgekoeld is, en daardoor minder spanning gekregen
heeft. Om het indringen van lucht in het glas te voorkomen, moet ge
aan den rand van het glas een weinig kaarsvet smeren.

Het bord en de flesch. Daar de oppervlakte der doorsnede van den hals
eener flesch niet groot is, slaagt deze proef niet zeer gemakkelijk:
zij kan echter gelukken, als men de lucht zoo volkomen mogelijk uit de
flesch verwijdert; houd daartoe den hals der flesch boven een ketel
kokend water: is de lucht in de flesch door den waterdamp verdreven,
dan drukt ge haar, na den rand van den hals van kaarsvet voorzien
te hebben, tegen het bord; na de afkoeling van den waterdamp en
de dientengevolge ontstane vermindering van spanning in de flesch,
blijft deze aan het bord hangen.

De twee aan elkaar klevende flesschen. Twee flesschen met de bodems
tegen elkaar, of eene flesch met den bodem tegen een bord gedrukt,
zijn proeven welke gemakkelijker slagen; houd de bodems slechts boven
den ketel kokend water en handel verder als bij de vorige proeven.

Het is hier de plaats niet, om in uitvoerige berekeningen te treden;
het zal voldoende zijn, met een enkel voorbeeld aan te toonen, dat
in deze proeven niets bevreemdends ligt.

Immers, wij weten, dat tengevolge van het gewicht der lucht (evenwicht
makende met de kwikkolom van 76 cM. in den barometer), de door den
dampkring uitgeoefende drukking 1,033 KG. per cM2. bedraagt. Wanneer
dus de holte in den bodem eener flesch volkomen luchtledig was gemaakt,
zou die bodem (als de oppervlakte daarvan op 30 cM2. gesteld wordt)
een gewicht van 30 KG. kunnen dragen.



EENE GEVAARLIJKE SLINGERPROEF.


Wij weten, dat als wij een wijnglas geheel met water vullen en er
een stuk stevig papier overheen dekken, om het indringen van lucht te
verhinderen, het papier door de dampkringsdrukking zich zoo krachtig
tegen den rand van het glas hecht, dat wij het snel het onderst boven
kunnen keeren zonder dat er een druppel uit wegloopt.

Deze proef kan aldus gewijzigd worden: Steek een draad door het
midden van het karton, waarmede ge het glas wilt bedekken, leg er een
knoop in, opdat de draad niet kan terugschieten en maak de opening
in het karton met een weinig was dicht, om elk indringen van lucht
te voorkomen.

Hang het glas door middel van dien draad aan een haak in de zoldering,
en ge hebt op deze wijze een slinger, welken ge vrij sterk kunt laten
schommelen, zonder dat het glas valt. Niet alleen kan men een klein
glas gedurende een geheelen dag zoo laten slingeren, maar de proef
gelukt zelfs met een groot glas, met water en kopergeld gevuld.

De proefnemer zal wel doen, met wat kaarsvet aan den rand van het
glas te doen, om de aankleving aan het karton te vermeerderen... en
vooral de proef eerst met een onbreekbaar glas te verrichten.



EEN GLAS MET DE VLAKKE HAND OPNEMEN.


Hoe kan men een bijna geheel met water gevuld glas opnemen, enkel
door het aan de vlakke hand te laten kleven?

Ge begrijpt reeds, dat dit verschijnsel het gevolg moet zijn van eene
verdunning der lucht onder de hand, en ge zoudt gaarne vernemen hoe
die verdunning verkregen kan worden.

Het middel is allereenvoudigst: Zet het glas op de tafel, leg de
palm der hand op de opening, en buig de vier vingers rechthoekig naar
beneden, zooals de onderste figuur van onze teekening aanwijst. Als ge
nu de vingers plotseling uitstrekt, terwijl ge de handpalm voortdurend
flink op den rand van het glas laat rusten, zal de lucht onder de hand
voldoende verdund zijn om de dampkringsdrukking in staat te stellen de
uitwerking van de zwaartekracht te overwinnen, en het glas water zal
aan de hand blijven hangen, evenals het kopglas, dat de heelmeester
bij eene aderlating gebruikt.



DE SPIJKER IN DE FLESCH.


Reeds meermalen hebben wij ons vermaakt met flesschen; ook ditmaal
stel ik u weder voor eene flesch te nemen, die met water te vullen,
haar goed luchtdicht af te sluiten, liefst te lakken, en er dan een
spijker in te steken, zoo lang als een vinger, en dat zonder er de
kurk uit te halen!

Als ik u heb medegedeeld, van welken kleinen kunstgreep ge u moet
bedienen, zal het zien van de proef u geen genoegen meer verschaffen;
maar zijne vrienden, die het geheim niet kennen, eens beet te nemen,
is voor een keer ook niet onaardig.

Neem eene flesch van donker glas en met eene groote ziel; maak midden
daarin een rond gat, in het geheim natuurlijk, en wel op de volgende
wijze: Ge houdt de flesch het onderst boven en laat van eene tamelijke
hoogte een rond vijltje, rattestaart geheeten, in de uitholling
van de ziel vallen. Op deze wijze zult ge vrij spoedig een meer of
minder regelmatig gaatje in de flesch kunnen maken. Door de kanten
af te vijlen, kunt ge het zuiver afronden en het zoo wijd maken,
dat de bedoelde spijker er door kan.

Gij zult u misschien afvragen, waarin bij deze proef de moeilijkheid
bestaat: een gat in eene flesch maken en daar een spijker doorheen
steken, dat is wel wat kinderachtig eenvoudig; in hoeverre heeft deze
proef iets wetenschappelijks?--Ik behoef u slechts in herinnering te
brengen, dat de flesch niet ledig is, maar gekurkt en vol water op
tafel komt. Om de flesch gemakkelijk gevuld te krijgen, moeten wij
beginnen met de opening in den bodem te sluiten, waarop we de flesch
op de gewone wijze vullen: als we haar nu zorgvuldig met eene kurk
gesloten hebben, kunnen wij het gaatje in den bodem weder open maken,
zonder dat er een druppel uit de flesch vloeit, daar er geen enkele
bel lucht in is. Maar als men ons de flesch met water op de tafel ziet
zetten, zal niemand der toeschouwers op de gedachte komen, dat er een
gat in den bodem is; als wij nu de flesch met de rechterhand bij den
hals opnemen en den bodem op de linkerhand plaatsen, waarin zich de
spijker bevindt, zal het ons gemakkelijk zijn, deze door het gaatje
in de flesch te laten glijden; om te laten zien dat de spijker zich
inderdaad in de flesch bevindt, kan men haar heen en weer schudden. De
donkere kleur van het glas zal de misleiding volkomen maken. Het is
goed, den kop van den spijker wat af te vijlen, zoodat het gat niet
zoo groot gemaakt behoeft te worden; anders zouden er gemakkelijk
eenige luchtbellen kunnen binnendringen, waardoor een weinig water
uit de flesch zou loopen.



EEN VOL GLAS TE LEDIGEN IN EEN VOLLE FLESCH.


Ik geef u een glas en eene flesch, beide vol water, en ik verzoek u,
het glas te ledigen met behulp van die flesch, en dat zonder haar
zelve te ledigen.

Dat vraagstuk schijnt zeer ingewikkeld, niet waar? Gij zult zien,
dat de oplossing toch zeer eenvoudig is.

Steek door een tweemaal doorboorde kurk twee stroohalmen, die
nauwkeurig in de openingen passen; de eene halm moet zoolang zijn
als de diepte van het glas, de andere tweemaal zoo lang. Sluit de
eene opening van het korte strootje met een stukje broodkruim of
een balletje was, en steek daarna de kurk zoo diep in de flesch,
tot het water uit het lange strootje vloeit.

Als men nu het glas wil ledigen, heeft men slechts de flesch om te
keeren, en het korte strootje tot op den bodem in het glas water te
dompelen (zie de afbeelding); als men dit nu kort bij het dichtgemaakte
uiteinde afknipt, vloeit het water terstond door den grooten stroohalm
weg, totdat het glas geheel ledig is, terwijl de flesch steeds vol
is gebleven.

Dit verschijnsel laat zich aldus verklaren: de beide stroohalmen
vormen de beide beenen van een hevel, die onmiddellijk werkt, daar de
beenen met vloeistof gevuld zijn. Om de werking van den hevel zelf
te begrijpen, behoeft men slechts op te merken, dat de luchtdruk,
op den vloeistofspiegel uitgeoefend, het water in het korte been
omhoog drukt; wel wordt aan het ondereinde van het lange been door
den dampkring een tegendruk uitgeoefend, maar, daar de vochtkolom,
welker gewicht de drukking van den dampkring tegenwerkt, aan die zijde
grooter is dan die in het korte been, zal de tegendruk geringer zijn,
dan de druk waardoor het water in het korte been wordt opgedreven:
de vloeistof moet dus uit het lange been wegvloeien.

Ge begrijpt nu ook, hoe men, door den langen stroohalm nog langer te
nemen, de uitstroomingssnelheid kan vergrooten.



GEDAANTEVERWISSELINGEN VAN EEN ZEEPBEL.


Maak eene sterke zeepoplossing van Marseillaansche zeep (Spaansche of
Bristolzeep), en lauw water (van omstreeks 15° C.); giet dit zeepwater
door een doek, om de niet opgeloste zeepdeeltjes tegen te houden,
en voeg er zuivere glycerine bij, 2 deelen glycerine op 3 deelen
zeepwater. Roer dit mengsel goed dooreen en laat de vloeistof rustig
slaan, totdat zich aan de oppervlakte eene witachtige korst gevormd
heeft. Neem die korst weg, schenk de heldere vloeistof in eene flesch
over, welke ge moet kurken, en waarin de vloeistof een onbepaalden
tijd bewaard kan worden zonder te bederven.

Hieronder volgen eenige zeer eenvoudige proeven, welke ge met de
aldus toebereide vloeistof kunt verrichten.

Voor het blazen van een bel kunt ge gebruik maken van een aarden pijp,
of van een stroohalm, die aan het uiteinde in vieren gespleten is
en waarvan het gespleten gedeelte rechthoekig omgebogen is, zooals
op de teekening is aangewezen. Eene buis van papier, ter dikte van
een vinger, en op dezelfde wijze gespleten als de stroohalm, is ook
goed. Somtijds zelfs kunt ge daarmede bellen verkrijgen, zoo groot
als uw hoofd en met de schitterendste kleuren gesierd.

Maak nu van dik ijzerdraad een ring van omstreeks 7 cM. middellijn
op drie pootjes; als ge dezen met de vloeistof bevochtigd hebt, zal
eene zeepbel welke ge er bij brengt, den stroohalm loslaten en zich
aan het ijzerdraad hechten, waarop zij vrij lang kan blijven staan
zonder te barsten, althans wanneer ze tegen tocht beschut is.

Neem nu een tweeden ring van ijzerdraad, aan een verticalen steel
bevestigd en van dezelfde grootte als de eerste; als ge dien ring,
ook weer bevochtigd, op de bel legt, kleeft deze er zoo sterk aan
vast, dat ze, bij het omhoog trekken van den bovensten ring in een
lichaam verandert, dat meer en meer tot de gedaante van een rechten
of scheeven cilinder nadert, naarmate de bovenste ring al of niet
recht boven den ondersten ligt.

De cilinder wordt weder een bol, als ge de hand naar beneden
beweegt, en het is een zeer merkwaardig schouwspel, de zeepbel twee
verschillende meetkunstige vormen te zien aannemen, alsof ze uit eene
smeedbare stof bestond.

Voor verdere proeven moet ge een kubus van ijzerdraad hebben, waarvan
de ribben 7 cM. lang zijn, en welke aan een ijzerdraad hangt, zooals
onze figuren aanwijzen. Het ijzerdraad moet een weinig roestig,
en dus wat ruw van oppervlak zijn.

Dompel nu dezen kubus in de glycerine-vloeistof; als ge hem er
voorzichtig weder uithaalt, wacht u eene verrassing; in het midden
ziet ge een zeer dun, vierkant vlies van vloeistof, waarvan iedere
zijde met de overeenkomstige zijde van den kubus verbonden is door
middel van een vlies van zeepwater, zooals de kubus rechts bovenaan
op onze teekening aanwijst. Dompelt ge nu alleen het ondervlak
van den kubus in de vloeistof, dan is de figuur veranderd: binnen
in den kubus van ijzerdraad heeft zich een kleinen kubus gevormd,
welks wanden uit zeepwater bestaan, en waarvan de ribben door platte
vlakken van zeepwater aan de ribben van den grooten kubus verbonden
zijn: deze vlakken vormen met die van den kleinen kubus zes volkomen
regelmatige afgeknotte pyramiden; het geheel vertoont weer, als bij de
zeepbellen, alle kleuren van den regenboog. Verbreek nu met een stuk
vloeipapier een der vlakken van den kleinen kubus en de eerste figuur,
waarin de binnenste kubus tot een enkel vierkant is teruggebracht,
komt terstond weder te voorschijn.



HET VUURVASTE GAREN.


Leg een draad in sterke pekel, laat hem drogen, en herhaal dit twee
of drie maal. Als ge deze bewerking vooraf verricht hebt, kunt ge
den draad gerust aan de toeschouwers laten zien, daar hij er geheel
als een gewone draad uitziet.

Hang er een ring aan, die zoo licht mogelijk moet zijn, en steek den
draad aan, die geheel zal wegbranden; de toeschouwers zullen dan tot
hunne verbazing zien, dat de ring aan de asch blijft hangen. Inderdaad
zijn wel de vezels, waaruit de draad bestond, verbrand, maar er blijft
een draad van zout over, die sterk genoeg is om den ring te dragen,
als er geen tocht is.

Deze proef kan aldus gewijzigd worden:

Maak een soort van hangmat van een rechthoekig stukje neteldoek,
waaraan ge aan de vier punten een draadje hebt gebonden, drenk de
draden, en het neteldoek weer eenige keeren met pekel en laat alles
drogen.

Hang nu de hangmat op, zooals de figuur aanwijst, en leg er eene
ledige eierschaal in.

Steek de hangmat aan, zij zal even als de draden verbranden, en als
de proef goed voorbereid is, zal het ei tot groote verbazing der
omstanders blijven hangen.



DE HAND IN HET WATER TE STEKEN, ZONDER DAT ZIJ NAT WORDT.


Werp een ring of een geldstuk in een kom met water, en neem aan,
het voorwerp uit het water te halen, zonder de hand nat te maken.

Daartoe behoeft ge slechts de oppervlakte van de vloeistof te
bestrooien met een poeder, waaraan het water niet blijft kleven en
dat dus niet nat wordt. Het lycopodiumpoeder, dat in alle apotheken
te krijgen is, bezit die eigenschap.

Strooi dus een weinig van dat poeder op het water, dompel de hand
gerust in de vloeistof en haal den ring er uit; de toeschouwers zullen
zich kunnen overtuigen, dat uwe hand volkomen droog gebleven is.

Het lycopodiumpoeder heeft in den waren zin des woords uwe hand bekleed
met een handschoen, waarop het water geen vat heeft, evenmin als op
de veeren van de eenden, die we herhaaldelijk zien onderduiken en
toch volkomen droog blijven, tengevolge van de vetdeelen, waarmede
de veeren bedekt zijn.

Mochten sommigen uwer de proef nog verder willen voortzetten, dan
kunnen zij daartoe steeds warmer water nemen, en zich overtuigen dat
het met behulp van het lycopodiumpoeder mogelijk is, een voorwerp
uit een ketel met bijna kokend water te halen; het gevoel van warmte
wordt niet weggenomen, maar de weefsels worden niet aangedaan, en er
ontstaat dus geen brandwond.

De kennis van deze bijzonderheid zou in de middeleeuwen zeer te
stade zijn gekomen aan de slachtoffers van de zoogenaamde ordaliën
of godsoordeelen, als zij aan de proef met kokend water onderworpen
werden.



HOE MEN SPELDEN EN NAALDEN KAN LATEN DRIJVEN.


Werp een druppel water op een stuk glas, hij zal er zich op uitbreiden;
breng er een kwikdruppel op, deze zal den bolvorm behouden: water
bevochtigt glas, kwik niet.

Neem nu eene droge speld; dit is een lichaam dat door water bevochtigd
wordt, maar minder gemakkelijk dan glas; onderstel nu, dat ge er
in geslaagd zijt, haar zoo voorzichtig op het water te plaatsen,
dat zij hierdoor niet bevochtigd wordt; gij zult dan zien, dat het
water ter weerszijden van de speld bol gaat staan; daar zij nu een
voldoend volume water verplaatst, zal zij evenals een lucifer op de
vloeistof drijven.

Met eene naald gelukt de proef ook; en ge behoeft niet te denken,
dat de spelden en naalden zeer fijn moeten zijn; met de noodige
voorzorgen kunt ge zelfs eene bakerspeld of eene stopnaald laten
drijven. Ik zal u daarom zeggen, hoe men de speld zoo zachtjes op
het water kan leggen, dat zij niet nat wordt.

Vooreerst kunt ge de speld of de naald op de oppervlakte der vloeistof
laten zakken met behulp van twee lussen van garen, welke ge voorzichtig
verwijdert, als de speld drijft.

Maar dit eischt eenige behoedzaamheid, daar anders de lussen bij het
wegtrekken de speld aanraken.

Ge kunt ook de speld bij de punt aanvatten en haar behendig op het
water neerleggen; ge moogt haar dan pas loslaten als zij met haar
beeld samenvalt.

Deze handelwijze, ik herhaal het, eischt eene zeer vaste
hand. Eenvoudiger is het, de speld op eene vork te leggen, welke men
daarop in het water dompelt, en voorzichtig in loodrechten stand
omhoog haalt. Dit middel is wel practischer dan de beide vorige,
maar eischt toch nog eenige oefening.

Om te besluiten, wil ik nog een uiterst eenvoudig middel mededeelen,
waardoor het zelfs een kind gelukt, deze proef met goeden uitslag
te verrichten.

Leg een blaadje cigarettenpapier op het water en de speld daarop;
als het papier allengs met vocht doortrokken is, zinkt het en
de speld zal zonder eenig bezwaar drijven. Men kan het papiertje
voorzichtig verwijderen, om het gebruikte kunstje voor de toeschouwers
te verbergen.

Door dezen kunstgreep kan men zelfs een dubbeltje op het water laten
drijven.



HET GOEDKOOPE KOMPAS.


Maak eene naald magnetisch, door de punt langs een magneet te strijken
en leg haar op een der bovengemelde wijzen op het water.

Gij hebt dan een uitstekend kompas, daar de magnetisch gemaakte punt
het Noorden aanwijst.

Dit kompas, dat niet duur is, zal ons bij eene volgende proef te
pas komen.



DE TWEE PANTSERSCHEPEN.


Ge kunt in het klein, in een glas water, de aanvaring van twee
pantserschepen voorstellen met twee spelden, waardoor elke gedachte
aan magneten vervalt.

Laat twee in plaats van eene speld drijven, en verwijder ze zoo ver
mogelijk van elkaar, door er tegen te blazen.

Als het water in rust is gekomen, zult ge zien, dat zij elkaar eerst
langzaam, daarna steeds sneller naderen; eindelijk zullen zij woedend
op elkaar losstormen en boord aan boord gaan liggen, als zij tenminste
door de hevigheid van den schok niet gezonken zijn.

Dit is weder een capillair verschijnsel: de beide drijvende lichamen
trekken elkaar aan, omdat beide bevochtigd worden; hetzelfde zou
plaats hebben met twee balletjes van kurk, daar wij bij water en kurk
ook aankleving waarnemen; maar als wij een van beide met lampzwart
bedekken, dat door water niet nat gemaakt wordt, zouden we zien,
dat ze elkaar afstooten.



DE BEWEGING DER AARDE.


Als ge zacht gekookte eieren eet, verzuim dan niet de volgende proef
te nemen, die altijd gelukt en zeer vermakelijk is.

Maak den rand van uw bord een weinig nat, teeken met wat dooier
(ge ziet de verf is dicht bij de hand) eene zon met gouden stralen
op uw bord, en nu kunt ge met eene halve eierschaal aan een kind de
dubbele wenteling der aarde om haar eigen as en om de zon duidelijk
maken. Plaats daartoe de eierschaal op den rand van het bord; als ge
hieraan met eene lichte handbeweging eene behoorlijke helling geeft,
zal de schaal snel om haar eigen as gaan wentelen, terwijl zij zich
tevens langs den rand van het bord verplaatst.

De geringe aankleving, welke wordt teweeggebracht door het water op
den rand van het bord, is voldoende om te beletten, dat de schaal
door de middelpuntvliedende kracht van den rand afzwaait.



HOE MEN KURKEN RECHTSTANDIG KAN LATEN DRIJVEN.


Een kom of bak met water en zeven kurken is alles, wat wij noodig
hebben om de proef te verrichten, waarvan de titel spreekt; ik hoop,
dat onze lezers haar daarom niet minder interessant zullen vinden.

Iedereen weet, dat eene gewone cilindrische flesschekurk niet
rechtstandig kan drijven, maar altijd omvalt, zoodat hare as
horizontaal ligt; dit komt, omdat de hoogte grooter is dan de
middellijn; hoe moeten wij het nu aanleggen om kurken rechtstandig
te laten drijven?

Zet eene kurk overeind op de tafel, en de zes andere in denzelfden
stand er omheen; neem ze alle tegelijk met ééne hand op en dompel ze
eenige malen geheel in het water, totdat de kurken volkomen bevochtigd
zijn; trek ze nu gedeeltelijk uit het water en laat ze los.

Het water dat door de capillariteit tusschen de natte kurken wordt
vastgehouden, verbindt deze tot één geheel, en hoewel iedere kurk
op zich zelve in den toestand van onstandvastig evenwicht verkeert,
zal het geheele vlot, dat op de aangeduide wijze ontstaan is, in
standvastig evenwicht zijn, daar de breedte hiervan grooter is dan de
hoogte der kurken. Dit spel, waarbij de samenhang door een capillair
verschijnsel wordt verkregen, bewijst ons een keer te meer de waarheid
van de oude spreuk: "Eendracht maakt macht."



DE TREKPOP IN DEN SPIEGEL.


Het volgende spel eischt hoegenaamd geen toebereidselen en is binnen
ieders bereik, die eene kast met een spiegeldeur te zijner beschikking
heeft, of een spiegel van voldoende grootte, welken men dan op den
grond moet zetten.

Plaats u ter zijde van de kast of den spiegel, zooals de teekening
aanwijst, dus zóó, dat de eene helft van het lichaam voor den spiegel
uitsteekt, terwijl de andere er door aan het gezicht onttrokken
wordt. Iemand, die op zekeren afstand tegenover u staat, zal u
schijnbaar geheel zien, daar de zichtbare helft van uw lichaam in den
spiegel weerkaatst wordt. Als ge den zichtbaren arm opheft, ziet de
toeschouwer in den spiegel nog een arm opheffen, symmetrisch met den
eersten, zoodat het schijnt, alsof ge beide armen opheft. Tot nog toe
is er niets bijzonders te zien geweest, want het is niet moeilijk,
de beide armen tegelijk op te heffen. Maar de zaak wordt anders, als
ge het been voor den spiegel optilt; want daar de spiegel een tweede
been zal te zien geven, dat te gelijker tijd opgetild wordt, zal het
schijnen alsof ge beide beenen te gelijk optrekt, en uw lichaam zonder
vast steunpunt in de ruimte zweeft, niet ongelijk aan een trekpop,
waarbij men aan het draadje trekt.



HET OOG OP DEN RUG.


"Mijne Heeren, ik zal niet langer misbruik maken van uwe aandacht; het
werktuig, dat gewis uwe hooggewaardeerde goedkeuring zal wegdragen,
is het allernieuwste wonder op het gebied der optica; het is de
postoscoop, of toestel om achter zich te zien: vandaar de naam "oog
op den rug," zooals sommigen liever zeggen.

Ik zal u niet vermoeien met de beschrijving van het mechanisme en de
inrichting van mijn instrument, maar ik zal er eenige proeven mede
doen, om u te laten zien, hoe voortreffelijk het werkt. Zonder mij om
te keeren zal ik u zeggen, wat er achter mij gebeurt. Ik begin:--Daar
gaat een heer met een parapluie over het trottoir;--nu zie ik twee
politieagenten achter een huurrijtuig;--nu weer eene dikke juffrouw
met een zwarten zak in de hand...

"Het is haast niet te gelooven, Mijne Heeren, dat ge voor één stuiver
het zoo heerlijk gezichtsvermogen kunt versterken met een derde oog,
dat u in staat stelt achter u te zien, zonder dat men het bemerkt! Als
er nog liefhebbers zijn, de prijs is, zooals ik u gezegd heb, maar
één stuiver of vijf centen."

Ge bezwijkt voor het redenaarstalent van den schorren, niet al
te zindelijken industrieel, die u voor een stuiver het kostbare
werktuig schenkt, en ge bemerkt, dat het niets anders is, dan een
klein kartonnen doosje, aan een der einden open, en met een gat in
een der zijwanden, en waarin een rechtopstaand spiegeltje volgens de
diagonaal van het doosje geplaatst is.

De waarde van het geheel is nog geen cent; maar... iedereen moet leven!

Dat neemt niet weg, dat het denkbeeld om achter zich te zien met behulp
van een spiegel, die onder een hoek van 45° staat, niet onaardig is;
mochten er daarom onder onze lezers sommigen zijn, die, zonder zich met
den marktschreeuwer in te laten, het toestelletje wenschen te bezitten,
dan kunnen ze het zelf maken naar de teekening op onze afbeelding,
waar het in natuurlijke grootte is voorgesteld.



NIEUWE CHINEESCHE SCHIMMEN.


Het volgende eenvoudige middel stelt u in staat, Chineesche schimmen
te vertoonen, terwijl de vertooner en de uitgeknipte figuren achter de
toeschouwers blijven, hetgeen somtijds gewenscht kan zijn. Zet eene
kaars op de tafel, en bevestig tegenover de kaars een vel wit papier
tegen den muur. Plaats een ondoorschijnend voorwerp, bijv. een groot
boek, tusschen het licht en het scherm. Hoe kunt ge nu de schimmen
op het scherm werpen? Eenvoudig met een spiegel, welke ter zijde
van de kaars staat, op de wijze als de teekening aanwijst. Door de
weerkaatsing van het licht in den spiegel wordt er op den muur een
vierkant of rond lichtveld gevormd.

Hebt ge nu het scherm behoorlijk tegen den muur bevestigd en beweegt
ge uwe kartonnen poppen tusschen de kaars en den spiegel, dan ziet ge
dadelijk fantastische schimmen verschijnen, zonder dat de toeschouwer,
als hij niet ingelicht is, kan vermoeden waar zij vandaan komen.



DE LEVENDE SCHIM.


Hoewel de volgende proef niet moeielijk is, zullen de lezers haar
beter begrijpen, als zij de moeite willen nemen om haar werkelijk uit
te voeren, in plaats van zich tevreden te stellen met het lezen der
beschrijving. Als ge tusschen een licht en den muur gaat staan, teekent
zich uwe schaduw op dien muur af; deze geeft echter slechts den omtrek
van het lichaam, terwijl van oogen, neus en mond niets te zien is.

Nu wil ik u een zeer eenvoudig middel aan de hand doen, om in de
schaduw van uw hoofd twee oogen, een neus en een mond aan te brengen.

Plaats u daartoe in een hoek van de kamer en bij een muur, waartegen
een spiegel hangt. De persoon, die het licht achter u vasthoudt,
moet dit zoo lang op en neer, en voor- of achteruit bewegen, totdat
de weerkaatsing van het licht in den spiegel op dezelfde plaats op
den muur valt, waar zich de schaduw van uw hoofd bevindt; naar den
vorm van den spiegel zal dit teruggekaatste licht eene ronde of
rechthoekige lichtvlek ter plaatse van de schaduw vormen.

Maar als ge den spiegel met een dik papier bedekt, waarin ge volgens
onze teekening oogen, neus en mond geknipt hebt, zal de spiegel alleen
op die plaatsen licht terugkaatsen, waar het papier is uitgeknipt,
zoodat zij zich als lichte plekken in de schaduw van uw hoofd zullen
afteekenen, zooals de teekening u doet zien.



DE LEPEL ALS HOLLE SPIEGEL.


Wilt ge bij een keelaandoening den mond van uw kind sterk
verlichten? Op de volgende wijze kunt ge altijd over een zeer sterk
licht beschikken. Als ge een lepel tegen een kaars houdt, met de holle
zijde naar de vlam gekeerd, dan hebt ge een uitmuntenden reflector,
die de lichtstralen concentreert en u in staat stelt, de keelholte,
welke ge wilt onderzoeken, voldoende te verlichten.

Een zilveren lepel zal u bovendien gelegenheid geven, de merkwaardige
eigenschappen der gebogen spiegels te bestudeeren. Als ge de holle
zijde naar u toekeert, zult ge u het onderst boven zien in dien hollen
spiegel; keer den lepel om en zie tegen het bolle oppervlak, dat een
bollen spiegel vormt en u een uitgerekt, min of meer rechtopstaand
potsierlijk beeld zal te aanschouwen geven; als ge uw gelaat allengs
dichter bij den lepel brengt, zult ge uwen neus vermakelijke afmetingen
zien verkrijgen.



EEN MUNTSTUK OP TE POMPEN.


Wanneer we naar een voorwerp zien, dat zich in het water bevindt,
dan schijnt dit, gelijk wij weten, ten gevolge van de straalbreking
hooger te liggen, dan het in werkelijkheid doet. Daarom schijnt een
stok, die gedeeltelijk in het water gedompeld wordt, gebroken.

De volgende proef berust op dit grondbeginsel:

Leg op den bodem van een kom vol water een muntstuk en verzoek iemand
zoo ver te bukken, totdat zijn oog, de rand van de kom en de naar hem
toegekeerde rand van het muntstuk in eene rechte lijn liggen. Op dat
oogenblik ziet hij niet het voorwerp zelf, maar het beeld, dat door
de breking van het licht voortgebracht wordt.

Als de waarnemer nu niet van plaats verandert, kunt ge hem zeggen,
dat ge in staat zijt het stuk geld weg te pompen. Daartoe is het
voldoende, het water uit de kom te verwijderen, hetzij door het op te
zuigen met een buisje of het weg te pompen met een spuitje. Als het
water verwijderd is, zal de waarnemer het muntstuk niet meer zien,
daar het door den rand van de kom aan het oog onttrokken wordt. Giet
de vloeistof weer in de kom en het geldstuk wordt op nieuw zichtbaar.



DE COMPLEMENTAIRE KLEUREN.


I. HET GROENE DUIVELTJE.

Plaats twee kaarsen voor een wit scherm, en zet een ondoorschijnend
voorwerp, bijv. een duiveltje van karton, tusschen het scherm en de
kaarsen, waardoor zich natuurlijk twee schaduwen op het scherm zullen
vertoonen. Als ge nu voor de rechterkaars een stuk rood glas, of nog
eenvoudiger, een drinkglas met water en wijn houdt, op de wijze als
op de teekening, zult ge zien, dat de rechter schim rood gekleurd
is, terwijl de linker verdwenen is; als ge echter goed kijkt, dan
bemerkt ge, dat deze laatste vervangen is door een duiveltje, dat
bleekgroen is: de complementaire kleur van het roode licht dat het
scherm beschijnt. Vervang het roode vocht door bier, en het duiveltje
zal u violet schijnen, daar dit de complementaire kleur van geel is;
als ge het glas vult met water, dat zwak blauw is gekleurd door middel
van een weinig blauwsel, dan zal het duiveltje oranje schijnen.

Als we de proef omkeeren, en het glas dus vullen met absinth, met
zeer verdunden violetten inkt of curaçao, zal het linker duiveltje
achtereenvolgens rood, geel en blauw schijnen.

Het rechter duiveltje zal altijd dezelfde kleur hebben als de vloeistof
in het glas.



II. DE DRIEKLEURIGE STER.

Neem een stuk karton en vouw het in tweeën. Knip uit de eene helft
eene staande ster met vier stralen, en uit de andere helft op dezelfde
hoogte eene tweede ster, die volkomen gelijk is aan de eerste, maar
welker diagonalen met die der andere hoeken van 45° maken. Zet het
uitgeknipte karton volgens de teekening op eene tafel, waarop twee
brandende kaarsen van dezelfde hoogte staan en hang daartegenover
een wit scherm tegen den muur.

In de schaduw, welke het stuk karton op het scherm werpt, zal het licht
der kaarsen de twee uitgeknipte sterren afteekenen, en nu moet het
karton zoo ver omgebogen worden, dat beide sterren tot één lichtbeeld
vereenigd worden, waardoor natuurlijk eene achtstralige ster ontstaat.

Als ge nu een der openingen van het karton met een stuk gekleurd
glas bedekt, groen bijv., zal er eene driekleurige ster ontstaan;
de buitenste spitsen om de andere rood en groen, en in het midden
eene witte achthoekige ster.

Het gekleurde glas kan, zooals men op de teekening ziet, vervangen
worden door een drinkglas met verschillende gekleurde vloeistoffen,
en de spitsen zullen dan om de andere de kleur van de vloeistof en
de complementaire kleur daarvan vertoonen.



DE DRAAIENDE SPELD.


Neem een draadje elastiek uit een bottine en steek er eene omgebogen
speld door, zooals de figuur aanwijst.

Houd nu het draadje elastiek rechtstandig tusschen duim en vinger van
beide handen, laat het daar tusschen wentelen en rek nu het elastiek
uit; daardoor zal het met zulk eene snelheid gaan draaien, dat de
gebogen speld zich als het een of ander glazen voorwerp vertoont. Dit
gezichtsbedrog is des te volkomener, naarmate de speld sterker verlicht
is; ook moet zij goed tegen een donkeren achtergrond uitkomen.

In onze teekening heeft men zich den proefnemer in eene donkere
kamer gedacht, waarin een bundel zonnestralen door eene opening in
een vensterluik op de speld valt. [2]

Als men een weinig handig is, kan men met eene speld allerlei dingen
namaken: eene kaasstolp, eene goudvischkom, eene bloemvaas, een
wijnglas, enz.

Om te beletten dat de speld in sommige gevallen ten gevolge van de
middelpuntvliedende kracht een horizontalen stand zou aannemen, moet
men haar uiteinde met een dun draadje aan den elastiekdraad verbinden,
wat aan de uitwerking volstrekt geen schade doet.



OPTISCHE ILLUSIE.


Neem drie strooken wit papier van dezelfde lengte, maar waarvan
één slechts half zoo breed moet zijn als de beide andere. Leg de
beide even breede strooken in den vorm van eene x op zijn kant,
en de dunste in het snijpunt rechtstandig daarboven: de laatste zal
langer schijnen dan de beide andere, en ge zult den toeschouwers met
den passer moeten bewijzen, dat de drie strooken volmaakt even lang
zijn, voor zij het gelooven.

Dit gezichtsbedrog, reeds zeer merkbaar bij het beschouwen van onze
teekening, zal nog sterker zijn, als men stukken wit papier op zwart
papier of laken legt.

Als ge nu de drie strooken in den vorm van eene H legt, met de dunne
als horizontale streep, en ge laat deze laatste een weinig draaien,
zoodat zij dwars komt te liggen, dan zal zij u minder lang voorkomen
dan de beide evenlange verticale strooken.

Zoo kan dus door eene optische illusie eene strook papier, die even
lang is als twee andere, u langer of korter toeschijnen, ten gevolge
van den stand, waarin zij geplaatst is ten opzichte van die beide
andere.



TWEEDE OPTISCHE ILLUSIE.


Snijd uit een visitekaartje een soort van rooster, zooals de teekening
aangeeft, maak ook een volkomen recht en dun strookje papier, steek
dit met een speld aan een der hoeken van het visitekaartje vast,
en laat het nu achter den rooster om die speld als as draaien.

Als de bewegelijke strook bijna rechtstandig op de staven van den
rooster staat, schijnt zij wel door twee rechte lijnen begrensd,
maar hoe schuiner zij geplaatst wordt ten opzichte van de staven,
des te meer schijnt zij te bestaan uit afzonderlijke deelen, welke
niet meer in elkanders verlengde vallen.

Het verschijnsel is vooral sprekend bij den meest linkschen stand der
strook op onze teekening, en alleen door eene liniaal langs de beide
lijnen te leggen, welke haar begrenzen, kunt ge de optische illusie
opheffen en u overtuigen, dat die beide lijnen volkomen recht zijn.



DE GEBROKEN SPIEGEL.


De schilders zijn gereed met het vertrek, dat zij in orde moesten
maken, maar voordat zij heengaan, willen zij eerst de meid, die moest
komen zien, of alles klaar is, nog eens beetnemen met de bekende grap
van een "gebroken spiegel."

Gij kunt begrijpen, hoe de arme meid schrikt, als zij een of meer
barsten bemerkt in den hoek van den grooten spiegel in de zaal. Wat
zal mevrouw wel zeggen?

En daar staan die ruwe schilders, die nergens om geven, dan nog bij
te schudden van het lachen.

Nu zij genoeg pret gehad hebben van hunne grap, zeggen ze, dat ze het
ongeluk wel herstellen zullen, en om de ontzetting van hun slachtoffer
niet nog langer te laten voortduren, gaat een van hen met een vochtigen
doek over de barsten heen. O, wonder! de vochtige vaatdoek heeft de
barsten doen verdwijnen, en Marie kan hare oogen niet gelooven. Ze
begrijpt er niemendal van!

En toch, waarde lezer, is de zaak zeer eenvoudig en als ge op uwe
beurt iemand bij u aan huis wilt beetnemen, hebt ge slechts met een
dun stukje zeep (bij voorkeur donkere) op den spiegel, die gebroken
moet schijnen, fijne lijnen te halen, om de barsten voor te stellen;
door de terugkaatsing in den spiegel zullen deze, tengevolge van de
dikte van het glas, breeder schijnen en op ware scheuren gelijken;
met een weinig water zijn ze gemakkelijk weg te wasschen.



DE KOORDDANSERS.


Wij weten, dat, als wij eene naald op een bord overeind zetten en
daarboven een magneet houden op een bepaalden afstand, welke afhangt
van de kracht van den magneet, wij de naald kunnen loslaten, zonder
dat ze omvalt; dit verschijnsel is een gevolg van de magnetische
aantrekking, welke op afstand werkt. Bovendien zal de naald voortdurend
in eene trillende beweging zijn, waarvan we gebruik zullen maken
om ons een stuk speelgoed te verschaffen, dat niet moeilijk te
vervaardigen is.

Van een ouden wand-almanak maken we het voorstuk van een tooneeltje,
met een rechthoekige opening in het midden; een tweede wand-almanak
wordt het achterdoek, en beide worden verbonden door kurken, welke
met spelden aan het karton worden vastgestoken.

Aan de achterzijde van het voorstuk, bovenaan in het midden, bevestigen
wij een magneet, die natuurlijk voor de toeschouwers onzichtbaar is.

Onder den magneet spannen wij een ijzerdraad, om daarop eene gewone
naainaald met de punt naar beneden te zetten. Door proefneming
wordt de afstand tusschen magneet en ijzerdraad zoodanig geregeld,
dat de naald, zonder door den magneet aangetrokken te worden, door
de werking van dezen op den draad blijft overeind staan.

Nu knippen wij een poppetje van stevig papier, dat bijv. eene
koorddanseres voorstelt op één voet, en zoo groot als de lengte
der naald; deze wordt zoodanig met twee druppeltjes lak tegen het
poppetje geplakt, dat de punt der naald samenvalt met de teenen van
de danseres. Als ze nu onder een der beenen van den magneet op den
draad geplaatst wordt, zal zo in evenwicht blijven, en daarbij zeer
vermakelijke trillingen ten uitvoer brengen, die tamelijk goed gelijken
op de bewegingen der koorddansers. Daar de magneet twee beenen heeft,
kunt ge zeer goed twee poppetjes op den draad zetten.

Van een lucifer en twee strootjes kunt ge een klein trapèze maken ter
vervanging van den ijzerdraad; als ge de dansers daarop gezet hebt,
kunt ge ze laten schommelen, zonder dat ze vallen, daar de naald
altijd op ongeveer denzelfden afstand van den magneet blijft.



HET GEËLECTRISEERDE PAPIER.


Wrijf bij droog weder een licht stuk papier met een borstel of met
de hand; het zal weldra geëlectriseerd zijn, en aan uwe hand, uw
gelaat of uw kiel blijven kleven, alsof ge het met stijfsel of lijm
bestreken hadt.

Maak evenzoo een stuk stevig papier electrisch, bijv. eene briefkaart,
en ge zult zien dat het papier, evenals lak, glas, zwavel of hars,
lichte voorwerpjes (stukjes kurk, vlierpit, enz.) kan aantrekken.

Leg eene rotting horizontaal op de leuning van een stoel, en ge zijt
in staat haar te laten vallen, zonder haar aan te raken, er op te
blazen of aan den stoel te raken.

Het is voldoende de briefkaart goed bij het vuur te drogen, haar sterk
op eene mouw te wrijven en bij een der uiteinden van de rotting te
brengen; deze zal het geëlectriseerde papier volgen, als het ijzer
den magneet, waardoor het evenwicht van de rotting verbroken wordt,
en zij moet vallen.

In plaats van eene rotting, kunt ge een hengelriet of een raagbol op
de leuning van den stoel laten balanceeren; door de grootere lengte
van deze voorwerpen, welke evenzeer het geëlectriseerde papier volgen,
zal de proef gemakkelijk zichtbaar zijn voor iedereen.



EEN LAMPEGLAS IN EENE ELECTRISEERMACHINE TE VERANDEREN.


Neem een lampeglas en plak er in het midden een ring van zilverpapier
of van bladtin omheen. Plak ook eene smalle strook van dezelfde stof
van een der uiteinden van het glas tot op omstreeks 1 cM. van den
ring. Bind nu een zijden doek om een lampeschuier en wrijf daarmede
flink het lampeglas van binnen, waarbij ge zorg moet dragen, het
zilverpapier niet aan te raken. Als ge de proef in het donker verricht,
zult ge tot uwe groote verbazing, telkens als ge den schuier uit het
glas haalt, eene prachtige vonk tusschen de twee stukken zilverpapier
of bladtin zien overspringen, waardoor bewezen wordt, dat het glas
door wrijven electrisch geworden is.

Met deze zeer eenvoudige electriseermachine kunt ge de meeste proeven
met electriciteit doen, welke men gewoonlijk in physische kabinetten
verricht, o. a. de volgende: hang over den ring van bladtin een
koper- of ijzerdraad, en bevestig aan het ondereinde daarvan een
aantal strookjes dun papier, bijv. van blaadjes cigarettenpapier,
welke gij overlangs in drieën gesneden hebt.

Wrijf nu het lampeglas weder van binnen, maar steek den schuier met
den zijden doek nu van de andere zijde als bij de vorige proef in het
glas, de ring van bladtin wordt geladen, de electriciteit deelt zich
door middel van den draad aan de papierstrooken mede, en ge zult deze
zich van elkaâr zien verwijderen.

Op deze wijze toont ge aan:

1o. dat slechte geleiders, zooals glas, door wrijving electrisch
worden;

2o. dat goede geleiders (zilverpapier en metaaldraad) de electriciteit
van een geëlectriseerd lichaam (het glas) naar een ander overbrengen
(de papierstrooken);

3o. dat lichamen, met dezelfde electriciteit geladen, elkaâr afstooten.

Houd wel in het oog, dat vochtigheid de proeven met electriciteit doet
mislukken: als ge den schuier, den zijden doek en het lampeglas goed
bij het vuur gedroogd hebt, en met mooi, droog weer werkt, sta ik
voor het welslagen der proeven in.



GRONDPROEF VAN HET ELECTRO-MAGNETISME.


In alle physische kabinetten herhaalt men met vrij kostbare werktuigen
de beroemde proef van den Deenschen natuurkundige Oersted, waardoor
aangetoond wordt, dat eene magneetnaald van haren evenwichtstoestand
afwijkt, als men er een geleiddraad bijbrengt, waardoor een electrische
stroom gaat. Deze proef is allerbelangrijkst, daar zij het uitgangspunt
geweest is tot de uitvinding van de electrische telegraphie.

Ik zal u in de gelegenheid stellen, dezelfde proef te doen: de daartoe
noodige toestellen kunt ge spoedig en zonder eenige kosten zelf maken.

Wij hebben noodig: een groot glas met water, een wijd champagne-glas
of een kom half vol water, waarin een flinke handvol keukenzout is
opgelost, een theelepeltje, eene vork, wat stukjes coke ter grootte
van kersesteenen, eene naainaald, een magneetje en eindelijk eene
strook zink van omstreeks 20 cM. lengte en 2 cM. breedte.

Wij beginnen met eene magneetnaald te maken (zie "Het goedkoope kompas"
op bladz. 97), of gebruiken dezelfde naald, welke bij die proef reeds
dienst deed; wij laten haar op het water in het groote glas drijven
door haar met wat vet te besmeren, of wij steken haar op een stuk
papier in den vorm van een dier of van een poppetje. Wij weten dat
een der uiteinden van de naald zich nu terstond naar het Noorden
zal richten.

Nu moeten wij den geleiddraad aanbrengen; gaat de galvanische
stroom hier doorheen, dan wijkt de magneetnaald af. Dien geleiddraad
vinden wij in het theelepeltje, dat wij op het glas leggen boven de
magneetnaald en in dezelfde richting als deze heeft, als ze in rust
is. Gij ziet, dat dit alles zeer eenvoudig is.

Ten slotte zullen wij het galvanisch element samenstellen. Wij beginnen
met de stukjes coke in een lapje te doen en tot een pakje te binden,
waarin wij den steel van de vork steken. In de zoutoplossing gedompeld,
zal deze inrichting de positieve pool van het element uitmaken.

Wij zetten verder den zinkreep met het eene uiteinde eveneens in
de zoutoplossing, zonder dat het zink en de coke elkaar aanraken,
en verkrijgen zoo de negatieve pool.

Nu leggen wij de tanden der vork en het andere uiteinde van den
zinkreep op de beide einden van het lepeltje, en terstond openbaart
zich de aanwezigheid van den electrischen stroom door de afwijking
van de naald. Zoodra de zinkreep uit de zoutoplossing genomen wordt,
herneemt de naald haar vorigen stand.

Als het hoofd van het poppetje in de teekening naar het N. gericht
is, en al de samenstellende deelen in dezelfde orde zijn geplaatst
als op het plaatje, zal het poppetje met het hoofd naar links afwijken.



DE TANTALUSKWELLING.


Leg een keukenstoel op den grond, volgens de aanwijzing van
bovenstaande teekening, zoodat, als de voorpooten op den grond rusten,
de achterpooten en de rugleuning in hetzelfde horizontale vlak liggen.

Verzoek nu iemand op de sport der achterzijde te knielen, en met
den mond een klontje suiker op te nemen, dat aan het uiteinde van de
rugleuning ligt.

Oogenschijnlijk is dit zeer gemakkelijk, maar als de proefnemer niet
zorgt, dat hij zoodanig nederhurkt, dat het zwaartepunt van zijn
lichaam achter de zitting van den stoel blijft, zal de stoel stellig
naar voren kantelen, en, als een andere Tantalus, zal hij het klontje
zijn mond zien ontvluchten op hetzelfde oogenblik, dat hij dacht het
te grijpen.



EENE LASTIGE MANIER OM EENE KAARS AAN TE STEKEN.


Bij de vorige proef, welke wij Tantaluskwelling genoemd hebben, was
het moeilijk het evenwicht te bewaren in de richting van de lengte
des lichaams, en we zagen den niet geoefenden proefnemer dan ook met
den stoel voorover kantelen.

Bij onderstaand spel kunt ge integendeel op zijde vallen, rechts of
links naar keuze.

De proef is als volgt:

Twee personen knielen tegenover elkander met eene kaars op een blaker
of kandelaar in de linkerhand. Wanneer zij nu den rechtervoet met de
rechterhand optillen, moeten zij zich op de linkerknie in evenwicht
houden. De eene liefhebber, wiens kaars niet brandt, moet haar
aansteken aan die van den ander.

Gij ziet dat de zaak niet ingewikkeld is, en toch kunt ge u niet
begrijpen, hoe dikwijls ge de proefnemers zult zien omvallen, alvorens
het aansteken gelukt is. Deze nieuwe cotillonfiguur kan bij die van
den stoel gevoegd worden; gij zult er wel voor zorgen, dat ge eene
krant op den vloer legt uit vrees voor vetvlekken; andere zoudt ge
het misschien met de vrouw des huizes te kwaad krijgen.



MET HET HOOFD TEGEN DEN MUUR.


Zet eene taboeret op den vloer tegen den muur, plaats u dan met het
gelaat naar den muur op een afstand, die gelijk is aan het dubbele van
de breedte van de taboeret, buig u voorover, vat de taboeret met beide
handen aan en druk het hoofd tegen den muur. Til dan de taboeret op, en
ga zonder rukken weer overeind staan... of probeer dit tenminste. Doe
deze vermakelijke proef niet op een gladden vloer, maar op een tapijt,
om de gevolgen van een mogelijken val minder onplezierig te maken.

Door de verplaatsing van het zwaartepunt van ons lichaam, is het
ons bijna onmogelijk weder overeind te komen, tenzij wij de taboeret
weder neerzetten, om het steunpunt te verkrijgen dat we behoeven.



DE BEZEMSTEEL.


Geef aan iemand, die onze teekening niet gezien heeft, een bezemsteel
of een langen stok; verzoek hem, een der uiteinden daarvan op den vloer
en tegen den muur te zetten en dan geheel onder den stok door te gaan,
en wel onder het gedeelte dat begrepen is tusschen zijne handen en
den vloer. Iemand, die dezen toer niet kent, zal zich met het gelaat
naar den muur wenden en onvermijdelijk vallen bij zijne pogingen,
om onder den stok door te komen. Als de proefnemer zich evenwel met
den rug naar den muur heeft gekeerd en zich zoodanig heeft geplaatst,
dat zijne beide voeten en het uiteinde van den stok een gelijkbeenigen
driehoek vormen, is de zaak zeer gemakkelijk. Inderdaad, als hij
onder den stok is doorgegaan, zal hij zich aan den anderen kant weder
oprichten en dáár een even vasten stand hebben als eerst.



HET KUNSTJE MET DE DRIE LUCIFERS.


Als ge met eenige vrienden gedineerd hebt, en de sigaren worden
opgestoken, hebt ge eene geschikte gelegenheid om de gasten uit te
noodigen, hunne krachten te beproeven aan het vraagstuk van de drie
lucifers.

Splijt een lucifer aan het uiteinde, snijd een tweeden lucifer schuin
af, en steek hem met dit beitelvormige uiteinde in de spleet van den
eersten, zoodanig dat de beide lucifers een scherpen hoek vormen. Zet
ze dan op de tafel met het hoekpunt naar boven en plaats er een derden
lucifer tegen, om de andere te steunen, zooals de figuur aanwijst.

Na deze toebereidselen geeft ge aan een der aanwezigen een vierden
lucifer, en verzoekt hem hiermede de drie andere van de tafel te
lichten.

De oplossing van het vraagstuk wordt door de teekening gegeven; het is
voldoende den vierden lucifer zacht tegen de beide eerste te drukken,
waardoor de derde neervalt op de lucifer, welken men in de hand heeft
en daarop de hand een weinig te laten dalen, waardoor het uiteinde
van den derden lucifer zich in den hoek kan plaatsen, welke door de
beide eerste gevormd wordt: beweegt men nu den vierden lucifer omhoog,
dan hangen de drie andere lucifers er aan beide zijden overheen.

Het kunstje is zeer eenvoudig... voor hen, die het kennen, en ik
heb er meer dan een uitstekend architect en meer dan een bekwaam
werktuigkundige het geduld bij zien verliezen.



DE STROOHALMEN.


Men geeft u vijf stroohalmen van dezelfde lengte (omstreeks 10 cM.),
en men verzoekt u ze te gelijk van de tafel op te lichten, maar ge
moogt slechts één stroohalm vasthouden en nog wel aan het uiteinde. Hoe
zult ge dat aanleggen?

De teekening geeft het antwoord: gij ziet terstond, op welke
eenvoudige wijze de halmen verbonden zijn. Het geldstuk is niet strikt
noodzakelijk, maar het vergemakkelijkt de samenstelling van het geheel,
daar het 't glijden der strootjes belet.

Geef het kunstje op aan iemand, die het niet heeft zien uitvoeren,
en gij zult eens zien hoelang het duurt, voor hij de oplossing
gevonden heeft.

Zulke kunstjes, waarbij het op samenvoegen of verbinden aankomt,
hebben iets wetenschappelijks, waarin het verstand eene zekere
voldoening vindt, terwijl tevens de hand geoefend wordt.



DE BRUG VAN LUCIFERS.


Op de volgende wijze kunt ge met eene sierlijke houtconstructie van
lucifers eene ruimte overbruggen, die minstens twee maal zoo lang is
als de lengte van een lucifer.

Met groote, vierkante lucifers kunt ge bovenstaande zeer eenvoudige
brug maken, maar ge moet daarbij nauwkeurig den gang volgen, zooals
die wordt aangewezen met behulp van de bijgevoegde afbeeldingen (zie
de volgende bladzijde); de bovenste in opstand, de tweede in projectie.

Leg lucifer 1 op de tafel, daarna 2 en 3 met de einden daarop, en dan
4 overdwars op deze twee; til met duim en wijsvinger van de linkerhand
1 op, en steek 5 en 6 onder 1 door, zoodat zij op 4 komen te liggen
5 het geheel vormt nu reeds een kleinen boog op de tafel. Plaats
7 overdwars op 5 en 6, 8 onder de beide andere einden van 5 en 6,
en licht 8 weer voorzichtig op, om er 9 en 10 onderdoor te schuiven
en met hun linker uiteinde op 7 te laten rusten.

Door op dezelfde wijze voort te gaan, kunt de brug zoo groot maken
als ge verkiest.



VIJFTIEN LUCIFERS MET ÉÉN ENKELEN OP TE NEMEN.


Leg op een lucifer, welken wij A zullen noemen, veertien andere B,
beurtelings links en rechts van A, met de koppen naar boven, zooals
op het onderste deel van de gravure wordt aangewezen.

Neemt ge nu A bij een der uiteinden op, dan is het duidelijk,
dat de veertien lucifers er afvallen. Om dit te beletten, legt ge
een laatsten lucifer C bovenop de lucifers B, op de plaats waar zij
elkander kruisen, dus recht boven A. Nu kunt ge A opnemen; de lucifers
B nemen een schuinen stand aan en klemmen door hun eigen gewicht den
lucifer C tusschen hunne boveneinden vast. In dezen stand kunt ge de
lucifers zoolang laten hangen, als ge verkiest, niet ongelijk aan de
vouwstoelen, in den vorm van eene X, die veel als tuinstoelen of op
stoombooten aangetroffen worden.

Gebruik voor dit spel bij voorkeur lange keukenlucifers, hoewel
Zweedsche desnoods ook gebruikt kunnen worden.



DE EIFFELTOREN.


Als ge het vervelend vindt, in uw eentje een partij dam of triktrak
te spelen, terwijl uw partner zich laat wachten, kunt ge uwe krachten
beproeven aan het volgende bouwwerk, dat u niet alleen bezig houdt,
maar te gelijker tijd uw geduld en uwe vaardigheid oefent. De kunst is,
al de schijven op vier losse, overeindstaande schijven te stapelen,
zooals de figuur aanwijst.

De oplossing van het vraagstuk eischt eene reeks van vernuftige
en zelfs eenigszins ingewikkelde kunstgrepen; indien dus iemand er
zijne krachten aan wil beproeven, zal hij wel doen, met de schijven
in de hand onze verklaring te volgen, die hem anders zeer vervelend
zal schijnen.

Leg eene centrale schijf A plat op de tafel en zet in het verlengde
van twee elkaar loodrecht snijdende middellijnen de schijven 1, 2,
3, 4, waarop het geheele gebouw moet rusten, daar loodrecht omheen.

Om hare aanraking met den bovenkant van A te verzekeren, moet ge ze
voorloopig vastzetten met de vier schijven B, C, D en E, welke plat
op de tafel gelegd worden (zie de projectie aan de linkerzijde.)

Leg nu eene schijf K horizontaal op de randen der schijven 1, 2, 3
en 4; haar bovenvlak zal liggen in het raakvlak aan die vier schijven
(zie den opstand links bovenaan op de teekening.)

Plaats nu vier schijven zoodanig, dat hare middelpunten respectievelijk
boven de middelpunten der schijven 1, 2, 3 en 4 komen te liggen. Zoo
ontstaat de eerste horizontale laag. Om de tweede laag te verkrijgen,
legt ge vier andere schijven horizontaal op, en afwisselend met de
eerste vier. d. w. z. zoodanig dat de middelpunten van de schijven der
tweede laag boven de openingen liggen, welke er tusschen de schijven
der eerste laag overblijven.

Bouw op dezelfde wijze vijf of meer afwisselende lagen, bijv. met de
witte schijven in de evene en de zwarte in de onevene lagen, zoodat
al de schijven van dezelfde kleur loodrecht boven elkander liggen.

Als ge nauwkeurig naar onze aanwijzingen gewerkt hebt, heeft zich
tot dusver geene bijzondere moeilijkheid voorgedaan.

Maar nu begint het werk wat meer voorzichtigheid te eischen. Immers,
wij moeten niet alleen de schijven B, C, D en E wegnemen, waarmede
wij de vier staande schijven hebben tegengehouden, die alleen het
gebouw moeten dragen, maar wij moeten bovendien de beide schijven A
en K bevrijden, welke door de schijven 1, 2, 3 en 4 ingesloten worden.

Eerst ontdoen wij ons van de schijven B, C, D en E, vormen daarvan
eene nieuwe horizontale laag en gaan ons nu met de bevrijding der
beide gevangenen bezighouden.

In de projectie ziet ge de cijfers 5 en 6 naast twee gestippelde
evenwijdige lijnen staan: die lijnen stellen den schuinen stand voor,
welken men voorloopig aan de schijven 2 en 3 moet geven, door ze
voorzichtig met den vinger te laten draaien.

De schijf K, die nu niet meer ondersteund wordt, valt op A en beide
kunnen nu naar buiten geschoven worden door de opening, welke wij
tusschen 2 en 3 gemaakt hebben. A en K worden in het midden op de
bovenste laag geplaatst, de beide schijven 2 en 3 weder recht gezet,
en de beide in elkaar gestoken bekers van het triktrakspel, met de
dobbelsteenen er op, kronen het geheel.

Ik hoop dat een zeer groot aantal lezers er in slaagt, het beschreven
bouwwerk tot stand te brengen, welks rollende fondamenten van hem
die het onderneemt, een weinig handigheid eischen.



DE OMGEBOGEN LUCIFER.


Vouw een gewonen lucifer in tweeën, waardoor hij gedeeltelijk
breekt, zoodat de beide deelen slechts door eenige houtvezels
samenhangen. Aldus omgebogen legt ge den lucifer op den hals eener
flesch, met een kwartje of een cent er op.

Vraag nu of iemand kans ziet, het geldstuk in de flesch te laten
vallen, maar zonder het aan te raken, evenmin als de flesch of den
lucifer. Ge zult zien, dat men lang naar de oplossing zal zoeken,
zonder die te vinden, ofschoon ze toch zeer eenvoudig is: doop uw
vinger in een glas met water en laat er dan een paar druppels van
afvallen op het hoekpunt van den hoek, welken de beide deelen van den
lucifer met elkaar maken; spoedig zult ge zien dat de beenen zich
langzamerhand uit elkaar buigen, daar de houtvezels door het vocht
zwellen; nu ondersteunen zij het geldstuk niet meer, en dit valt in
de flesch.

Erg moeilijk is het niet, vindt ge wel?



DE HELSCHE MACHINE.


Zoek vijf lange, gave houten tandenstokers uit. Leg er twee in den
vorm van eene X op de tafel, een derde over het midden daarvan,
en de beide andere rechthoekig op de uiteinden van den middelsten
en onder de beenen van de X. Het middelste houtje is dus een weinig
gebogen, en door zijne veerkracht worden de beide dwarshoutjes sterk
genoeg tegen de beenen van de X gedrukt, om te maken dat het geheel
in den verlangden vorm blijft. Het is gemakkelijk, als men bij het
samenstellen van dezen toestel een helper heeft.

Nu kunt ge in modernen trant het bekende betooveringstooneel uit
de middeleeuwen nabootsen, waarbij een wassen pop, die iemand moest
voorstellen, wien men kwaad toewenschte, werd gestoken, gebroken of
verbrand, door welke handelwijze men meende zijn vijand hetzelfde
lot te berokkenen.

Bij ons slachtoffer zullen wij voor romp eene kurk en voor ledematen
lucifers nemen; aan het hoofd, van broodkruim, kunt ge, zooveel uw
talent toelaat, de trekken geven van dengeen, aan wien ge het meest
een hekel hebt en dien ge gaarne kwijt zoudt willen zijn. (Onze
teekening stelt een duiveltje voor, om alle kwetsende personaliteit
te vermijden.)

Plaats nu den geheelen toestel op den hals eener flesch of den voet
van een omgekeerd glas; zet uw vijand schrijlings op het uiteinde
van het middelste houtje, en steek de lont... ik wil zeggen: steek
een der hoeken van de helsche machine aan, volgens figuur 1.

Figuur 2 toont u de uitwerking van de uitbarsting, welke terstond
volgt: als het vuur het uiteinde van een der houtjes verteerd heeft,
springt alles uiteen en het middelste houtje, dat als een veer
gespannen was, ontspant zich plotseling, en slingert de verminkte
overblijfselen van uw vijand in de lucht.



EEN GELDSTUK OP DE PUNT VAN EENE SPELD TE LATEN DRAAIEN.


Buig eene haarspeld zooals op de teekening (aan de rechterzijde)
wordt aangewezen; plaats een 2 1/2 centstuk horizontaal in den haak
rechts, hang in het haakje aan de andere zijde een ring van voldoende
zwaarte, of twee ringen als het noodig is; op deze wijze hebt ge een
systeem verkregen, dat in evenwicht kan blijven; ge plaatst den rand
van het geldstuk op de eene of andere punt, eene groote speld bijv.,
en ge blaast tegen den ring; daardoor zal het geheele samenstel eene
draaiende beweging verkrijgen, zonder dat het evenwicht verbroken
wordt.

Als ge het geldstuk op eene goed geharde stalen naald laat draaien,
zult ge bemerken, dat het geldstuk ten laatste doorboord wordt;
ge kunt dus het vraagstuk ook aldus stellen:

Een geldstuk met een naald te doorboren, door er tegen te blazen.



DE BETOOVERDE WERPSPIES.


Neem eene naainaald van middelmatige grootte en waarvan de punt goed
scherp is; plaats u op omstreeks drie passen van een houten beschot,
neem de naald tusschen duim en wijsvinger en beproef dan met een
krachtigen worp, de naald in het hout te drijven. Al zijt ge nog zoo
behendig, gij zult er ondanks herhaalde pogingen niet in slagen.

Steek nu een eindje garen door het oog van de naald en bij iederen
worp zult ge er in slagen uwe werpspies in het hout te planten,
dat ge u als wit hebt gekozen.

Het lichte eindje draad, dat ge aan de naald hebt toegevoegd, maakt
deze tot een waren pijl, en is oorzaak, dat de punt door de kracht
van den worp het voorwerp, waartegen zij gericht is, loodrecht treft,
hetgeen ten gevolge heeft, dat zij er indringt.

Deze uitslag wekt altijd de verbazing der toeschouwers, die niet
in gebreke blijven, u hun compliment te maken over uwe buitengewone
kunstvaardigheid.

De natuurkundige Comus, welke deze proef bedacht, wist op eene
vernuftige wijze den aangewenden kunstgreep te verbergen.

Hij legde den toeschouwers draden van verschillende kleuren voor
om er een uit te kiezen, welken hij moest gebruiken, opdat men zich
zou kunnen overtuigen, zooals hij zeide, dat het inderdaad dezelfde
naald was, welke men in het beschot terugvond. De draad, waarin in
werkelijkheid het geheele geheim van den toer zat, scheen dus slechts
een middel van contrôle te zijn, om alle bedrog te voorkomen.

Deze proef herinnert aan de pen met papieren vleugels, welke aan den
hoek van onze teekening is afgebeeld, en die menig scholier strafwerk
berokkend heeft, die zich liever bezighield met balistische proeven
dan met zijn schoolwerk.



HOE EEN LAMPEGLAS EENE CIGARET KAN ROOKEN.


Sluit een lampeglas aan een der einden luchtdicht met eene groote kurk,
waarin ge twee gaten geboord hebt; in het eene, dat rechtstandig door
het midden van de kurk gaat, moet de cigaret precies sluiten; het
andere, dat nauwer is, staat schuin ten opzichte van de as der kurk.

Uit een ouden handschoen knipt ge twee ronde stukjes, en maakt daarvan
twee kleppen; zij moeten natuurlijk een weinig grooter zijn dan de
gaten in de kurk, om ze daarop met eene speld te kunnen vaststeken,
het eene tegen de opening van het nauwe kanaal aan de buitenzijde,
dus boven op de kurk, en het tweede aan de onderzijde daarvan tegen
de opening van het kanaal, waarin de cigaret gestoken is. Het is
duidelijk, dat door de eerste klep de rook kan ontsnappen, en het
binnendringen van de buitenlucht belet wordt, terwijl door de tweede
de rook van de cigaret wel in het lampeglas kan treden, maar niet
weder door dezelfde opening het glas kan verlaten.

Als de toestel gereed is, duwen wij het glas tot aan de kurk in het
water, zetten de cigaret in hare opening en steken haar aan; het
lampeglas zal nu zoo goed zijn haar voor ons op te rooken! Als we het
glas omhoog trekken, zal de lucht onder de kurk verdund worden; de
buitenlucht stroomt nu door de cigaret heen het glas binnen, waardoor
de verbranding bevorderd en tevens de rook in het glas gedreven wordt:
het lampeglas trekt! De rook wordt niet tegengehouden door de klep van
het vertikale kanaal, die openstaat, terwijl de klep op het schuine
kanaal door haar eigen gewicht gesloten blijft.

Duwen we het lampeglas naar beneden, dan zal de lucht, die wij
samendrukken, de onderste klep sluiten en die van het schuine kanaal
openen, waaruit nu eene witte rookwolk omhoog stijgt, om zich weldra
in kringetjes te verspreiden.



DE DRIE GLAZEN.


De eigenaardige stand der beide zijdelingsche glazen ten opzichte
van het derde wordt verkregen met behulp van twee stokjes, bijv. twee
stelen van penhouders.

Wij kiezen glazen van den afgebeelden vorm en zetten er één van op
de tafel.

Wij steken een stokje in het tweede glas, en verplaatsen het steunpunt
van het eene uiteinde daarvan tegen den binnenwand van het glas
zóó lang, totdat wij voelen, dat het glas horizontaal blijft staan,
zonder dat wij het behoeven vast te houden.

Hierop plaatsen wij het stokje met het uiteinde dat wij in de hand
hebben, in het overeindstaande glas en laten het hierin wat meer of
minder hellen, totdat wij voelen dat het blijft zitten.

Wij moeten natuurlijk het eerste glas bij den voet vasthouden, daar
het anders door het overwicht van het tweede zou omvallen.

Door nu een tweede stokje in het onderste glas te plaatsen en daarop
een derde glas te hangen, herstellen wij het evenwicht, en kunnen
wij het geheel aan zich zelf overlaten.

Iedereen kan dezen toer verrichten; met veel handigheid zou het
zelfs niet onmogelijk zijn, op dezelfde wijze, drie glazen op drie
behoorlijk geplaatste stokjes in evenwicht te houden.



EEN GEÏMPROVISEERDE STANDAARD.


Wij hebben oogenblikkelijk een voetstuk of standaard noodig ten gerieve
van de meid, die zich de vingers brandt, terwijl zij de soepterrine
vasthoudt; er is dus geen tijd te verliezen.

Neem uw eigen vork en die van uw rechter en linker tafelbuurman;
steek ze in uw servetring met de stelen op de tafel, zoodanig dat de
uiteinden in de hoekpunten van een gelijkzijdigen driehoek liggen;
zet een bord op de tanden, en de meid kan er gerust haar brandend
heeten last op plaatsen.

Al is onze standaard zoo maar in een oogenblik gemaakt, hij is er
niet minder sierlijk om; de vorken, aldus bijeengevoegd, doen denken
aan eene artistieke vruchtenschaal.



EEN TOUW ALS WEEGTOESTEL.


Op de volgende wijze kunt ge van een stuk touw, van willekeurige dikte,
eene uitstekende balans maken.

Sla twee spijkers op een meter afstands van elkaar in den zijkant van
eene horizontale plank. Neem een touw van 1.5 M. lengte, leg hierin
in het midden een flinken goed zichtbaren knoop; en maak het met
de beide uiteinden aan de spijkers vast. Van een stevigen in tweeën
gesneden wandalmanak maakt ge de schalen, welke ge met vier touwtjes
aan het groote touw vastmaakt, ter weerszijden, op 25 cM. afstands,
van den knoop.

Het middelste deel van het touw met den knoop, dat dus 50 cM. lang is,
zal dan een horizontalen stand aannemen.

Plaats een stevig papier achter dat horizontale deel, en merk de
plaats, waar de knoop zich bevindt, als uwe balans in rust is, met
een pijltje. Legt ge nu het een of ander, een kuiken bijv., op de
eene schaal, dan is het evenwicht verbroken, en het middelste deel
van het touw neemt een meer of minder schuinen stand aan, waardoor
de knoop zich niet meer recht vóór het pijltje bevindt, dat tot merk
dient. Door gewone gewichten in de andere schaal te plaatsen, kunt ge
den knoop weder op de oorspronkelijke plaats terug brengen; wanneer
aldus het evenwicht hersteld is en de knoop zich dus weder volkomen
nauwkeurig vóór het pijltje bevindt, wijst de som der gewichten,
welke gij in de schaal hebt geplaatst, het gewicht van het kuiken aan.

Deze balans wordt gemaakt van bindtouw, stevig koord of zelfs van
een ketting, naarmate het te wegen voorwerp minder of meer zwaar is;
zij is zeer gevoelig en in voldoende mate juist voor het wegen van
huishoudelijke behoeften.



DE UNSTER.


Met de hierboven afgebeelde balans voor keukengebruik kunt ge zonder
gewicht wegen, door middel van een pollepel, die tegelijk het juk
en de schaal uitmaakt en eene schuimspaan, die het verschuifbare
gewicht vervangt.

Eene ijzeren vork rust met twee tanden op twee naalden, welke
loodrecht in de kurk van eene flesch zijn gestoken; het andere
einde van de vork is met een stuk kurk in den haak van den pollepel
vastgeklemd. De schuimspaan wordt met den haak over den steel van
den pollepel gehangen, en men schuift haar daarover heen en weer,
totdat de steel horizontaal staat, als het geheele toestel in rust
is; hiertoe kan men zich bedienen van eene horizontale lijn, welke
men achter het toestel op den muur getrokken heeft.

De plaats, waar nu de schuimspaan den steel van den pollepel aanraakt,
merkt men met inkt en zet daarbij het cijfer 0. Daarop plaatst men
midden in den lepel een gewicht van een 1 KG en schuift de schuimspaan
achteruit totdat het evenwicht hersteld is. Hier plaatst men op de
bovenzijde van den steel weer een merk, zet daarbij 1 KG, en verdeelt
den afstand tusschen 0 en 1 in 10 gelijke deelen, welke ieder met
een gewicht van 100 G overeenkomen.

Om het merk voor 2 KG te verkrijgen plaatst men 2 KG in den lepel en
handelt verder als voren, m. d. v. dat de ruimte tusschen 1 en 2 ook
weder in 10 deelen verdeeld wordt.

Door middel van deze graadverdeeling zal de keukenmeid met deze unster
haar boter of suiker kunnen afwegen.

Als goudschaaltje durf ik deze inrichting niet aanbevelen, maar voor
keukengebruik kan zij, bij gebrek aan eene andere balans, misschien
eenige diensten bewijzen.



EEN EENVOUDIG WATERPAS.


Het luchtbelwaterpas is een vrij kostbaar en teer werktuig; bovendien
moet men leeren het te gebruiken, daar het slechts in eene enkele
richting den stand van een voorwerp aangeeft.

Het werktuig, dat u evenwel hier wordt aangeboden, kan ieder gebruiken,
daar het waterpas er in iedere richting door wordt aangegeven;
bovendien kan ieder het zelf maken en regelen.

Steek eene speld door eene kurk; bind een draad aan den kop der speld,
laat de kurk in eene ledige flesch vallen en maak het vrije uiteinde
van den draad met wat boen- of wrijfwas aan den bodem der flesch
vast. Giet nu zooveel water in de flesch, dat de kurk drijft en de
draad behoorlijk gespannen is (deze moet dus korter zijn dan de hoogte
van de flesch); de punt der speld zal dan boven het water uitsteken
en als het water in rust is, een vasten stand aannemen. (De speld
behoeft niet vertikaal te staan). Sluit nu de flesch met eene kurk,
waarin ge eene lange speld gestoken hebt, en regel den stand van de
kurk zoodanig, dat, als de flesch op een marmeren schoorsteenmantel
staat, die gewoonlijk vrij wel horizontaal is, de punt van den drijver
en die van den vasten stop juist tegenover elkander komen. Nu lakt
ge den stop op de flesch vast, om eene mogelijke verplaatsing van de
daarin gestoken speld te voorkomen.

Wilt ge nu een meubelstuk of eene boekenplank zuiver horizontaal
stellen, dan hebt ge er slechts uwe flesch op te zetten; als de stand
van het voorwerp niet in alle richtingen waterpas is, zal de punt
van den drijver meer of minder verwijderd zijn van de punt der vaste
speld, waar omheen de eerste een cirkel zal beschrijven. Ge moet dan
zoo lang iets onder het meubelstuk schuiven, totdat de beide punten
boven elkander komen te liggen. Dan staat het ten minste niet minder
waterpas dan het blad van den schoorsteenmantel, hetgeen voor de
praktijk voldoende is.



EEN WATERPAS VAN KARTON.


Neem twee zuiver rechthoekige stukken karton, van dezelfde lengte
(omstreeks 20 cM), maar van verschillende breedte, stel 10 en 6
cM. Maak in beide een gaatje in het midden van de lengte en 4 of 5 mM
van den bovenkant; steek eene speld door het groote karton en bevestig
die, door er van achteren een paar stukjes karton tegen te plakken,
zooals de teekening aanwijst. Vergroot het gaatje in het kleine stuk
karton, dat bewegelijk moet zijn, tot een vertikaal sleufje, en hang
nu het kleine karton op de punt van de speld, op eenigen afstand van
het groote, waartegen het niet mag wrijven. Plaats dit werktuigje op
een marmeren schoorsteenmantel en hang het bewegelijke karton eens
andersom, om te zien of het ten opzichte van het achterste denzelfden
stand behoudt, namelijk zoodanig, dat de bovenkanten van beide stukken
karton evenwijdig blijven; hetgeen men verkrijgt door zoo noodig een
klein randje van het kleinste stuk weg te snijden.

Wilt ge nu een meubelstuk met dit toestelletje waterpas plaatsen,
dan plaatst ge daarop het vaste stuk karton; steekt het bewegelijke
stuk nu rechts of links daarboven uit, dan helt het meubelstuk en
ge laat het zoo lang rijzen of dalen tot de bovenkanten der stukken
karton weder evenwijdig zijn.



DE ROBINSONPEN.


Een slimmerd had in verscheidene kranten de volgende advertentie
laten plaatsen:


        +---------------------------------------------+
        |        Tegen betaling van 1 gulden          |
        |                                             |
        |      doe ik mededeeling van een middel,     |
        |                                             |
        |    om zonder pen noch inkt te schrijven.    |
        |                                             |
        |      Brieven enz...                         |
        +---------------------------------------------+


Het regende brieven aan het opgegeven adres, en ieder, die een gulden
geofferd had, ontving per omgaande het volgende, merkwaardig laconieke
antwoord:


    "Neem een potlood!"


Als ik mijne lezers beloof, hun een middel aan te wijzen om zonder pen
te schrijven, ben ik niet van zins bovenvermelden leuken grappenmaker
na te doen, maar hun eene geheel nieuwe soort van pen aan te bieden,
welke alle mogelijke hoedanigheden bezit, die men van eene pen
kan verlangen, zooals ge dadelijk zult zien; zelfs de deugd van
zeer goedkoop te zijn, daar ze letterlijk niets kost: moeder natuur
stelt ze bijna over de geheele aarde te onzer beschikking. Zoek haar
niet in het delfstoffenrijk, dat ons de stalen pennen verschaft,
noch in het dierenrijk, waaraan wij de veeren pen te danken hebben,
die tegenwoordig bijna geheel verdwenen is, tot groot leedwezen van
eenige getrouwe vereerders; de pen welke ik u aanbied, behoort tot
het plantenrijk en kan, zonder dat zij eenige bewerking behoeft te
ondergaan, gebruikt worden, zóó als zij wordt voortgebracht door den
boom, waaraan zij groeit.

De pen, die wij, als ge het goed vindt de Robinsonpen zullen noemen,
bestaat uit niets anders dan uit twee blaadjes van den gewonen den
(Pinus sylvestris) of van den zeeden (P. maritima).

De fraaie donkergroene bladeren van den pijnboom of den worden naar
hun langen, smallen vorm naalden genoemd, welke naam bovendien hierom
zoo gepast is, dat iedere naald in eene scherpe punt eindigt,

Als ge een dennetak wat nauwkeuriger bekijkt, zult ge bemerken,
dat deze naalden paarsgewijze in eene zelfde scheede zitten, en als
men ze tegen elkaar drukt, ziet men, dat de beide scherpe punten,
waarvan ik zoo even sprak, volkomen tegen elkaar sluiten, omdat zij
juist even lang zijn. Ten slotte zult ge zien, dat iedere naald eene
overlangsche groeve heeft, zoodat, als men twee naalden uit dezelfde
scheede met de randen tegen elkaar plaatst, daar binnen, over de
geheele lengte der naalden, eene cylindervormige holte ontstaat.

Op de volgende wijze kan men zich die verschillende opmerkingen ten
nutte maken bij de vervaardiging van de Robinsonpen.

Verwijder van een dennetak eene scheede met twee naalden, bij No
1 van onze teekening afgebeeld; bind de naalden samen met een dun
draadje, dicht bij de puntige uiteinden, zooals men bij No 2 ziet,
en uwe pen met twee fijne en even lange punten is gereed om alles te
schrijven, wat ge verlangt. Als penhouder gebruikt ge een vliertakje,
waarin ge de pen steekt, zorg dragende de punten slechts 1 cM te
laten uitsteken; nog beter kunt ge een pijpesteel gebruiken, zooals
No 3 van onze teekening aanwijst. De verdikking van de scheede belet
het verschuiven van de pen in onzen eigengemaakten penhouder. Steek
nu uwe pen in den inkt, en laat haar, juist andersom als bij gewone
pennen, eenigen tijd daarin staan, ten gevolge van de capillariteit
zal de inkt opstijgen in de buis, welke door de samenvoeging der beide
naalden ontstaan is, en uwe pen zal ten slotte genoeg gevuld zijn,
om er 20 of 25 regels mee achter elkaar te schrijven.

De pen, welke ik u heb leeren maken, is fijn, slap, oxydeert niet en
kan voor allerlei schrift gebruikt worden; neer- en ophalen, gothisch
of engelsch, rond- of basterdschrift hebben geen geheimen voor haar.



HOE MEN HAZELNOTEN KAN AANRIJGEN.


Tusschen de bruine schil van de hazelnoot en den dop bevinden zich een
aantal fijne kanalen, welke men kan waarnemen, als men eene hazelnoot
volgens de lengte opensplijt.

Een der uiteinden van die kanalen komt uit bij de punt van de
hazelnoot, het andere bij den omtrek van het grijze gedeelte.

Als men daar luchtig met een mes overheen schrapt, komen de openingen
van die kanalen bloot, en men kan er dan gemakkelijk een fijn hoofdhaar
doorheen steken.

Zoo kan men door eene hazelnoot 35 haren steken, welke door de 35
kanalen gaan; om de haren er door te krijgen, moet men ze luchtig met
den vinger voortschuiven, als men ziet, dat ze zich met het uiteinde
in de opening bevinden.

Een enkel haar is sterk genoeg om aldus een aantal hazelnoten te
dragen, die dan een snoer vormen, dat zeer ongemeen is.

Wil men slagen, dan moet men hazelnoten gebruiken, die goed droog
zijn. Daar men bovendien bij de haren van de vleug kan spreken,
aangezien zij uit een aantal vezeltjes bestaan, die naar het einde
gericht zijn, moet men zorgen, dat ze altijd met het wortelgedeelte
ingestoken worden.

Wij dragen dit aardige spel op aan onze lezeressen, wier fijne en
zijdeachtige haren hierbij onmisbaar zijn.



DE BETOOVERDE BAL.


De betooverde bal, door Robert-Houdin uitgevonden, kwam mij door de
hazelnoten weder voor den geest. Gij zult zoo dadelijk zien waarom. In
dien bal, welke als speelgoed verkocht werd, was volgens de middellijn
een wijd gat geboord, zoodat hij gemakkelijk kon glijden langs een
koord, dat er doorheen gestoken was.

Maar als iemand, die het geheim kende, de beide einden van het koord
vasthield, gebeurde er iets anders: in plaats van te vallen, gleed de
bal langzaam langs het koord naar beneden en stond zelfs op kommando
stil, om zijne neerdalende beweging slechts dan voort te zetten,
als men dit veroorloofde.

Deze toer, welke Robert-Houdin met een bal van reusachtige afmetingen
deed, had altijd de nieuwsgierigheid in hooge mate geprikkeld. Hoe
ging dat?

De teekening geeft voor mij het antwoord: behalve het wijde gat, dat
door het middelpunt gaat, had men van binnen in den bal een gebogen
kanaal gemaakt, dat aan de beide uiteinden in het wijde kanaal uitkwam.

Het geheele geheim bestond nu hierin, dat men deed, alsof men het
koord door het middelste gat stak, maar men zorgde wel dat het door
het gebogen kanaal ging; het kwam dan aan de andere zijde weer te
voorschijn, alsof het recht door den bal was heengegaan. Nu behoefde
men het koord slechts meer of minder strak te trekken om den bal naar
willekeur te laten stilstaan of langzaam te laten neerglijden.

Op dit beginsel berusten tal van reddingstoestellen bij brand.

Maar wat heeft dit met de hazelnoot te maken? zult ge zeggen. Wel! met
de hazelnoot kan men dezelfde proef doen: het gebogen kanaal is hier
immers ook aanwezig, en men behoeft slechts meer of minder aan het
haar te trekken, om de noot naar uw begeeren meer of minder snel te
laten afglijden, of op formeel bevel zelfs geheel te laten stilstaan.



HET ODEURSPUITJE.


Met dit toestelletje, dat zeer goedkoop is, daar het niets kost, noch
aan grondstof noch aan arbeidsloon, kunnen teekenaars hun kleefmiddel
opbrengen, huismoeders met eene antiseptische vloeistof tot de kleinste
hoekjes en gaatjes desinfecteeren en jonge dames de lucht in hare
vertrekken parfumeeren, door er damp van reukwater in te blazen.

In eene kurk, waaruit een vierde deel volgens de teekening is
weggesneden, steekt men twee penneschachten, zóó dat zij onderling
een rechten hoek vormen en met de uiteinden tegen elkaar komen,
en het werktuig is gereed.

Plaats de eene buis vertikaal in een fleschje met opopanax, blaas in
de horizontale buis en ge verkrijgt eene welriekende wolk, zoo goed
als met de meest samengestelde toestellen.



EENE NIEUWE WIJZE OM EENE KAARS UIT TE BLAZEN EN WEER AAN TE STEKEN.


Knip van dun karton een paar poppetjes, die een penneschachtje voor
den mond houden, waarin ze schijnen te blazen.

Vul de penneschachten met zand, maar laat een gedeelte open aan het
van den mond afgekeerde einde.

Doe in de eene opening een weinig jachtkruit en in de andere een
klein stukje phosphorus.

Als de poppetjes vooraf op deze wijze zijn gereed gemaakt, laat ge
eene brandende kaars brengen, en deelt mede dat het eene poppetje
op uw verzoek de kaars zal uitblazen, terwijl de andere haar weer
zal aansteken.

Zoodra ge het buisje met kruit bij de vlam brengt, zal dit ontbranden
en eene ontploffing in miniatuur teweegbrengen, welke echter voldoende
is, om de kaars uit te blazen en de rook naar het poppetje te jagen,
dat ge in de andere hand houdt. Deze rook is warm genoeg om het
stukje phosphorus aan te steken, en als ge het buisje, dat het bevat,
op behoorlijken afstand van de pit houdt, gaat de kaars weer aan.

Het is niet gewenscht, dat ongeoefende handen deze proef voorbereiden,
daar met buskruit en phosphorus voorzichtig moet omgegaan worden.



DE KUNST OM DOOR EENE SPEELKAART HEEN TE GAAN.


Als er op een gezellig avondje onder vrienden verschillende kunstjes
met de kaart gedaan zijn, en men raakt zachtjes aan uitgepraat, moet
ge eens vragen of iemand kans ziet, dwars door eene speelkaart heen
te gaan.

Men zal u antwoorden, dat dit niet moeilijk is, als de kaart maar
groot genoeg is; als ge echter meedeelt, dat er sprake is van eene
gewone speelkaart, wordt de vraag lastiger. Om het gezelschap dan
ook niet lang te laten zoeken, neemt ge eene speelkaart, en maakt er
in de lengte eene snede in tot dicht bij den rand, (zie fig. 1). Nu
vouwt ge de kaart volgens die snede dubbel, en maakt er de sneden in,
welke door fig. 2 worden aangewezen.

Als ge nu de kaart weer openvouwt en aan de randen uittrekt, zult ge
zien dat ze verandert in eene lange, rekbare strook, welke bestaat
uit kleine reepen, die onderling meer of minder scherpe hoeken vormen,
naarmate de kaart meer of minder uitgerekt wordt, en waar ge, zooals
de teekening u doet zien, gemakkelijk doorheen kunt.



DE ONBEWUSTE BEWEGINGEN.


Kies iemand uit het gezelschap, die volstrekt niet aan tafeldans,
klopgeesten en dergelijke gelooft; verzoek hem een mes in de hand te
nemen en haar dan flink op de tafel te laten rusten.

Splijt een lucifer aan het ondereinde; snijd een anderen lucifer
schuin af, en steek ze dan zoo in elkander, dat zij te zamen een V
vormen met zeer scherpen hoek. Zet deze twee lucifers schrijlings op
het lemmet van het mes en druk den ongeloovigen proefnemer goed op het
hart, het mes horizontaal te houden, en zijne hand zoo te plaatsen,
dat de koppen der lucifers voortdurend even de tafel aanraken.

Tot groote verbazing van de omstanders en den proefnemer ziet men de
lucifers zich langs het lemmet voortbewegen. Dit wordt veroorzaakt
door de onbewuste bewegingen van den persoon, die het mes vasthoudt,
welke onzichtbaar zijn zoowel voor hem als voor het publiek.

Om de proef nog aardiger te maken, kan men de lucifers in het midden
breken: zij stellen dan de beenen van een ruiter voor, wiens bovenlijf,
dat men van een visitekaartje geknipt heeft, in eene spleet gestoken
wordt, welke men in de punt van de V gemaakt heeft.



                                 EINDE



AANTEEKENINGEN


[1] Als ge niet wilt dat het glas springt, moet ge het glas vooruit
voorzichtig verwarmen door er een zeer klein scheutje heet water
in te gieten en dit dadelijk door het geheele glas te laten loopen,
vervolgens wat meer totdat ook de buitenzijde van het glas en vooral
ook de onderkant van den bodem goed heet is; dit water giet ge er nu
uit en het nieuwe kokende water er in. Een beker van hardglas of voor
scheikundig gebruik is natuurlijk gemakkelijker.

[2] In de teekening is de gang der zonnestralen niet juist voorgesteld:
deze divergeeren niet, maar vormen een evenwijdigen bundel. De opening
waardoor de stralen binnendringen, moest dus even groot genomen zijn
als het te verlichten voorwerp.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Natuurkunde in de Huiskamer - ongeveer 100 proeven met huishoudelijke voorwerpen." ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home