Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: De aeroplaan van m'nheer Vliegenthert
Author: Kees Valkenstein, - To be updated
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "De aeroplaan van m'nheer Vliegenthert" ***


                            DE AEROPLAAN VAN
                          M'NHEER VLIEGENTHERT


                                  DOOR

                            KEES VALKENSTEIN

                  Met Illustraties van den Schrijver.


                          W. DE HAAN--UTRECHT



EERSTE HOOFDSTUK.

    Waarin verhaald wordt, hoe Jan Drie per ongeluk de monoplaan van
    m'nheer Vliegenthert stal, waardoor men tevens op de hoogte komt
    van de stand der vliegsport in 't jaar 2010.


Jan Drie was geboren op den 24sten Augustus 1995 en was dus in 2010,
't jaar waarin de gebeurtenissen plaats hadden, die in dit boek
verteld worden, juist vijftien jaar oud.

De reden waarom die gebeurtenissen nu reeds verhaald worden, zoo
lang van te voren is heel eenvoudig deze: In 2010 zijn we met z'n
allen al lang dood, wat bepaald jammer is voor ons allemaal. (Want
de menschen gaan zoo verbazend hard vooruit tegenwoordig, dat 't
werkelijk 'n genoegen moet zijn over honderd jaar te leven.) Maar
daar is nu eenmaal niets aan te veranderen. We zijn dood tegen die
tijd en 't niet vertellen van Jan Dries vliegavonturen zou dus groote
gekheid zijn. Uitstel is wel niet altijd afstel, maar in dit geval zou
't er toch erg op gaan gelijken indien de schrijver wachten moest tot
't eerst allemaal gebeurd was.

Jan Drie zat midden in de zomervacantie. Hij had dus al 'n volle
maand niets uitgevoerd, want de zomervacantie duurde op alle scholen
zestig dagen. De menschen in Jan's tijd vonden 't noodig minstens
twee maanden per jaar vrijaf te hebben. Niet alleen de schoolkinderen,
maar alle andere menschen ook. Op de scholen hadden ze natuurlijk wel
meer vacantie, maar de groote rusttijd duurde twee maanden. Na tien
maanden werken, twee maanden rust, dat kwam iedereen toe. Ze hadden
't liefst allemaal in de zomer vrij, maar nadat ze 't 'n paar keer
geprobeerd hadden allemaal tegelijk vacantie te nemen, waren ze er
van teruggekomen. Met dat algemeene geluier liep de boel leelijk in
't honderd. Doch de meesten hadden hun vrije zestig dagen toch in de
zomer en wie nog school ging behoorde daar vanzelf toe. Jan Drie dus
ook, want die zat in de vierde klas der H.B.S.

Als er één zijn twee maanden rust verdiend had, werkelijk verdiend,
dan was dat Jan Drie. Wie in 2010 op de H.B.S. mee wou komen, moest
aanpakken. Ze maakten er geen gekheid mee. Chemie en werktuigkunde
waren de hoofdvakken. Die had iedereen hard noodig, de landbouwer even
goed als de fabrikant of de handelsman. Gelukkig deden ze niet zooveel
meer aan vreemde talen als tegenwoordig. Over de heele aarde leerde
men de wereldtaal, 'n makkelijk soort koeterwaalsch, waar niemand veel
moeite mee had. Kwam je in den vreemde, dan sprak je die algemeene taal
als je wat van de menschen weten wou. Iedere politieagent verstond
't--en daar de politiemannen in Jan's tijd voornamelijk tot taak
hadden de menschen terecht te helpen, waren ze over 't algemeen
'n zeer vriendelijk soort menschen geworden, die zoowel te land
en te water, evengoed als in de lucht steeds beleefd en voorkomend
't verkeer regelden zonder sabel en zonder barsch gezicht.

Natuurlijk kon je ook vreemde talen leeren als je er lust in had. Er
waren nog menschen genoeg die wilden lezen wat in andere talen
geschreven werd of die 't pleizierig vonden om met vreemdelingen
hún taal te spreken in plaats van dat internationale taaltje. Maar
je kon toch onmogelijk al de talen leeren van de landen waar je zoo
wel eens heenreisde voor zaken of voor genoegen .... of liever waar
je heenvloog, want in 2010 reisden de meeste menschen per luchtschip
of aeroplaan. De spoortreinen en schepen waren voornamelijk voor
goederentransport ingericht. Ofschoon niemand je beletten zou gebruik
te maken van zoo'n vervoermiddel als je daar eens pleizier in had. 't
Waren vooral oudere luidjes die er mee reisden. Die hadden namelijk
nog van die ouderwetsche begrippen van duizeligheid en zoo. Maar
't reizen door de lucht was veel aangenamer. Je voelde niet dat je
reisde en hoe gelijkmatig ook de beweging over de rails in 2010 was,
je werd toch altijd gewaar dat je reedt. Ook was 't een beetje doodsch
in zoo'n trein zonder machinisten en stokers, zonder conducteurs en
zonder bedienden in de restauratiewagen. 't Ging alles electrisch. Op
't hoofdkantoor zaten de machinisten, als je hen zoo noemen wilt, want
't waren electriciens, voor een bord waarop alle sporen zwart op wit
aangegeven waren, met alle stations, wissels en seinen heel duidelijk
er langs geschilderd. Kleine roode blokjes stelden de treinen voor en
die bewogen zich over de spoorwegkaart tegelijk met de echte treinen
buiten op de baan. Iedere machinist voor 't bord bediende 'n zeker
deel, 'n sectie, op de kaart aangegeven door 'n groen vierkant. Hij had
maar aan genummerde knoppen te draaien en de treinen liepen en stonden
stil, reden langzaam of vlogen langs de baan. En de restauratiewagen
in de trein was ingericht als 'n automatische lunchroom: 'n geldstuk
in de gleuf en 't verlangde eten of drinken stond voor je. 't Was
allemaal heel eenvoudig maar doodvervelend.

Neen dan was de aeroplaan 'n heel wat prettiger voertuig en daar dacht
Jan Drie juist over, terwijl hij daar op 't dak in 'n gemakkelijke
stoel lag. 't Begon al avond te worden en de meeste menschen waren
met de lift naar hun platte daken gegaan. Geen mensen kreeg 't in 2010
nog in z'n hoofd trappen te gaan klimmen, als je naar boven geblazen
of getrokken kon worden al naar dat je lift, 'n pneumatische of 'n
electrische was. En iedereen die thuis was, zat 's avonds graag op
't dak. Dan zag je de buren naar beneden komen met hun vlieger of je
wuifde een groet met de hand of met je zakdoek naar een kennis, die
juist over je dak vloog, of even neerstreek om 'n praatje te maken. De
daken waren namelijk ingericht voor 't opstijgen en neerdalen van die
kleine aeroplaans, die de menschen in Jan Drie's tijd er op nahielden
in plaats van de fiets waarvan wij nu zoo'n druk gebruik maken. Ieder
blok woonhuizen bestond uit niet meer dan hoogstens vier woningen
onder één plat dak, dat voorzien was van hangars of bergplaatsen
voor de vliegers. Die huizen stonden natuurlijk niet in de stad maar
buiten op 't land om de stad heen. In de stad woonde geen mensch meer,
die er niet noodzakelijk wonen moest. De stad bestond voornamelijk
uit kantoren, fabrieken, werkplaatsen, loodsen, pakhuizen en andere
groote gebouwen. 't Spreekt vanzelf dat daar ook de stations waren,
beneden voor de treinen en boven voor de luchtschepen. De menschen
vlogen er 's morgens heen en keerden 's avonds naar hun huis in 't
vrije terug. Bij stormachtig weer als 't moeielijk ging met de vlieger,
snorden ze met hun auto heen en terug. 'n Auto was in 2010 'n ding, dat
iedereen, die nu niet totaal doodarm was, zich kon aanschaffen. Iedere
werkman had er een. Ze waren ook zoo goedkoop, die kleine auto's,
wat geen wonder was, als men in aanmerking neemt dat reeds in 1910,
dus honderd jaar vóór Jans tijd, in sommige steden van Californië één
op de veertig menschen 'n auto had. De uitvinders hadden er al jaren
geleden voor gezorgd, dat 't eenige artikel waardoor 't rijden met
'n tuf 'n dure geschiedenis wordt, de rubber, kunstmatig verkregen
werd, zoodat Jan en alleman zich nagenoeg voor niemendal luchtbanden
kon aanschaffen. Maar de aeroplaan bleef toch maar jè vervoermiddel!

Jan Drie lag dus naar de voorbijschietende aeroplaans te kijken en
groette nu en dan 'n bekende, meestal 'n jongen uit de vijfde klas,
die al zelf 'n vlieger had. Jan bezat er nog geen, en al had hij er
een bezeten, dan had hij er nòg niet mee mogen vliegen, want geen
mensch kreeg 'n vliegbewijs, zonder dat hij 'n cursus doorgemaakt
had in de aviatiek. Op de H.B.S. stond aviatiek onder de vakken,
die pas in 't vierde jaar gegeven worden en Jan was pas met 'n
prachtig overgangsexamen in de vierde aangeland. Hij moest dus nog
aan de aviatiek beginnen. De meeste jongens deden dan op 't eind van
't vierde hun aviatiekexamen, omdat ze graag 't vliegbewijs wilden
hebben, maar ze konden 't ook tegelijk met 't eindexamen doen.

Aviatiek was juist 't vak waar Jan 't meest van hield en daar z'n vader
vloog en z'n oudere broer benevens 'n dozijn kennissen en Jan een van
die jongens was, die om zoo te zeggen van 't aanhooren leeren, had
hij z'n aviatiek best toen al kunnen doen, als hij maar wat meer had
geweten van meteorologie, die nuttige wetenschap, die je ook luchtkunde
zou kunnen noemen, ofschoon wij er tegenwoordig nog liever weerkunde
tegen zeggen. Baroscopen, hygroscopen en thermoscopen hadden Jan tot
nog toe koud gelaten. Hij had zich meer aangetrokken gevoeld door de
studie van de motor en de vliegvlakken, 't behandelen der sturen en
de kunst van opstijgen, keeren en neerdalen. Wat dàt betreft moest
menige ervaren vliegeraar voor hem de hoed afnemen (hoewel in Jan's
tijd geen verstandig mensch zoo gek was, zulk een mal ding, dat wij 'n
hoed noemen, op z'n hoofd te willen hebben.) Hij was al zoo dikwijls
met z'n vader mee de lucht in geweest en had al zoo vaak onder diens
leiding zelf gezweefd en gevlogen, dat 'n gewone vlieger geen geheimen
voor hem had en z'n vader dan ook even gerust z'n pijp rookte, wanneer
Jan 't stuurrad in z'n handen had en hij naast hem op 't gemakkelijke
passagiersbankje zat, als in 't tegenovergestelde geval.

Maar Jan mocht niet alléén vliegen en dat was voor hem 'n even
onaangenaam ding, als 't is voor 'n jongen van onze tijd, die er niet
alleen op z'n kar vandoor mag.

't Werd donker en de vliegers, die nog in de lucht waren hadden
hun lichten aan. De sterren stonden te tintelen met dezelfde zachte
flikkerlichtjes, waarmee ze reeds zoovele duizende jaren de donkere
aarde beschenen hadden, heel hoog boven al dat veranderlijke gedoe
van de menschen. Maar 't leek wel alsof de menschen de sterrenhemel
niet mooi genoeg meer vonden en er daarom wat nieuwe sterren bij
gemaakt hadden, steeds drie bij elkaar. 'n Witte in 't midden en iets
lager links en rechts 'n groene en 'n roode. En die nieuwe sterren,
veel helderder dan al die oude, schoten naar alle kanten door het
luchtruim. Ze verdwenen in de verte of kwamen nader om voorbij te
snorren boven Jan's hoofd met 'n snelheid van vijftig kilometer in 't
uur. Hij zag sommige dalen in de buurt, heel langzaam en dan hoorde
hij de menschen praten en lachen als ze hun vlieger opborgen. Van
anderen die voorbij vlogen zag hij 't kleine eenzame sterretje, 't
lichtje achteraan de vlieger. Eerst was de lucht vol geweest van die
lampen, maar na 'n uur werd 't minder en minder tot eindelijk de hemel
boven hen nog alleen maar bespikkeld was met de oude trouwe lichtjes
van altijd. De vliegmenschen in de buurt waren allemaal thuis en de
lucht was weer ouderwetsch leeg. Slechts een aeroplaan was er nog,
een met twee roode lichten en 'n scherp wit zoeklicht middenin. Die
bleef maar steeds in 'n wijde kring rondzweven op dezelfde hoogte,
statig en langzaam. 't Was de politie-monoplaan van den luchtwachter,
die in de buurt dienst had. In de verte boven de stad vlogen er nog
'n stuk of wat, maar die waren nauwelijks te zien door de gele gloed
van al de lichten daarbeneden.

Jan stond op. Hij wou maar naar bed gaan. Doch bij de lift bleef
hij staan om nog even te kijken naar de nachtexpres voor Berlijn
en St. Petersburg, die juist boven de stad opsteeg. Eerst zag hij
de groote bestuurbare ballon, zoo'n lange Zeppelin, heel duidelijk
in 't felle stadslicht, maar naar mate de ballon steeg werd ze
onduidelijker in het nachtduister, doch zooveel te beter kon hij de
helverlichte salons onder de met gas gevuld luchtvisch zien, die nu
hooger en hooger stijgend steeds meer nabij kwam, doch spoedig met
'n snelheid van tweehonderd kilometer over steden en dorpen, heuvels
en dalen heensnorrend, uit het oog verdween.

Terwijl hij 't groote luchtschip nazag, hoorde hij plotseling achter
zich 't gonzen van 'n aeroplaan en toen hij opkeek zag hij, dat zijn
buurman, mijnheer Vliegenthert, die in 't zelfde blok woonde, neerkwam
op 't dak. Hij zag m'nheer Vliegenthert uitstappen. De lichten gingen
plotseling uit en m'nheer Vliegenthert die groote haast scheen te
hebben om in bed te komen, verdween in lift no. 1. Z'n vlieger liet hij
op 't dak staan, wat natuurlijk niet mocht. Vliegers en bestuurbare
ballons moesten 's nachts weggeborgen worden in de hangars of in
de hallen. Maar m'nheer Vliegenthert was wel eens meer 'n beetje
zorgeloos. Als de luchtwachter de vlieger ontdekte, onbeheerd op
't dak, zou ie wel eventjes 't nummer noteeren en dan kreeg m'nheer
Vliegenthert natuurlijk den volgenden dag 'n bekeuring. Doch daar
gaf m'nheer Vliegenthert blijkbaar geen sikkepit om. Hij was wel
eens meer bekeurd voor zoo iets. Hij betaalde de boete en deed 't
toch naderhand weer. D'r zijn nu eenmaal menschen, die 't geen haar
kan schelen, als ze boete moeten betalen.

Jan ging niet in de lift, maar wandelde over 't dak naar m'nheer
Vliegenthert's aero. Hij hield van aeroplaans of 't levende dingen
waren en hij vond 't verschrikkelijk dat m'nheer Vliegenthert z'n
mooie toestel daar maar zoo onbeschermd op 't dak liet. Hoe licht kon
't niet gaan waaien dien nacht, iets wat in ons land zoo dikwijls
voorkomt. In dat geval zou m'nheer Vliegenthert de volgende morgen
z'n vlieger ergens beneden moeten gaan zoeken, hoogstwaarschijnlijk
met gebroken vleugels en andere mankementen. M'nheer Vliegenthert kon
dat misschien zooveel niet schelen, die had geld genoeg om desnoods
dadelijk 'n nieuwe aan te schaffen, maar Jan Drie vond 't zonde. 't
Was zoo'n mooie sierlijke vlieger, een met slaande vleugels, waarvan
de menschen honderd jaar geleden, toen ze begonnen te vliegen, niet
hadden durven droomen, die zich door de lucht bewoog als 'n echte
vogel en 'n snelheid bezat van 'n levende zwaluw bijna. 'n Vlieger,
waarmee je in de lucht alles kon doen, behalve stilstaan. Maar
daarvoor hield je er ook geen vlieger op na. Jan had in 't museum
'n vliegmachine gezien van 't jaar 1910. 'n Lomp ding, waarmee 'n
zekere van Maasdijk gevlogen had, 'n Hollander, die al lang dood was,
maar naar wiens vliegtoeren indertijd honderden en duizenden van
heinde en ver waren komen zien. De geschiedenis van de vliegkunst
maakte melding van de begeestering, waarmee de menschen honderd jaren
geleden dien van Maasdijk hadden toegejuicht, wanneer hij 'n minuut
of vijftien of soms twintig boven hun hoofden had gezweefd, zonder
uit de lucht te vallen. De Nederlanders van 'n eeuw terug hadden van
Maasdijk bewonderd om z'n durf. En 't was niet alleen van Maasdijk,
die ze bewonderd hadden... daar was ook nog Olieslaegers en nog
zoovele andere pioniers der vliegkunst, Bleriot, Paulhan, Latham,
de twee Wrights enz. enz. 'n heele rij mannen die hun leven gewaagd
hadden voor de vliegkunst. En Jan Drie vond 't heel natuurlijk, dat
er zoovele van die mannen waren verongelukt, uit de lucht gevallen,
dood of verminkt. Want die oude biplaan in 't museum, was zoo'n echt
onbeholpen ding, waarmee geen mensch in 2010 't gewaagd zou hebben
ook maar 'n minuut lang te vliegen, nog voor geen honderdduizend
gulden, zelfs al was 't niet zoo jammerlijk vermolmd geweest. Die
vliegmenschen van voor honderd jaar waren wèl moedig, dat ze zich
durfden wagen op zoo'n toestel. Die eerste aviateurs beschikten over
een doodsverachting waar je koud van werd als je er aan dacht, maar
die de vliegkunst met reuzenschreden vooruit bracht. Nog geen drie jaar
na de uitvinding van de eerste vliegmachine waar 't gros der menschen
in die tijd om lachte of er 't hoofd over schudde, vloog Bleriot al
over 't kanaal en steeg een ander tot zestienhonderd meter hoogte,
werden er al fabrieken voor vliegers opgericht en hield men overal
vliegwedstrijden. Jan's tijdgenooten waren nog dankbaar daarvoor,
want zonder die onvermoeide levensgevaarlijke pogingen van die eerste
vliegmannen, zou de vliegkunst nooit geworden zijn, wat ze in 2010 was,
en Jan Drie zou niet op het dak hebben staan kijken naar dat zonder
gevaar te hanteeren aeroplaantje van m'nheer Vliegenthert, zoo fijn
ingericht, met 'n paar gemakkelijke zitjes, of 't ruststoelen waren
en waarin je even lekker zat als in de leeren leunstoelen uit z'n
vaders studeerkamer. Hij dacht aan 't onmogelijke smalle plankje
van de aeroplaan in 't museum, met zoo'n ijzerdraad voor leuning,
waarop die beroemde waaghalzen van vroeger dagen zich dan toch maar
erg onveilig moesten gevoeld hebben. 't Was om van te rillen!

Jan vond 't dus jammer om de aeroplaan op 't dak te laten staan
onder de bloote hemel en wilde daarom de vlieger in de hangar onder
dak brengen. Maar, daar had je nu weer net zoo iets van m'nheer
Vliegenthert: de hangar was op slot. Hij wist echter raad. Er
was plaats genoeg in de hangar van z'n vader. Die was heelemaal
leeg. Jan's vader en moeder waren voor 'n paar daagjes uitgevlogen
en z'n broer was al bijna de heele vacantie uit logeeren bij familie
in Engeland. Die was natuurlijk ook per aeroplaan gegaan. Even dus de
vlieger van m'nheer Vliegenthert op stal gezet. M'nheer Vliegenthert
zou wel 'n beetje mal kijken, als ie z'n vlieger niet vinden kon de
volgende morgen. Maar dàt vond Jan wel leuk. Hij wilde echter de kans
niet loopen 't mooie monoplaantje te beschadigen. In de duisternis
stiet je zoo licht ergens tegen aan, zóó breed was 't dak nu juist
niet, om er veel capriolen met 'n vlieger op te maken. Z'n vaders
vliegergarage was aan 't andere eind bij lift no. 1. Hij meende
dus er nog veiliger te komen als hij even opvloog, 'n kringetje om
't dak maakte en dan daalde op 't punt waar hij wezen wilde. Hij
stapte daarom in en ging gemakkelijk in de stuurstoel zitten, drukte
even op 'n knop (je hoefde niet meer zoo wanhopig aan 'n zwengel te
draaien om de motor in beweging te brengen als honderd jaar geleden)
en rrrrt ... de propeller gonsde al ... 'n duwtje aan 't stuurrad
en met langzame vleugelslag, als van 'n arend, was de monoplaan in
'n wip van 't dak.

"Ho, ho," dacht Jan, "daar heb ik niet op 't hoogtestuur gelet, daar
moet die m'nheer Vliegenthert bij 't haastige uitstappen óók nog met
z'n vingers aan gezeten hebben."

De vlieger was met verbazende snelheid schuin de lucht in
geschoten. Welke hoogte hij na vijf minuten al bereikt had, kon Jan
zoo gauw niet gewaar worden. Maar 't moest 'n behoorlijke hoogte zijn,
want de lucht had langs Jan's ooren gesuisd of 't 'n knappe stormwind
was. Toen Jan aan dat stijgen 'n eind gemaakt had keek hij bij 't
schijnsel van 't kleine gloeilampje op 't stuurrad de hoogtemeter
eens aan. Die wees vijfhonderd meter!

Jan Drie lachte van plezier. Zóó hoog was hij nog nooit gestegen in
de monoplaan met z'n vader. Die hield meer van de gewone hoogte van
honderd meters, voorgeschreven aan vliegers en andere luchtvaartuigen,
die met geen grooter snelheid vlogen dan vijftig kilometers per
uur. Op die hoogte was 't dan ook gewoonlijk 't gezelligst. Daar
waren de pleziervliegers, wat je zoudt kunnen noemen de wandelaars
onder de aeroplaans, met menschen er in, die op visite gingen bij
familie of kennissen, of die op weg waren naar de schouwburg of 'n
concert of ook wel eenvoudig 'n luchtje schepten. Op deze geringe
afstand van de aarde had je geen last van haastige handelsreizigers,
racende sportvliegers of roekelooze aankomende slagersknechts. Wie
sneller wou vliegen dan vijftig kilometers moest hooger op. Tusschen
de twee en vijfhonderd meters was 'n snelheid van vijftig tot
honderd K.M. geoorloofd. Nòg hooger mocht je vliegen zoo hard
als je wou, mits je maar zorgde, dat je niet zoo onbesuisd was,
van in botsing te komen met een van die reusachtige dirigeables,
die een geregelde vaart onderhielden tusschen de groote steden der
aarde. Die luchtschepen voeren altijd op 'n hoogte van vijfhonderd
tot duizend meters. Soms nog wel hooger. 't Verschil was voor deze
luchtschepen soms aanmerkelijk. Dat lag veelal aan 't weer. Als 't
beneden 'n beetje onstuimig was, gingen ze maar wat hooger, omdat
't in de hoogere luchtlagen meestal kalmer was. Doch er waren ook
andere oorzaken. Om er maar een te noemen, de Zuid-Afrika-expres,
die iederen avond van Londen vertrok, ging over Parijs, Tanger,
Alexandrie, Addis-Abeba (de residentie van den Negus.) Die had de
heetste streken van Afrika voor 'n goed deel der reis onder zich,
en steeg daarom boven Afrika tot 'n hoogte van twee duizend meter,
om de koelte. De Amerika-expres daarentegen kwam zelden hooger dan
vijfhonderd meter, behalve wanneer 't beneden stormde natuurlijk.

't Was heerlijk daarboven onder de tintelende sterren, vond Jan. Aan
z'n rechterkant ver beneden hem glansden de gele lichtbollen van
de groote stad en daar overheen hoorde hij 't verre brommen der
zee. Ook dreven er hier en daar de roode lichtjes met het zoeklicht
der luchtwachters, dat zoo nu en dan 'n hel witte lichtbundel langs
de duistere hemel schoof, wanneer de man de omtrek verkende. Jan had
'n sterrenhemel boven en een beneden zich, waartusschen hij met de
mooie monoplaan van m'nheer Vliegenthert heen gonsde, want de vlieger
stond niet stil.

Jan Drie kon de verleiding niet weerstaan 'n klein toertje te
maken, nu hij toch eenmaal aan 't vliegen was. De eigenaar sliep
al en thuis miste hem niemand, want de dienstboden lagen ook op één
oor. De lichten der groote stad verdwenen al gauw aan de horizon en
't gebrom der golven was niet meer te hooren. Er was niets dan de
sterren, 't suizen van de lucht langs zijn ooren en 't gonzen van de
schroef der aeroplaan, die met 'n snelheid van negentig kilometers in
't uur door 't luchtruim schoot. 'n Beetje koel was 't wel daarboven,
doch daar gaf hij niet veel om. Jan was gehard genoeg om voor 'n beetje
hoogtekou niet erg bang te zijn. Na 'n poosje keek hij op z'n horloge,
dat hij op vliegenierswijze in 'n leeren armband droeg ... sjonge,
hij had al meer dan 'n uur gevlogen! 't Werd dus tijd om de geleende
monoplaan weer naar huis te brengen ... Keeren dus. Hij was zoowat
in de richting Zuidoost vertrokken. Dat wist ie wel uit 't hoofd,
omdat ie de ligging van 't dak kende. Maar nu moest hij toch even 't
kompas raadplegen, om de richting terug, Noordwest te vinden. Onder
't wenden van de aeroplaan keek hij dus even naar 't koperen doosje op
't stuurrad vlak bij 't kleine gloeilampje.

Er was geen kompasnaald in .... 't doosje was leeg!

Jan schrok 'n klein beetje .... Dat was nu net weer iets voor dien
onachtzamen m'nheer Vliegenthert om 'n leeg kompashuisje op z'n
stuur te hebben. Wat drommel welke kant vloog hij nu uit? Hij had
de aeroplaan al 'n beetje uit de oorspronkelijke richting gestuurd
toen hij de leegte van 't kompasdoosje bemerkte en had toen op de
gis dadelijk 't stuurrad weer in z'n vroegere stand gebracht. Doch
daarmee was hij niet geholpen. Hij moest toch naar huis. Er bleef
niets anders over dan maar op de sterren te sturen. Zooveel wist hij
gelukkig van de nachthemd wel af, al was hij ook slecht op de hoogte
met de luchtkunde, dat hij de richting wel kon vinden met behulp van
de Poolster, de Groote Beer, Orion en de rest. Maar waar zaten die
hemellichten? Hij zag er niet eentje van. Het luchtruim was al net
zoo zwart als de aarde beneden .... Zware wolken moesten boven hem
zijn ... Daar had je ze al. Hij was er opeens zelf midden in. Mist
en nevel om hem heen. Kil hoor!

Wat zou hij beginnen? Stijgen om de sterren te vinden? Wie weet hoe
dik die wolkenbank was. Daar had hij niet veel zin in. Dalen dus
.... misschien vond hij beneden wel 'n luchtwachter ergens. Allo,
naar beneden ....

De gehoorzame aeroplaan deed precies wat Jan wilde. In 'n oogwenk was
hij een paar honderd meter gedaald en uit die miserabele wolken. En
daar dreef onder hem 'n vlieger met de bekende twee roode lichten.

Doch toen sloeg Jan Drie de schrik om 't hart. Als die wachter hem
eens naar z'n vliegbewijs vroeg! Die luchtwachters waren zoo pienter
en deze zou dus dadelijk aan Jan's gezicht zien, dat ie nog zoo jong
was en naar 't vliegbewijs vragen. Neen hoor, geen bekeuring! Dan
liever net als van Speyck de lucht in!

Maar de luchtwachter had de verdwaalde Jan al in de smiezen. 'n Felle
bundel van 'n zoeklicht schoof door de nachtduisternis en daar zat Jan
met m'nheer Vliegentherts monoplaan op eens in 't helle witte licht.

"Wel zeker" mompelde Jan Drie, "dat zullen we eerst nog eens zien. Als
die vent zich verbeeldt, dat ie mij te pakken krijgt heeft ie 't toch
leelijk bij 't verkeerde eind." 'n Greep aan 'n kruk en daar schoot
m'nheer Vliegentherts reisvogeltje als 'n zwaluw schuin omhoog en
verdween in de wolken.

De luchtwachter keek verbaasd naar deze snelle manoeuvre, draaide z'n
zoeklicht in de richting die de vluchtende aeroplaan genomen had en
zag .... niemendal.

"Nou", bromde de man, "da's ook 'n rare .... Heeft bepaald wat op z'n
kerfstok .... Maar ik heb geen trek om 'm daarboven in die natte mist
na te zetten."

Hij haalde echter 'n zakboekje voor de dag en noteerde:
11 u. 50. "Roode aeroplaan verkend die verdachte bewegingen
maakte. Richting onbekend. Verdween onder 'n hoek van dertig graden in
de wolken. Geen tijd tot fotogr. opname. Vermoedelijke oorspronkelijke
vlieghoogte 100 M."



TWEEDE HOOFDSTUK.

    Waarin m'nheer Vliegenthert de hulp inroept van Inspecteur Punt
    en de luchtpolitiehond aan 'n vliegjas ruikt.


M'nheer Vliegenthert stond de volgende morgen om zeven uur
op. Hij wilde eventjes heel gauw 'n bad nemen, zich scheren, z'n
haar borstelen, zich kleeden en daarna ontbijten. Dat deed hij
iedere morgen en steeds had hij daarbij te kampen met z'n bekende
onachtzaamheid, wat geen wonder is bij iemand zoo haastig gebakerd
als m'nheer Vliegenthert. Maar nog zelden was 't zoo erg geweest
en beging hij zulke hevige vergissingen als die ochtend. Hij sprong
uit 't bed, holde naar de badkamer, draaide de kranen van 't heete
en van 't koude water met beide handen te gelijk open, draaide de
koudwaterkraan in de haast onmiddellijk weer dicht, liep op 'n drafje
weg omdat hij nog iets vergeten had, kwam op 'n drafje terug, stapte
in 't zelfde tempo de badkuip in, maar was er onmiddelijk weer uit,
't water was bijna kokend. Hij liet z'n bad in de steek, omdat hij
geen tijd meer had 't heete water te laten wegloopen, maakte vlug
z'n toilet verder in orde en bemerkte niet eens, dat hij met één
bloote voet en één met twee sokken er aan in z'n muilen schoot. 't
Was natuurlijk geen wonder, dat hij aan de ontbijttafel mopperde
over de ongelijkmatigheid van de temperatuur in de kamer, die hem
één koude en één warme voet bezorgde. Met 'n vies gezicht zette hij
echter plotseling z'n theekop met 'n slag op tafel, omdat hij er
zout in plaats van suiker in gedaan had. 't Was z'n eigen schuld,
want welk verstandig mensch kan tegelijker tijd 't ochtendblad lezen
en theeschenken? Nijdig stond hij op, trok z'n schoenen aan en ging
naar de lift. Hij wilde gauw naar z'n kantoor vliegen in de stad.

"Hé," dacht m'nheer Vliegenthert, toen hij in de heldere zonneschijn
stond en over 't leege dak heenkeek,.... "da's komiek.... Nou was
ik toch in de verbeelding, dat ik m'n vlieger niet in de hangar
gebracht had.... in de stellige verbeelding.... en nou schijn ik
't tòch gedaan te hebben." Hij ging naar de hangar en deed de deur
open. "Wat drommel.... hier is ie òòk niet!.... Waar heb ik gisteren
avond dat ding toch neer gezet?.... Ik herinner me toch.... dat ik er
mee thuis gekomen ben. Wel ja.... 'k weet 't sekuur." Hij keek eens
in de lucht. "Neen, gewaaid heeft 't vannacht niet.... en bovendien,
als ie van 't dak gewaaid was had de een of de ander het me vanmorgen
al lang verteld.... 't Is 'n raadselachtig geval."

Hij ging naar de telefoon in de hangar, zette 'n stiftje in 'n klein
genommerd gaatje op 'n bord en riep: "Hallo!" In 2010 verbond je
jezelf en de telefoon was natuurlijk draadloos. Al die leelijke
draadstreepen in de lucht behoorde al lang tot het verleden. 't
Was leelijk en bovendien zeer gevaarlijk voor de vliegers. De
telefoonjuffrouwen behoorden óók tot 't verleden, niet omdat die
leelijk of gevaarlijk waren, maar omdat de telefoon veel eenvoudiger
ingericht was. Wat honderd jaren geleden 'n heele tros juffers deden
op 't telefoonkantoor, deden de aangeslotenen nu zelf met 't stiftje
op het bord.

"Hallo, spreek ik met den commissaris van politie?.... O,
is die er niet?.... Wie is er dan wel?.... De inspecteur van
de derde sectie?.... Inspecteur Punt zegt u?.... Ook goed.... U
spreekt met Vliegenthert... Vlieg... ent... hert... Luister u eens
even.... Luister eens even.... U praat maar aanhoudend.... U hebt
toch niet opgescheld?... Maar luister dan toch eens even m'nheer
de inspecteur Punt... Ik heb haast... Ja ik heb altijd haast... M'n
monoplaan is verdwenen.... Nee niet uit de hangar... van 't dak... Ik
had vergeten hem binnen te brengen.... M'n eigen schuld?.... Ja maar
daarmee heb ik m'n nieuwe aeroplaan niet terug... Kom u zelf?... Heel
goed... als u maar gauw komt, want ik heb vreeselijke haast.... Wat
zegt u?.... Ik kan u niet verstaan... Hallo!... Ik kan u niet
verstaan.... Hallo!!! Kom u gauw? Hallo!.... Hallo!!!--Ze laten me
gewoon staan--Hallo!!! Hallo dan toch!!! Inspecteur Punt!!! In...
spec... teur. Punt!!!!!! Hallo!! Hallo!!--Verroest--Hallo!!!"

M'nheer Vliegenthert schreeuwde hoe langer hoe harder en nijdiger
hallo, wel vijf minuten lang en hij hoorde niet eens 't snorren van
'n aeroplaan vlak bij zich.

"Wat staat u daar toch hallo te gillen!" zei iemand achter hem.

"'t Is 'n schandaal", riep m'nheer Vliegenthert,
zonder om te zien.... "Hallo!!!--Nou spreek ik met de
politie.... Hallo!!! Inspecteur Punt!!! Hallo!!! In-spec-teur Punt!!!"

"U hoeft niet zoo hard te schreeuwen in die telefoon m'nheer
Vliegenthert," zei die iemand achter hem weer. "Ik ben inspecteur
Punt."

"Hè??"

M'nheer Vliegenthert keerde zich om en keek met 'n verbaasd gezicht
naar inspecteur Punt, die, terwijl m'nheer Vliegenthert in de telefoon
stond te gillen omdat ie zoo'n haast had, heel kalm in z'n vlieger
was gestapt en nu even kalm voor dien haastigen m'nheer stond met
'n notitieboekje in de hand.

"Uw monoplaan wordt vermist?"

"Ja. 'k Heb hem gisterenavond...."

"Doet er niet toe.... Kleur van de monoplaan?"

"Rood."

"Wat voor rood?"

"Wat voor rood??"

"Rood en rood is twee, m'nheer Vliegenthert. Vuurrood, kersrood,
wijnrood, steenrood, bloedrood, rozerood, robijnrood, "oranjerood."

"O, noem u dat twee.... 't lijkt meer op acht...."

"Maak nu geen gekheid asjeblieft.... welk rood? Ik moet het precies
weten."

"Ik geloof dat het wijnrood is...."

"Dus vermoedelijk wijnrood.... Monoplaan hè?"

"Ja, met slaande vleugels."

"Ah, dat is 'n zeer gewichtige bizonderheid. Monoplaans met slaande
vleugels zijn nog betrekkelijk zeldzaam.... Hoeveel paardekracht?"

"Honderdtwintig."

"U hebt hem op 't dak laten staan?"....

"Dat geloof ik wel"....

"Gelooft u dat wel?.... Dus u weet 't niet zeker?"

"Dat is te zeggen.... ik weet nooit iets heel zeker.... Ik heb altijd
zoo'n vreeselijke haast, ziet u...."

"Zoo, zoo.... u weet dan misschien ook niet eens zeker of u wel 'n
aeroplaan gehad hebt?" zei inspecteur Punt spottend.... "Enfin.... als
u niet weet of u 't ding op 't dak hebt laten staan, kan ie
evengoed uit de hangar gestolen zijn.... Laat mij die hangar eens
onderzoeken. Gaat u maar zoolang buiten staan.... of gaat u liever
maar even uw tweede schoen aantrekken.... u hebt 'n schoen en 'n
pantoffel aan."

M'nheer Vliegenthert keek naar z'n schoeisel en droop af. Tegen
zoo'n kalmte als die van den inspecteur, voelde hij zich niet
opgewassen. Inspecteur Punt nam nu de hangar nauwkeurig op, klopte
op de deur, blies in 't slot, bekeek de zoldering, trok rimpels in
z'n voorhoofd, draaide z'n zwarte puntbaardje tusschen z'n vingers
en keek wel 'n minuut lang naar de knop van de deur, stak eindelijk
voorzichtig z'n lange vingers naar iets uit, dat op die knop zat,
bekeek het, hield het tegen het licht en bergde het zorgvuldig in
z'n portefeuille. 't Was een lang blond haar.

Daarna ging hij naar de telefoon en riep: "Hallo! Is brigadier
Kwadraat daar?... O... je moet onmiddelijk met Spits hier komen... bij
m'nheer Vliegenthert... Wie heeft vannacht dienst gehad in de derde
sectie?... Wie zeg je?... O, die... Hm... ja... Is zeker buiten dienst
hè?... Ja hij moet toch binnen 'n kwartier hier zijn... Denk er om
vlug... Hè?... All right!"

Inspecteur Punt ging in 'n rieten dakstoel zitten en verzonk in
diep nadenken. Doch hij zat niet lang alleen. Binnen tien minuten
was brigadier Kwadraat gearriveerd met z'n politiehond Spits en
eenige oogenblikken later verscheen ook de luchtwachter, die de
nachtdienst had gehad in de derde sectie. Inmiddels was ook m'nheer
Vliegenthert weer op 't dak gekomen, ditmaal met twee schoenen, en
'n steeds slechter wordend humeur. Dat kwam omdat z'n rechterschoen
pijnlijk knelde en z'n linkervoet zich in 'n luchtige ruimte verheugde,
wat m'nheer Vliegenthert toeschreef aan de idiote domheid van z'n
schoenleverancier.

Er werd evenwel voorloopig niet de minste notie genomen van m'nheer
Vliegenthert nòch van z'n slechte luim. Inspecteur Punt had veel meer
aandacht voor den luchtwachter die met 'n slaperig gezicht voor hem
stond en plotseling klaar wakker schrok toen de inspecteur vroeg:

"Hoe laat is de monoplaan van m'nheer Vliegenthert gestolen?" Deze
vraag op de man af verbaasde den luchtwachter in hooge mate, want
hij wist niemendal van die heele vlieger af. Maar hij wist wèl, dat
volgens inspecteur Punt 'n luchtwachter alles zien moest wat in de
lucht van z'n sectie voorviel. Uitvluchten baatten bij dezen gestrengen
chef niets en de lange luchtwachter, die om z'n werkelijk buitengewone
afmeting in één richting--1 meter 95--door z'n kameraden met de bijnaam
"De Streep" werd aangeduid, en daar beter naar luisterde dan naar
z'n eigen familienaam, stond daar met 'n beteuterd gezicht en zweeg.

"Geef je geen antwoord Streepje?.... Zeker weer in je vlieger
zitten slapen vannacht hè?.... Je deugt al heel weinig voor de lucht
mannetje.... We zullen je moeten overplaatsen naar de begane grond,
als dat zoo voortgaat.... Kom man geef eens antwoord.... Hier is
'n aeroplaan gestolen.... dat mòèt jij gezien hebben, want zoo'n
dingetje kan toch niet door 'n zakkenroller in z'n binnenzak
weggemoffeld zijn...."

"Ik heb m'nheer Vliegenthert wel thuis zien komen met z'n
vlieger.... Toen was ik net hier in de buurt.... Meer heb ik niet
gezien...."

"Zoo.... dan heb je om te beginnen je al schuldig gemaakt aan
plichtverzuim, want deze heer heeft z'n vlieger onbeheerd op 't dak
laten staan en jij had 'm moeten bekeuren.... Brigadier Kwadraat wil
je daar aanteekening van houden?.... En vertel me nou es, wat voor
kleur heeft die vlieger van m'nheer Vliegenthert...."

"Roodachtig inspecteur...."

"Roodachtig?.... Rood-àchtig zeg je? Is me dat nou 'n nauwkeurige
aanduiding? Precìès wil ik 't weten.... Je lijkt m'nheer Vliegenthert
zelf wel...."

"'t Had zoo.. iets van.. e.. cacao".... stotterde de bedremmelde
Streep.

"Ingerukt!" bulderde inspecteur Punt woedend.... "Cacaorood.... wel
allemachtig.... Brigadier laat zoo gauw mogelijk de oogen van de Streep
onderzoeken.... ik geloof dat de vent kleurenblind begint te worden."

De Streep monoplaande er onmiddelijk van door om te gaan
uitslapen. Brigadier Kwadraat stond zwijgend naast z'n vlieger waarin
Spits op 't achterbankje zat.

Brigadier Kwadraat was trotsch op die hond en hij mocht dat zijn,
want hij had Spits zelf afgericht tot luchtpolitiehond. Maar al
de africhterskunst van den brigadier zou niets uitgehaald hebben,
als Spits niet de schrandere, scherpzinnige hond van edelen bloede
geweest was, wiens reukorgaan dermate was ontwikkeld, dat de bekende
speurneus van inspecteur Punt bij de zijne vergeleken heelemaal in 't
niet verzonk, ofschoon iemand, die geen verstand van speurneuzen had,
afgaande op uiterlijkheden verreweg de voorkeur zou gegeven hebben
aan de neus van den inspecteur.

Spits stamde namelijk in rechte lijn af van de Haagsche politiehond
Marre, die honderd jaar geleden, in 1910, zulk een geweldig succes
had met 't opsporen van echte en nagemaakte booswichten, want Marre
werkte ook op wedstrijden. Die vlugger dan de vlugste politieagent over
'n hek of 'n muur klom, als daar iemand achter zat, die hij op moest
zoeken en die zich niet van de wijs liet brengen door de lekkerste
worst. Doch Spits overtrof Marre benevens al z'n andere viervoetige
voorgangers en tijdgenooten. Er was in 2010 geen hond die 't spoor
van 'n aeroplaan zoo zeker kon aanwijzen als Spits. Z'n onnavolgbare
neus liet hem nooit in de steek, geen wolk was 'n beletsel en geen
dagenlange regenbui wischte voor hem 't spoor uit. Spits faalde
nooit. En dit dier met z'n wonderbaarlijke neus was door inspecteur
Punt uitverkoren om de verdwenen aeroplaan van m'nheer Vliegenthert
terecht te brengen.

Inspecteur Punt zat nog altijd in de rieten stoel en m'nheer
Vliegenthert liep op 't dak heen en weer.

"Zou u zoo vriendelijk willen zijn, ons 'n oogenblikje alleen te
laten?" zei de inspecteur. "U hindert ons."

"Met genoegen," antwoordde m'nheer Vliegenthert en nam onder 't
heengaan 'n groene vliegjas mee. De twee politiemannen bemerkten er
niemendal van.

"Brigadier Kwadraat," begon inspecteur Punt eenigszins gewichtig,
"deze diefstal is waarschijnlijk.... of liever heel stellig door
'n vrouw gepleegd.... of althans met behulp van 'n vrouwelijk
wezen.... Hoe ik dat nu al zoo positief weet hè?.... Kijk eens.--(hij
haalde de portefeuille voor de dag en nam het lange blonde haar er
uit, dat hij met z'n twee handen voor zich uit hield tusschen vinger
en duim,) de dievegge is blond.... .... Dit haar zat aan de deurknop
van de hangar....

"Lieve hemel," mompelde brigadier Kwadraat.... "dat haar...."

"Val me niet in de rede brigadier."

"Maar inspecteur.... dat haar...."

"Geen tegenspraak.... met dit haar en met Spits vind ik de aeroplaan
van m'nheer Vliegenthert. Jammer dat ik Spits aan dit haar geen lucht
kan geven.... we zullen ons moeten behelpen met wat anders.... Ga
eens naar beneden en vraag aan m'nheer Vliegenthert of hij niet
iets heeft.... 'n kleedingstuk bijvoorbeeld, dat hij gewoon was
in die aeroplaan te dragen.... Dan kunnen we Spits daaraan laten
ruiken.... en dan spoort hij de aeroplaan wel op. Denk je ook niet?"

"Natuurlijk vindt Spits de aeroplaan".... zei de brigadier.

"En dan vind ik de dievegge."

Brigadier Kwadraat maakte geen opmerking hierover, maar toen hij
in de lift zat barstte hij in 'n schaterlach uit en riep: "Hij met
z'n haar!" 'n Oogenblik later stond hij echter alweer op 't dak
met 'n ernstig gezicht in gezelschap van m'nheer Vliegenthert en
de jas, dezelfde die hij van 't dak meegenomen had. De inspecteur
was nog bezig het kostbare blonde haar in z'n portefeuille op te
bergen. Brigadier Kwadraat ging naar den inspecteur en meldde:
"Hier is m'nheer Vliegenthert met 'n jas."

"Goed, m'nheer Vliegenthert hebben we niet noodig, maar geef Spits
lucht aan 't kleedingstuk."

"In orde inspecteur," zei de brigadier en ging terug om Spits "lucht te
geven," dat wil zeggen hij liet het hem terdege besnuffelen. Nu had hij
nog maar te zeggen: "zoek de aeroplaan" en dan zou Spits de vlieger uit
duizenden herkend hebben. Maar zoover was 't nog niet. De inspecteur
wou er zelf op uit en die moest 't dan ook zelf maar aan Spits zeggen.

"Klaar?" vroeg inspecteur Punt.

"Alles in orde."

Toen stond inspecteur Punt op uit z'n rieten stoel en zei: "Ga
maar naar 't bureau terug en wacht daar op telefonisch bericht van
me." Daarna maakte hij aanstalten om in z'n monoplaan te stappen,
waarin brigadier Kwadraat Spits reeds had laten plaats nemen. Spits
kwispelde met de staart. Die ging ook liever met den brigadier mee,
maar er was niets aan te doen. Brigadier Kwadraat streek de hond eens
over z'n kop en ging naar z'n eigen vlieger. Hij klom er in en was
juist klaar om z'n motor in beweging te zetten, toen hij omkeek naar
den inspecteur, die met 'n vliegjas aan instapte. Spits zat achter
hem met de neus in de wind, snuffelend.

"Zoek de aeroplaan" zei inspecteur Punt. "Waf," zei Spits. "Rrrrrt"
zei de aeroplaan en met 'n vaart schoten ze alle drie van 't dak af.

Brigadier Kwadraat zat verstomd, wel vijf minuten lang met groote
ronde oogen de vertrekkende vlieger nakijkend en luisterend naar
het voortdurende aanslaan van Spits, het teeken dat hij op 't goede
spoor was.

'n Aeroplaanhond hield er andere manieren op na, dan 'n aardsche
politiehond, die op z'n eigen vier beenen 't spoor zwijgend
volgde. Zoo'n luchthond had het desnoods zonder pooten kunnen
doen. Hij had alleen maar scherp te ruiken en zoolang hij 't spoor
rook te blaffen. Spits was in dat opzicht gewoon 'n wonder. Brigadier
Kwadraat had al heel wat duistere zaakjes met de hulp van Spits tot
'n goed einde gebracht en hij vond het altijd jammer als inspecteur
Punt met de hond er op uit ging. Die was te eigenwijs. Hij wilde
gewoonlijk slimmer zijn dan Spits en dat was volgens brigadier
Kwadraat onzin. Doch dit was niet de reden waarom de brigadier daar
nu zoo wezenloos in z'n vlieger zat te luisteren naar het steeds
zwakker wordende ijverige "waf waf" van Spits, daar ginds hoog in de
lucht. Het was de jas die de inspecteur aanhad.

Brigadier Kwadraat liet eindelijk z'n stuurrad weer los, zette de
motor niet in gang, maar stapte uit de monoplaan weer op 't dak en
ging met langzame schreden op m'nheer Vliegenthert af, die ook met z'n
neus omhoog, 't vliegwerktuig van den inspecteur stond na te kijken.

"M'nheer Vliegenthert" zei brigadier Kwadraat met 'n vervaarlijke stem,
"wàt.. wàs.. dàt.. vòor 'n jàs?"



DERDE HOOFDSTUK.

    Waarin Jan Drie op 'n hoogte van 400 M. + A. P. vreeselijke honger
    krijgt en nederdaalt voor de voeten van z'n trouwe schoolkameraad
    Dolf.


Toen Jan Drie in de wolken verdween om aan 't speurende zoeklicht van
den nieuwsgierigen luchtwachter te ontkomen, wees de hoogtemeter in
m'nheer Vliegentherts aeroplaan 450 + A. P. Dat was Jan hoog genoeg
en hij bracht de vlieger dus maar weer in horizontale richting en
verminderde z'n vaart. Die vent daar beneden kon hem toch niet meer
zien en ofschoon hij voor zich wel van 'n spurtje hield, vond Jan 't
nu toch onnoodig met zoo'n razende snelheid (die 'n jongen vanzelf
krijgt als ie nagezeten wordt) door die natte wolken te blijven
snorren. Waarom zou hij snel vliegen? De luchtwachter kon hem niet meer
terugvinden en voor 't overige had hij geen bizondere haast. Hij moest
toch nergens naar toe. 't Liefst zou hij naar huis gevlogen zijn,
desnoods met de grootste snelheid, waartoe de monoplaan in staat
was, doch daar was geen kans op. In die kolossale ruimte, die toch
heelemaal niet op 'n ruimte leek, want de wolken hingen om de vlieger
alsof die in grijze watten verpakt was, wist Jan heg noch steg. Aan
alle kanten nevels, die in roode en groene slierten op hem aanschoven,
langs hem over hem en onder hem wegschoten. Niet 't minste uitzicht,
niet 't geringste begrip van Noord, Oost, Zuid of West. 'n Gevoel van
miserabele verlatenheid begon zich van hem meester te maken en Jan kon
't maar niet van zich afzetten. Hij was in de lucht verdwaald.

't Begon nog te waaien ook en dat maakte hem 'n beetje angstig. In
't jaar 2010 tuimelde 'n vlieger wel niet zoo gemakkelijk meer om,
als 'n eeuw geleden, toen 'n vliegenier 't liefst met opstijgen
wachtte tot 't vlaggetje op de hangar slap naar beneden hing, omdat 't
geringste wervelwindje 't hem lappen kon. Maar toch was 't altijd nog
'n waagstuk te vliegen bij hevige wind. Dan vliegen zelfs de vogels
niet graag en die hebben toch bij slot van rekening 't meeste verstand
van dat werk. 't Speet Jan dat ie zoo weinig van de luchtkunde af
wist. Dat kwam er nu van als je van zoo'n belangrijke bijwetenschap
der aviatiek, geen werk gemaakt had en toch alleen wou vliegen. Maar
vooral speet het hem nu, dat hij niet meer aandacht had geschonken
aan de weerberichten in de krant. Hij had de rubriek: "'t Weer in het
buitenland" heelemaal overgeslagen. Niet aan gedacht zelfs. "Lomperd,
lomperd" schold hij zichzelf uit. Hij had tenminste kunnen weten wat
die knappe weerkundige van de krant er van zei, die zoo netjes met
vrij groote zekerheid 't weer voor de eerstvolgende vier of vijf dagen
wist af te leiden uit de stand van z'n baro- en andere scopen, en die
met behulp van de berichten der weerstations over de aarde verspreid,
steeds 'n overzicht gaf van 't te verwachten weer over de heele wereld.

Voor Nederland was mooi weer voorspeld, dàt had hij nog gelezen,
maar juist bij "'t weer in 't buitenland" had ie 't laten zitten. Wat
hielp hem dat mooie weer in Nederland nu hij in 'n natte wolk in 't
buitenland zat? Hij keek op z'n horloge.... twaalf uur.... anderhalf
uur gevlogen.... wellicht honderd vijf en dertig kilometers
afgelegd.... Hij was nog al hard van stal gegaan.... 'n Mooie boel.

Wat moest hij doen?

Stijgen tot groote hoogte om aan de wind te ontkomen? Dat was
'n klein kunstje. In 2010 maakten de kranten er geen melding van,
als je eens met je vlieger 'n paar kilometers hoog ging, zooals in
1910, toen alle bladen over de geheele wereld telegrafisch bericht
kregen, dat de aviateur Morane te Havre was gestegen tot 2100
Meter. Dat was dan ook de eerste man, die zich zoover van de aarde
had verwijderd. 'n Paar maanden later klopte de Hollander Wijnmalen
die hoogvliegers allemaal. Maar Jan had er toch geen zin in. Hij had
't al zoo koud. Zonder vliegjas, zonder handschoenen, zonder muts
was hij van 't dak gegaan. Hij bibberde nu al en in de bovenlucht
zou hij bevriezen. Daar had hij geen trek in. Wie weet hoe lang hij
nog vliegen moest en 'n vliegenier zonder lenige ledematen is als
'n vogel met 'n aangeschoten wiek.

Dalen?--Onmogelijk.--Dat zou hij alleen kunnen bij dag of als hij vlak
boven gebouwen was met goed verlichte vliegplatforms en daar zocht hij
liever niet naar vanwege de luchtwachters, die zoo'n jongen zonder muts
en in zoo'n mooie vlieger, wel scherp voor 't zoeklicht zouden nemen.

Stijgen, dalen, omkeeren, doorvliegen, 't was allemaal 't zelfde. Alle
vliegmanoeuvers hielpen hem geen zier. 't Eenige goede zou geweest zijn
stilletjes op dezelfde plaats te blijven, iets wat met 'n vlieger 'n
onmogelijkheid is, behalve wanneer je er mee op de grond zit. "Enfin"
dacht Jan, "ik zit nu eenmaal in 't schuitje.... als die drommelsche
wind maar niet heviger wordt. De monoplaan is goed.... die ligt als
'n meeuw op z'n wieken.... Als 't maar niet erger wordt."

Doch er was nog iets, dat hem meer kwelde, dan dat beetje wind. Hij
had 'n geweldige honger gekregen daarboven in die klamme wolken. Als
hij aan eten dacht.... neen dat was nog veel erger dan die heele
nachtelijke vliegmisère. Als hij met z'n vader vloog, zorgde deze er
altijd voor iets eetbaars bij zich te hebben in 't kleine kastje onder
de zitplaatsen en 't duurde gewoonlijk geen half uur of Jan vroeg al:
"Vader mag ik?" met zoo'n hongerige uitdrukking in z'n oogen dat
z'n vader maar gauw toestemming gaf zeker uit vrees dat Jan boven
de eerste de beste bakkerij uit de monoplaan zou springen. Doch in
de vlieger namen ze nooit brood mee of iets dergelijks. Dat zou te
veel plaats noodig hebben. 'n Vlieger was niet groot genoeg om er
'n ruime provisiekast in te hebben. Doch in Jan's tijd leverde
de voedselfabrieken vliegtabletten, (nuffige dametjes noemden die
dingen aeroplaancakes,) die er uitzagen als cacao, doch minstens
twintig maal zoo voedzaam waren. Gecomprimeerd voedsel, samengesteld
uit de krachtigste voedingstoffen en bovendien zeer smakelijk. Met
't grootste gemak droeg je op die wijze je ontbijt in de eene en
'n stevig middagmaal in de andere zak van je vliegjas, zonder dat je
er veel van merkte. Dit samengeperste voedsel diende alleen maar voor
onderweg. Thuis aten de menschen toch nog maar liever net als van ouds
hun gewone boterham en lekker klaargemaakt middageten. Natuurlijk waren
er wel van die zonderlingen, die nooit iets anders dan tabletten aten,
maar die werden toch beschouwd als eenigszins malle creaturen.

Nu was m'nheer Vliegenthert daarentegen juist 'n man, die misschien
heelemaal niet van vliegtabletten hield en in ieder geval was hij
onachtzaam genoeg (als hij er wèl van hield) om ze de vorige dag
vergeten of allemaal achter elkaar opgegeten te hebben. Zoo iets
dacht Jan Drie tenminste toen hij z'n hand toch maar uitstak naar 't
kleine kastje onder de bank. Vooreerst was dat 'n beweging waaraan
hij in de monoplaan zeer gewoon was en ten tweede zoekt 'n mensch
ook in 'n leege broodkast naar kruimels, als ie zóó uitgerammeld
van honger is als Jan op dat oogenblik.... En Jan voelde 'n heel
pak tabletten.... en nòg een. 't Heele kastje was stampvol. Er was
minstens voor veertien dagen genoeg te eten, zelfs voor Jan Drie.

"Neen maar", dacht Jan knabbelend "zoo gek heb ik 't nog nooit
beleefd. Die m'nheer Vliegenthert vergeet z'n kompas en neemt eten
genoeg mee, of hij van plan was nooit meer op de aarde terug te
keeren." Jan at twee tabletten achter elkaar op. Eén was genoeg voor
'n gewone honger, doch Jan's honger was onmenschelijk.

Toen hij 't laatste stukje ophad voelde hij al veel minder van de
groote verlatenheid in de donkere lucht. Heelemaal gerust was hij
nog wel niet, doch de wind werd niet erger en 't leek hem toe, dat
de wolken dunner werden. Hij keek eens naar boven.

Jawel hoor, 'n sterretje en nog een.... Die kleine lichtjes daar heel
ver weg stonden daar maar oogjes te knippen, of ze hem op wilden
monteren. Als je echter zoo alleen door de lucht zweeft 'n honderd
meter of vier boven de grond met geen ander licht, dan je kleine
lampje op 't stuurrad, je gekleurde lichten vooruit en ver achter je
't bijna onzichtbare lampje aan de staart van je snorrende kunstvogel,
dan heb je niet genoeg aan 'n paar knipoogende sterretjes om op de
duur de schrikbeelden uit je hoofd te houden. Jan kon er dan ook niets
aan doen dat plotseling de vrees bij hem opkwam, dat ie misschien wel
eens tegen iets aan kon bonzen en dan was 't gedaan met de aeroplaan
en met Jan Drie. Nu zal iedereen, die niet gewoon is per aeroplaan
te reizen 't hoogstwaarschijnlijk malligheid vinden om op 'n hoogte
van 400 M. bevreesd te zijn voor 'n botsing, omdat er op die afstand
van de aarde niets is, dat je in de weg staat. Maar Jan was aan
't rekenen gegaan. 't Was nu half twee en hij had dus 3 ×.... ja
hoeveel K.M. legde z'n aeroplaan af per uur?.... Hij had verzuimd de
afstandsmeter te kontroleeren toen hij van 't dak ging.... Veronderstel
echter, dacht Jan, dat de snelheid 90 K.M. was.... dan zou hij in
3 uur 3 × 90 = 270 K.M. hebben afgelegd en moest hij dus indien hij
de oorspronkelijke richting Z.O. was blijven volgen in de buurt van
Koblentz zijn..... Maar dan moest hij al lang op 't Zevengebergte
gestrand zijn, dat bij de vijfhonderd meter haalde of op de bergen
aan de linker Rijnoever die nog hooger waren. Hij vermoedde dan ook,
dat hij bij de plotselinge wending toen hij 't kompas miste, meer
in oostelijke richting geraakt was en als dat zoo was vloog hij nu
ergens boven Munsterland en liep hij gevaar te verongelukken in 't
Teutoburgerwoud, waar de Eems ontspringt en de Lippe. Daar waren de
bergen wel niet hoog maar toch brachten ze het wel tot 470 M. Precies
wist Jan 't niet uit 't hoofd, hoewel hij op school altijd z'n best
gedaan had op de bergen vanwege de aviatiek. Nu is 't eigenlijk 't
zelfde of je met 'n aeroplaan tegen 'n berg van 500 of van 5000 Meter
aanbotst. Voor 'n mug maakt 't ook geen verschil of hij in de vlam van
'n kleine of van 'n groote kaars vliegt.

"Ajakkes", dacht Jan, toen hem dit alles door z'n hoofd ging, "daar
had ik vroeger aan moeten denken. Ik wou dat ik in bed lag"--en voor
alle zekerheid steeg hij 'n paar honderd meter.

Waar zou ik toch in 's hemels naam terecht komen, dacht hij verder. Hoe
laat wordt 't licht om deze tijd van 't jaar? Hij wist 't niet op
de minuut af, maar 't moest zoo omstreeks vier uur zijn. Dan had
hij nog heel wat uurtjes te vliegen en voortdurend ging 't mooi
van huis af. En z'n kans om tegen 'n berg te vliegen werd er niet
geringer op. Daar ginds over de Wezer lag de Harz. 't Verstandigste
zou misschien zijn kringetjes te vliegen. Hij had vermoedelijk vlak
land onder zich. Wanneer hij net deed als 'n ooievaar en rond zeilde,
dan liep hij heel weinig gevaar. Misschien zou de een of de andere
luchtwachter hem in de gaten krijgen als ie zoo voortdurend in 'n
kring bleef rondsnorren--doch dit moest ie er maar op wagen. 't Was
altijd nog pleizieriger door 'n luchtwachter gesnapt, dan verpletterd
te worden tegen zoo'n meedoogenloos harde rots.

Hij begon zich dus in 't rond te laten drijven op 'n hoogte van
700 meters. 't Was vervelend, dat 'n uur of wat vol te houden, maar
er zat niets anders op en Jan Drie ooievaarde nog steeds 'n beetje
sufferig tot de sterren al begonnen te verbleeken en 't in de lucht al
lichter en lichter werd. Als hij niet zoo vermoeid geweest was, zou hij
waarschijnlijk mee genoten hebben van de dageraad, die de vederwolkjes
hoog boven hem rose kleurde en z'n vlieger reeds helder verlichtte,
toen 't onder hem op de aarde nog duister was. Doch als je de heele
nacht zonder doelmatige kleeding in 'n monoplaan rondgezworven hebt
begroet je de opkomst van de zon niet als iets dat je bewondert,
maar als iets dat je te pas komt. 't Beste zou hij 't die morgen
gevonden hebben, indien hij de zon had kunnen opdraaien, zooals hij
dat met de lampen in de aeroplaan deed. Maar de natuur doet alles op
haar gemak en Jan moest geduld oefenen.

Hij was van plan zoo gauw mogelijk ergens te dalen, al was 't midden in
de hei of in 'n weiland en te gaan slapen als 'n soldaat uit vroeger
tijden naast z'n paard. Hij hing alvast maar 'n beetje lager.... en
nog 'n beetje dalend in 'n spiraal.

Van de aarde uit moest de vlieger wel wat op 'n arend lijken
en honderd jaren geleden zouden de menschen hem er zeker voor
hebben aangezien. Doch in 2010 wisten ze wel beter. Arenden waren
zeldzamer dan monoplanen en als ze dus iets hoog in de lucht zagen
zweven, dachten ze dadelijk aan 'n vlieger. Dat deed ook nu iemand,
die op 't platte dak van 'n groot gebouw stond toen Jan Drie z'n
benedenwaartsche spiraal begon, maar hij dacht er tevens bij:
"Nou die komt ook aardig uit de lucht op de vroege morgen." En hij
bleef aandachtig de bewegingen van de vlieger volgen. Jan Drie had die
toeschouwer daar beneden op 't dak eindelijk ook in 't oog gekregen. 't
Was licht genoeg nu.

"'t Lijkt wel 'n jongen", dacht Jan steeds lager om 't huis
kringend.... "Hé, 'k zou haast zeggen, dat 't Dolf was.... van achteren
lijkt ie óók sprekend op hem.... Hij staat net eender.... Droom ik
nou of is ie 't werkelijk?.... Waarempel 't is Dolf Brandsma...."

Mooier kon 't al niet en Jan Drie talmde niet lang. Nog 'n paar
kringen om niet al te steil neer te komen en toen schoof de monoplaan
van m'nheer Vliegenthert langs Dolf Brandsma heen en bleef staan voor
de hangar. Jan was nog niet uitgestapt of de ander was reeds bij hem.

"Jan.... hé.... waar kom jij vandaan?"

"Uit de lucht natuurlijk.... Help me asjeblieft eens 'n beetje. 'k
Ben zoo stijf als 'n paal. 'k Ben blij dat 'k jou gevonden heb".

"Aardig van je hoor, om me eens op te komen zoeken. Wie heeft je
verteld, dat we hier uithingen?.... Hé val niet..."

"Geen mensch Dolf.... 't Is puur toeval..., Maar help me eerst eens
die vlieger in de hangar brengen.... Is 't ding open?.... Hè, wat ben
ik stijf.... Ik lig toch liever in bed zoo'n heele nacht hoor.... Waar
ben ik hier eigenlijk?....

"Weet jij niet eens waar je ben? Die is ook goed zeg...."

"Toe vertel 't me gauw.... Ik heb de heele nacht met die monoplaan
rondgescharreld...."

"Je ben hier in de buurt van Nordhausen."

"Nordhausen?.... Dus dat is de Harz die bergen daar ginds?"

"Precies.... Je ben zeker over Paderborn gekomen."

"Daar weet ik niemendal van. Ik zeg je toch dat ik rondgescharreld
heb."

"Je moet aardig hoog gevlogen hebben zeg.... De Solling is 500 meter
en daar ben je toch overgekomen denk ik.... Tenminste je kwam van
die kant...."

"'k Weet er niemendal van.... We zullen dat later wel eens
uitzoeken. Maar hoe krijg ik dat ding in de hangar?.... Jij hebt geen
sleutel hè?"

"Laat je vlieger maar hier staan.... 't Is mooi weer en dat blijft
't voorloopig.... De baroscoop stijgt en...."

"Nee die vlieger moet opgeborgen worden.... Als ik hem hier niet
onder dak kan brengen vlieg ik weer heen...."

"Je doet net of je 'm gestolen hebt...." lachte Dolf.

"'t Scheelt niet veel...." zei Jan.... "Hij is van m'n buurman m'nheer
Vliegenthert...."

"Hè?" riep Dolf verwonderd.... "Je bent er vandoor met m'nheer
Vliegentherts aeroplaan?.... Stilletjes?"

"Ja.... nog al stikem.... maar per ongeluk hoor...."

"Wat zal die woedend zijn" .... en Dolf lachte dat ie schaterde. "Ik
ken 'm hoor.... 't Is 'n oom van me.... en nou ben je bang dat ze je
ontdekken hè!.... Daar bestaat groote kans op.... Dat oompje van me
is in staat honderd rechercheurs op je af te sturen...."

"En dan houden ze me voor 'n dief.... en dat ben ik niet.... en dat
wil ik niet wezen ook.... Ik wou nu 'n beetje gaan slapen.... Ik val
bijna om.... en dan wou ik van avond de monoplaan maar weer terug
zien te brengen.... Of wil jij 't doen? Jij hebt je vliegbewijs
ook.... Maar als je niet wilt.... moet je me 'n kompas leenen. Dat is
't eenige instrument dat in de vlieger ontbreekt... anders was ik nu
ook niet hier...."

"Ik ben je vriend," zei Dolf hartelijk, "en natuurlijk help ik
je.... Laten we eerst de vlieger onder dak brengen.... Kijk dat doen
we hier zoo."

Hij wierp 'n geldstuk in 'n gleuf van de deur en dadelijk ging die
deur vanzelf open.

"Da's makkelijk", zei Jan,.... "Heb je geen sleutel noodig.... 't
Zal niet lang meer duren of de heele wereld wordt automatisch."

"O", antwoordde Dolf onder 't binnenbrengen van de vlieger, "we
schieten er hier al aardig op aan... Dit is namelijk 'n automatisch
hotel. Vader, moeder en de zusters zijn ook hier, maar die liggen
nog te bed. Toevallig ben ik vanmorgen vroeg opgestaan, om te zon te
zien opkomen."

"'k Ben blij dat jij vanmorgen zooveel om de morgenstond geeft,"
zei Jan Drie lachend.... "Je ben anders nooit zoo vroeg, zeg.... Je
beweerde altijd, dat je er niet uit kan komen, al heb je 't jezelf
nog zoo vast voorgenomen...."

"Dat leeren ze je wel in 'n automatisch hotel," lachte Dolf.... "Zal
je zelf wel ondervinden.... Als je hier je wekker op vier zet, ben
je er op dat uur uit ook, hoor.... zonder mankeeren."

"Nou ja," zei Jan, "als je d'r uit wil."

"Als je er niet uit wil evengoed.... Je zal 't wel zien.... Weet
je wat Jan, ga nu gauw mee in de lift.... naast mijn kamer is nog
'n kamer vrij.... 't Is hier vlak onder.... zesde verdieping... Je
slaapt 'n uur of wat."

"Och lieve hemel," zei Jan geeuwend, "ik zie kans om er vierentwintig
te slapen."

Dolf deed lachend 'n geldstuk in de gleuf van de lift.

"Kan je daar ook al niet in zonder geld?" vroeg Jan.

"Ik zei je toch, dat 't 'n automatisch hotel is hier."

"Nou ja.... maar dan hoeft toch niet àlles automatisch te zijn. De
oberkellner bijvoorbeeld?"

"Oberkellner? Is hier heelemaal niet.... D'r zijn hier geen kellners,
geen kamermeisjes, geen...."

"Maar wat is er dan wel?"

"Gleuven, om je geld in te doen."

"Hè?.... Maar wie schudt dan de bedden. Wie doet de kamers?"

"Mag Joost weten.... Hier is je kamer... Nu eerst geld.... Heb je
't? Eén nikkel.... anders zal ik 't je wel voorschieten."

Gelukkig had Jan nog geld genoeg bij zich, van dat internationale
geld, waar ze honderd jaar geleden nog niet van durfden droomen,
maar dat in 2010 de gangbare munt was in Europa, Amerika, Australië,
Afrika en 'n groot deel van Azië. Je hoefde niet meer te wisselen,
voor je op reis ging en je bleef nooit met onbruikbare vreemde pasmunt
uit allerlei landen zitten.

"Leuk", zei Jan, toen ie z'n nikkel geworpen had in de gleuf, die
't sleutelgat verving. Men hoorde 't geldstuk glijden langs metaal
en daarna ging de deur zonder gedruisch open.

"Zie je", legde Dolf uit, "je kan er voor niemendal uit en van binnen
kan je de deur sluiten, kijk zoo.... dan zit gleuf dicht en kan
geen mensch er 'n nikkel in krijgen. Alleen 't binnenkomen kost je
'n nikkel (zoo werden die automaat-geldstukken genoemd, ofschoon ze
heel wat lichter waren dan de vroegere vijfcentsstukken.)"

"Daar zal 't hotel weinig aan verdienen, 'n Kamer voor één nikkel."

"Dat denk je maar.... Logeeren zonder ontbijt, kost je hier net zooveel
als in ieder ander hotel. Want als jij nu naar bed wil moet je eerst
weer 'n paar nikkels in de gleuf van je ledikant werpen, anders gaat
dat mooie spreitje er niet af. 't Is van 't soliedste metaal, al lijkt
't op kantwerk. Probeer 't maar eens, of je 't er af kan krijgen."

Jan probeerde 't maar 't gaf niets, doch toen hij twee nikkels in de
gleuf deed, rolde 't ding vanzelf op en verdween in de voorkant van
't bed.

"Nou", zei Dolf, "dan ga ik maar. Wacht even.... hoe laat wil je
op?.... Twaalf uur? Dan heb je zeven uur geslapen.... Nou laten
we zeggen om één uur. Da's lang genoeg hè? Kijk, dan zetten we de
wijzer van dit klokje hier voor aan 't ledikant op één. Stop jij er
nu 'n nikkel in, dan word je precies op de minuut af gewekt. Vergeet
je de nikkel dan slaap je door tot je vanzelf wakker wordt. 't Gaat
precies als 'n uurwerk. Daar ginds staat je waschtafel. Overal staat
de prijs op.... en laat ik je niet vergeten te zeggen: Als je je
kleeren geborsteld wil hebben en je schoenen gepoetst, dan zet je ze
daar in die kastjes. 't Kost je natuurlijk je nikkels. Zonder geld
komt je goed er niet in en zonder geld evenmin er weer uit. Maar 't
wordt netjes gereinigd. Als je soms trek in 'n kop thee hebt of in
wat anders, vlak boven je bed is 't buffet. Voor de noodige nikkels
krijg je hier alles en dadelijk."

"'t Is knap".... zei Jan Drie.

"Nou wel te rusten!"



VIERDE HOOFDSTUK.

    Waarin Inspecteur Punt neerdaalt op 't Automatisch Hotel en Spits
    't spoor bijster raakt.


Inspecteur Punt was om zoo te zeggen 'n geboren politieman. Z'n vader,
z'n grootvader, z'n overgrootvader benevens verscheidene ooms en
oudooms hadden hun leven doorgebracht bij de veiligheidsdienst totdat
ze gepensioneerd werden. Daar waren beroemde mannen onder, tegen wier
nagedachtenis inspecteur Punt met diepe vereering opzag. Een van hen
was zelfs na z'n dood als standbeeld vereeuwigd en stond nu boven op
't hoofdbureau van politie, boven op 't dak, want niet alleen keek
bijna geen mensch meer naar 'n standbeeld dat op de grond stond, doch
de man wiens beeltenis daarboven pronkte was de beroemde commissaris
Punt, de man die de luchtpolitie had uitgevonden, en dus ook dáár
behoorde geëerd te worden.

't Zat inspecteur Punt dus zoo'n beetje in 't bloed. Hij kende geen
grooter genot, dan 't achtervolgen van lui, die wat op hun kerfstok
hadden en ofschoon in 2010 de menschen over 't algemeen nog al binnen
de perken bleven en zich niet meer zoo slordig vergrepen aan 't leven
en 't goed van hun medemenschen, zooals honderd jaar geleden, waren
mannen als inspecteur Punt toch bij lange na niet overbodig. Je had
altijd nog menschen met lange vingers, voor wie stelen 'n ding was
dat ze niet laten konden. Dat bewees alweer 't verdwijnen van m'nheer
Vliegentherts aeroplaan.

Inspecteur Punts hart klopte dan ook van vreugde toen hij er met
Spits op uit mocht, om het spoor van den dief of de dieven te
volgen. En 't begin van de reis was al zeer gelukkig. Gewoonlijk
moest de politieman, die met een hond de lucht in ging, eenige malen
rondvliegen, op de wijze van een postduif die de richting naar z'n
hok zoekt, eer de hond door aanslaan te kennen gaf, dat ie 't spoor
in de neus had. Toen inspecteur Punt met Spits de ruimte in vloog,
was dat rondvliegen niet eens noodig. Spits sloeg dadelijk aan.

Inspecteur Punt was blij, dat hij de opmerkingen van brigadier
Kwadraat kort en goed had afgewezen. Wie weet wat die man nu weer
voor onzin over dat blonde haar wou vertellen. Brigadier Kwadraat was
'n zeer geschikt ambtenaar, die de politiehond Spits fijn gedresseerd
had. Dat was gewoon verbazingwekkend, doch daar hield 't ook mee op. 'n
Gevolgtrekking maken uit zoo'n kleinigheid als 't vinden van 'n haar
aan 'n deurknop, dat ging boven brigadier Kwadraat z'n verstand.

Al deze dingen gingen inspecteur Punt door 't hoofd, toen hij met
Spits door de lucht vloog met 'n snelheid van honderd kilometer in
het uur. En Spits deed geregeld z'n kort "waf" hooren, ten bewijze
dat de vlieger 't goede spoor volgde. 't Ging boven verwachting
gemakkelijk. De inspecteur vloog ter hoogte van iets meer dan 200
meter. De dief had ook op die hoogte gevlogen, anders zou Spits z'n bek
wel houden. Je had daar soms 'n heele getob mee om de goede hoogte te
houden. Want als de dieven slim waren en nu eens hoog en dan weer laag
vlogen, dan was 't zelfs voor de handigste politieman met den fijnsten
speurhond bijna niet om te doen in de leege lucht deze golflijn te
volgen. Maar de dief die er met m'n heer Vliegentherts aeroplaan van
door was, leek wel 'n nieuweling in 't vak. Recht toe recht aan was
hij of waarschijnlijk zij de grenzen over gegaan. Inspecteur Punt
vloog nu reeds boven Nijmegen, zonder 'n enkele maal van de rechte
lijn afgeweken te zijn, noch terzijde, noch omhoog of omlaag. En
voort ging het met 't zelfde honderdkilometer-gangetje.... en Spits
kwam geregeld achter den inspecteur met z'n "waf".

"Als dat zoo doorgaat ben ik om 12 uur de Wezer al over," dacht
inspecteur Punt. Hij had de kaart goed in z'n hoofd, wat trouwens met
de meeste menschen in die tijd 't geval was. 'n Vliegmensch moest
de kaart wel kennen, die diep onder z'n voeten uitgespreid lag, om
zich snel te kunnen oriënteeren. Heel snugger vond inspecteur Punt
de dief ook al niet. Als de gestolen vlieger iets meer Oostelijker
was gegaan, dan was hij ten Noorden van de Harz gebleven en had
behalve eenige onbeduidende bergen in de buurt van Munster in
Westfalen de prachtigste vlakte onder zich gehad. De Luneburger
heide, de Altmark, de Uekermark en vervolgens de Pommersche vlakte
van Oostpruisen en daarna Rusland.... 'n Makkelijke vliegbaan, van
'n onmetelijke uitgestrektheid.... Volgens Spits waren ze echter
ten zuiden van de Harz gebleven, indien de richting tenminste nog
'n poosje zoo bleef. Daar was 't terrein veel bergachtiger. Doch
ze konden nog wel veranderd zijn.... maar dat zou Spits wel weten
te vertellen. Voorloopig rook Spits nog steeds 't spoor en sloeg
regelmatig aan. Tegen elf uur had inspecteur Punt Paderborn links
voor zich. 't Laatste stukje van 't vlakke Munsterland gleed onder
hem weg. Hamm, Soest, Lippstad had hij reeds achter zich en nu rezen
voor hem de bergen en met hen ook de eerste moeielijkheid.

Hoe hoog was de dief gestegen om er over heen te raken? Volgens Spits
waren ze maar recht toe recht aan op die bergen aangevlogen. Tenminste
voorloopig. 'n Voorzichtig vlieger zou echter hier reeds de hoogte
zijn ingegaan, en inspecteur Punt, die 'n voorzichtig vlieger was,
verzette z'n hoogtestuur. De monoplaan rees als 'n zwaluw met de kop de
lucht in.... Vreemd.... dat scheen de dief op dezelfde plek óók gedaan
te hebben volgens Spits, die z'n goedkeuring over de stijgmanoeuvre
te kennen gaf door 'n luid "waf!" De politiemonoplaan vloog over de
Egge op 500 M. hoogte, dat is maar 'n kleine 50 Meter boven de grond
daar.... Spits keurde 't wederom goed met 'n "waf."

"Dat gaat buitengewoon", prevelde inspecteur Punt. "Nog nooit is 't me
zoo gemakkelijk gevallen.... Komaan hier daalt de bodem weer tot aan
de Wezer.... dat zal zoowat vijf-en-twintig Kilometer zijn. Me dunkt
de dief zal hier wel rechtuit gevlogen hebben, omdat 't niet de moeite
waard is te dalen, wijl aan de overkant toch weer hoogten zijn van
'n honderd meter of vijf, as ik me niet vergis...." "Waf." Spits was
't volkomen eens met inspecteur Punt.

Precies twaalf uur was de vlieger boven Göttingen en inspecteur Punt
kreeg trek in eten.

"Me dunkt Spits we moesten hier maar even de reis onderbreken om wat
te gebruiken. Jij lust geen vliegtabletten en ik heb ook liever wat
anders. Bovendien hebben we wel een goed maal verdiend voor ons knappe
werk, want we zijn den dief nog altijd op 't spoor hé!".... "Waf"
zei Spits.

"Nou goed.... maar wacht es.... zijn we hier niet in de buurt van
Nordhausen?.... Daar moet een van die fameuse automatische hotels
zijn.... Dat wil ik meteen wel eens zien.... Weet je wat Spits, die
vijftig kilometertjes hebben we d'r zoo opzitten.... Niet de moeite
waard.... tenminste als we er niet door uit de richting raken,"

Doch 't bleef altijd maar de goede richting. Spits riep telkens
"Waf". De dief was dus ook op Nordhausen aangevlogen.

Inspecteur Punt liet z'n motor wat harder draaien en legde de vijftig
kilometers binnen 't half uur af.... Tien minuten voor half een
klonk het "waf" van Spits vlak boven het automatische hotel op welks
dak Dolf zich niet zuinig zat te vervelen. Hij was die morgen thuis
gebleven om te wachten tot Jan Drie z'n slaap uit had.

"Au-to-ma-tisch-Ho-tel" las inspecteur Punt. Dat waren de witte
mozaikletters in de bruine granitovloer van 't dak. In 1910 plaatsten
de menschen hunne afschuwelijke annonce's langs de spoorweg in de
weilanden en de heien en langs hun mooie bosschen rechtop. In 2010 kon
't niet anders dan horizontaal want de menschen voor wie ze bestemd
waren vlogen.... en daarvoor waren de daken juist geschikt. En er
werd niemendal mee bedorven. 't Was zelfs wel aardig als je van uit de
vlieger of de luchttrein naar beneden kijkend al die platte huisdaken
zag als omgewaaide reclame borden.

"Hier is 't...." zei Inspecteur Punt. De motor stopte en de monoplaan
daalde neer op 't dak.

Dolf was er niet zoo verwonderd over, dat er 'n hond in die vlieger
zat. Dat gebeurde wel meer ofschoon de meeste honden er 't land aan
hadden. Alleen de boksers waren er gek op.... Die stamden dan ook
af van honden die in vroegere tijden bij voorkeur met snelrijdende
wagens waren meegehold. Later werden hunne afstammelingen groote
liefhebbers van automobielrijden en in 2010 hadden ze liefhebberij
in de nog snellere vlieger. Maar deze hond was geen vliegbokser,
maar 'n herdershond en op z'n halsband had hij 't woord "politie"
staan. En dat gaf Dolf 'n lichte schrik.

"Wat moest die politiehond op 't dak van 't Automatische? En wie was
die vreemde vent?...." Natuurlijk 'n politieman.... wat zekerheid werd
toen deze uitstapte en Dolf 't bekende gezicht van inspecteur Punt uit
z'n eigen woonplaats voor zich zag. 't Was geen wonder, dat Dolf de
aankomst van dien man met z'n hond in verband bracht met de aeroplaan
van m'nheer Vliegenthert en begon te vreezen dat deze speurman met z'n
speurdier z'n armen vriend Jan Drie leelijk in 't vaarwater zouden
zitten. In dat geval moest Jan de vlucht nemen of ergens verborgen
worden. Dolf wist niet wat 't beste zou zijn... maar ze mochten hem
in geen geval te pakken krijgen. Jan Drie was geen dief, doch dat
was iets dat je zoo'n politieman heel moeilijk en zoo'n politiehond
heelemaal niet aan 't verstand kon brengen. Met de inspecteur was
misschien nog te redeneeren, maar zoo'n hond.... lieve hemel als die
de lucht van je had greep ie je eenvoudig in je broek.... en als dat
kleedingstuk scheurde nam ie je ergens anders, maar hij hield je vast.

Met zoo'n dier viel niet te praten.... Dat deed wat 'm gezegd
was.... de rest lapte hij aan z'n laars. 't Heele geval zag er niet
zoo voordeelig uit, maar Dolf besloot eerst maar eens af te wachten,
wat er gebeuren zou. Kwam de hond uit de vlieger en hij wees z'n
baas regelrecht de weg naar Jan's kamer, dan kon je de zaak wel als
verloren beschouwen--ofschoon er dan nog de kans bleef dat Jan Drie
uit 't raam van de vijfde verdieping ontvluchtte. 'n Klein kansje,
maar dat toch waar te nemen was, als de nood aan den man kwam en Jan
zoo verstandig geweest was z'n deur te sluiten. Als Jan dat vergeten
had--was alles totaal verloren.... dan was er geen hoop meer.... Doch
zat die deur op slot, dan kon inspecteur Punt z'n nikkel niet in de
gleuf krijgen en 'n automatische deur open laten steken door 'n smid,
zooals dat met de gewone sloten geschiedde, daar ging 'n zware wijs op.

Tot Dolfs groote verbazing gebeurde er echter niets van wat hij zoo
vreesde. Inspecteur Punt was uitgestapt, had z'n vliegjas uitgetrokken
en die bij Spits op 't bankje gelegd met de woorden: "Spits pas er
op...." Spits was als 'n gehoorzame wel opgevoede hond even opgestaan
om inspecteur Punt gelegenheid te geven z'n jas netjes neer te leggen
en was er toen naar hondenmanier dadelijk boven op gaan liggen. Spits
had daarbij even met de oogen geknipt, alsof hij te kennen wilde
geven dat ie er alles van begreep en z'n plicht zou doen, wat die
jas betrof. Daarna sloot Spits heel genoegelijk z'n oogen en sliep
al voor de inspecteur Punt met de lift naar beneden ging.

Dat viel Dolf mee. Zonder hond, zou inspecteur Punt toch wel niet
instaat zijn te ruiken dat Jan de monoplaandief was. Maar je kon niet
weten, en daarom was 't misschien beter deze politieman 'n beetje in
de gaten te houden. De inspecteur maakte dit nogal gemakkelijk door
in de wereldtaal aan Dolf te vragen op welke verdieping de eetzaal
was. En toen werd deze sluwe vierdeklas-H-B-S-leerling opeens van
z'n bovenste hoofdharen tot aan z'n voetzoolen één stuk gedienstigheid.

Hij lichtte den inspecteur met vriendelijke voorkomendheid in, zakte
gelijktijdig met hem in de lift naar beneden, en ging hem voor naar
de eetzaal, met de salon en de rookkamer 't eenige vertrek, waar
je zonder nikkel in kon komen. Daar zaten reeds eenige logé's aan
tafel--maar Dolfs familie was er nog niet. Hij kon dus inspecteur Punt
gezelschap houden, wat deze niet onaangenaam scheen te vinden. Bij
't binnenkomen had de inspecteur even vlugjes, doch met een scherpe
blik de aanwezigen gemonsterd en wendde zich toen weder tot Dolf.

"En hoe gaat dat hier nu vriendje? Ik heb honger als 'n paard."

"O, m'nheer dat gaat heel eenvoudig. Gaat u maar hier bij de tafel
zitten.... zóó.... Nu werpt u 'n nikkel hier in de gleuf."

"All right".... en nadat de nikkel van den inspecteur eventjes 't
gewone geluid van 'n vallend geldstuk in 'n metalen koker gemaakt had,
ging er even 'n glad gepolijste metalen plaat midden op de tafel heen
en weer, tik.... tik.... en vóór de plaats waar de inspecteur zat,
was de tafel helder wit gedekt en stond 't sierlijke menukaartje voor
hem op de rand van de blinkende plaat.

"Verder?" vroeg de inspecteur.

"Heeft u 't al gelezen?" zei Dolf.... "Daar staat alles heel duidelijk
op."

De inspecteur las zorgvuldig, deed z'n portemonnaie open, nam er
'n hoop nikkels uit, dunne dingen allemaal, die hij zorgvuldig
telde, telkens op de menu kijkend, wierp er één in de gleuf
en.... bord mes en vork stonden voor hem.... Toen weer eenige
nikkels.... Tik.... Tik.... ging de plaat en de inspecteur had in
'n kleine blinkende terrine, z'n geliefkoosde selderiesoep voor
zich. Zwijgend smulde hij.... doch toen de soep op was en hij de menu
weer ging bestudeeren, vroeg hij op eens aan Dolf:

"Heb je ook soms 'n roode aeroplaan hier in de buurt gezien?"

"'n Roode aeroplaan?" zei Dolf.... "dat geloof ik wel.... Er zijn
van morgen heel wat plaantjes door de lucht gekomen.... 'n Paar roode
geloof ik. Ik ben bijna de heele ochtend boven geweest van vanmorgen
vroeg af."

"Zoo", zei inspecteur Punt.... "Wat noem je vroeg?"

"Vóór dat de zon op was m'nheer".

"Ei.... dat is vroeg.... Dan moet je 'm gezien hebben.... Ik zoek
namelijk naar 'n gestolen aeroplaan.... Apropos.... hoe is je naam?"

"Dolf Brandsma.... uit Den Haag...."

"Den Haag.... prachtig.... Dan zullen we maar Hollandsch spreken
verder.... Ik ben inspecteur Punt.... ook uit Den Haag. Ken je daar
ook ook soms m'nheer Vliegenthert.... Jodocus Vliegenthert?"

"Heel goed inspecteur...." zei Dolf lachend.... "M'nheer Vliegenthert
is 'n oom van me.... we noemen 'm oom Dokie."

"Nou die oom Dokie is z'n monoplaan kwijt.... 'n roode monoplaan met
slaande vleugels."

"Daar zal oom Dokie wel woedend om zijn....

"Wel mogelijk," zei inspecteur Punt zich bedienend van koteletten met
suikerboonen... "Maar dat is de zaak niet... De zaak is, dat ik hier
gekomen ben om die vlieger... natuurlijk met dief en al, terug te
brengen... Tot hiertoe heb ik 't spoor kunnen volgen.... maar iedere
aanwijzing is me bovendien welkom.... Heb je vanmorgen vroeg niet
zoo'n roode monoplaan zien voorbijkomen--zoo een met slaande vleugels?"

Dolf had 'n hekel aan liegen, doch op deze vraag kon hij net nog
'n antwoord geven zonder zich aan 'n leelijke onwaarheid schuldig te
maken en hij antwoordde dan ook zonder blikken of blozen:

"Neen inspecteur, ik heb geen roode monoplaan met slaande vleugels
voorbij zien komen."

De aeroplaan van m'nheer Vliegenthert was n.l. cacaokleurig zooals
de Streep goed gezien had, ofschoon hij 't "cacaoròòd" noemde, en
deze vlieger was niet voorbijgevlogen, maar stond boven in de hangar.

"Zoo, zoo...." zei inspecteur Punt kluivend. "Weet je 't zeker?"

"Vast en zeker," betuigde Dolf.

"Zoo, zoo, dan heb je toch niet goed gekeken, want Spits z'n neus is
't meest betrouwbare speurinstrument, dat er bestaat .... en dat heeft
me hier gebracht.... Die aeroplaan moet hier voorbij gevlogen zijn."

"'t Begint er toch nog slecht voor Jan uit te zien," dacht Dolf. "Die
inspecteur schijnt zoo zeker van z'n zaak, dat ie maar kalm eerst z'n
maal doet.... Wie weet of hij er al niet alles van begrijpt.... Ik
moest Jan maar gaan waarschuwen, en hem op de vlucht helpen gaan."

"Inspecteur," zei Dolf, "u neemt me niet kwalijk, dat ik u alleen
laat?"

"Heb je zoo'n haast?" informeerde inspecteur Punt.... "Kom je zal
toch wel niemendal uit te voeren hebben in de vacantie.... Ik vind
't erg gezellig, als ik 'n beetje aanspraak heb onder 't eten.... Maar
als je weg moet neefje van oom Dokie, ga dan je gang hoor.... Ik ben
anders zóó klaar...."

Toen bleef Dolf maar weer. Hij zei dat 't niet zoo hoog noodig was
dat ie wegging.... en 't was misschien tòch maar beter te zien wat
die inspecteur Punt in z'n schild voerde. Heel lang behoefde hij
niet te wachten. Inspecteur Punt had spoedig z'n maaltijd geeindigd
en stond op.

"Drommels, das waar ook", zei hij opeens... "Ik zou de hond
vergeten... die heeft ook wel 'n goed maal verdiend... wat zullen
we hèm geven?.... Laat eens zien... brood, 'n portie koud vleesch en
'n bak water... Laten we dat dan maar doen... Maar hoe komen we aan
't water?... Hier kan ik niet anders krijgen, dan water per glas... en
't moet minstens 'n bak vol zijn."

"O, da's niemendal", zei Dolf... "Op 't dak is de waterleiding en
ik kan wel voor 'n emmer zorgen of zoo iets.... Die zijn wel in
de hangars...."

"Goed hoor".

En nu wierp inspecteur Punt herhaalde malen 'n nikkel in de gleuf en
telkens ging de schuif heen en weer en bracht 'n broodje. Tik-tik-tik,
ging 't wel tienmaal en toen kwam 'n schotel koud vleesch. Maar die
kostte verscheidene nikkels.

"Ziezoo, daar heeft ie genoeg aan."

"Dat wil ik graag gelooven," zei Dolf lachend. "Tien broodjes."

"Hij heeft 'n hondemaag", zei inspecteur Punt. "Wil je ook wat dragen?"

"Met plezier inspecteur."

Nu gingen ze naar boven en Spits was dadelijk klaar wakker, toen ie
't eten rook. Dolf schommelde vlug 'n bak op en kwam met 't ding vol
water gedienstig aanloopen.

"Dank je wel", zei de inspecteur vriendelijk.

Spits deed ook niet lang over z'n middagmaal. Hij kon er nog gauwer
mee overweg dan inspecteur Punt. Doch toen Dolf hem de bak water voor
z'n neus hield weigerde Spits en keek inspecteur Punt aan.

"Hij heeft geen dorst," zei Dolf.

"Geen dorst? Geef mij 't water maar eens, dan zal je eens wat
zien. Zie je wel, dat ie dorst heeft?.... Spits neemt nooit iets van
'n vreemdeling aan. Dat doet geen enkele politiehond. Je begrijpt
wel waarom hè?.... Ziezoo.... neefje van oom Dokie.... nou gaan we
er maar weer op los.... Dank voor je behulpzaamheid hoor.... Goede
middag.... en plezierige vacantie...."

Inspecteur Punt stapte in de monoplaan en Spits zat alweer rechtop met
de neus in de wind. De motor begon te snorren.... de propeller draaide
met razende snelheid en voor dat Dolf 'n woord had kunnen zeggen,
steeg de politievlieger de lucht in, terwijl de inspecteur riep:
"Zoek de monoplaan."

Dolf wist van louter verbazing niet of hij z'n oogen en z'n ooren
gelooven kon.... "Zoek de monoplaan!".... en dat ding stond geen tien
pas van hem af in de hangar! Hij keek met groote oogen de vlieger
na, die in bijna oostelijke richting wegvloog. Zou die vriendelijke
inspecteur Punt hem in 't ootje willen nemen en maar even weggevlogen
zijn om te toonen hoe zeker hij van z'n zaak was?.... Daar had je
't al.... de vlieger keerde terug.... tot vlak boven 't dak van 't
hotel en daar begon 't ding rond te zwieren in kringen, doch wat Dolf
vreesde gebeurde niet. De monoplaan van inspecteur Punt daalde niet
neer op 't dak maar beschreef 'n spiraal de hoogte in, stijgend en
al kleiner en kleiner wordend tot ie op 't eind nog slechts 'n punt
was.... en daarna heelemaal niets meer.

Dolf bleef nog wachten en turen naar 't blauw van de hemel, maar de
vlieger kwam niet terug.... Verdwenen in de ruimte.

Toen ging Dolf naar de lift om Jan Drie te gaan vertellen van
inspecteur Punt en z'n hond Spits.



VIJFDE HOOFDSTUK.

    Waarin Jan Drie op 'n zeldzame manier z'n bed verlaat en hij in
    kennis komt met inspecteur Punt.


Jan Drie had z'n wekker gezet op één uur, of eigenlijk had Dolf
't gedaan en bijgevolg liep 't ding om één uur af. Dat zou nu de
moeite van 't vertellen niet waard zijn, want dat deden immers alle
wekkers sedert onheugelijke tijden--indien ze tenminste niet kapot
waren. In 2010 echter was de wekker van 'n automatisch bed in 'n
automatisch hotel 'n beetje anders samengesteld, dan 't eenvoudige
koperen of wit-metalen uurwerkje met 't fietsbelletje er bovenop,
dat door de menschen van 't jaar 1910 'n wekker genoemd werd en dat
weliswaar leven genoeg maakte, vooral als je 't van te voren op 'n
omgekeerd soepbord had gezet, doch zich niets meer van je aantrok als
't z'n vervelend rrrrrrrring had teneinde gebracht. 't Liet je daarna
gewoonlijk weer lekker inslapen. De Engelschen noemden zoo'n ding
'n alarmklok en daar hadden ze gelijk aan, want 't maakte alarm, maar
't noodzaakte je niet op te staan en dat behoort 'n wekker te doen. Die
ouderwetsche wekkers, lieve hemel, wat 'n prullen waren dat... Sommige
menschen hadden 't zoover gebracht dat ze er niemendal van gewaar
werden, als alleen 's avonds wanneer ze 't klokje opwonden. In de
hotels uit de oude tijd waren zelfs deze onvolmaakte miserabele
onbetrouwbare wekkertjes gewoonlijk niet aanwezig, wanneer je er
zelf geen meebracht. Aangezien er zelden 'n reiziger was, die graag
'n klok onder z'n bagage meesjouwde, moest je 't in die hotels laten
aankomen op den huisknecht of den kellner, die met 'n paar korte tikken
op de deur en 'n grafstem die vermelde hoe laat 't was een eind aan
je nachtrust poogde te maken. Van zoo'n wekkerij trok zich dan ook
alleen maar iemand iets aan, als hij met 'n vroege trein mee moest.

In de automatische hotels waren de knappe ingenieurs die de wekkers
en de rest ingericht hadden, van de veronderstelling uitgegaan,
dat iemand, die z'n klok op één uur zette ook het ernstige voornemen
had op die tijd uit bed te komen. Niemand dwong je 'n vinger naar de
wekker boven je bed uit te steken. Ieder was vrij te slapen zoolang
hij verkoos. Maar had je eenmaal 't wijzertje verzet en de nikkel
in de gleuf laten glijden, dan was de wekker onverbiddelijk. Nu
waren de menschen in 2010 eigenlijk toch van 't zelfde maaksel
als hun voorgangers van honderd jaar terug. De wereld was machtig
vooruitgegaan, maar de menschen zelven hadden nog even weinig lust
om 's morgens uit hun bed te komen, ook al hadden ze 't zich nog
zoo vast voorgenomen de vorigen avond. Ze hadden vliegen geleerd,
maar ze waren nog geen vogels geworden.

Jan Drie voelde ook nog maar heel weinig lust om op te staan toen
z'n wekker afliep. Hij deed niet eens z'n oogen open... hoorde alleen
maar 't welluidende getingel van twee liefelijke klokjes. Hij draaide
zich op de andere kant en druilde al weer in. Geen wonder na zoo'n
vermoeiende en afmattende nacht. Als hij geweten had dat vlak boven
z'n hoofd inspecteur Punt met politiehond Spits op zoek waren naar
m'nheer Vliegentherts aeroplaan, zou hij waarschijnlijk niet zoo
dommelig zijn blijven liggen. Doch nu deed hij 't wel en hij zuchtte
daarbij "hè hè" van louter genot. Hij rekte zich ook eens lekker uit,
maar toen deed hij z'n oogen toch even open. 't Dek begon zich namelijk
zachtjes te bewegen, alsof iemand er heel voorzichtigjes aan trok. En
toen Jan goed en wel z'n oogen heelemaal open had, zag hij de deken
en 't laken, waaronder hij zoo heerlijk had geslapen, verdwijnen,
heel stil... in dezelfde opening, waarin ook de sprei verdwenen was
toen hij naar bed wilde gaan.

"Flauw" mompelde Jan Drie, die nog geen recht besef van z'n
automatische toestand hebbend, stilletjes bleef liggen en vond dat
je met 't lekkere weer ook nog wel 'n poosje zonder dek dutten kon.

De automatische inrichting van 't hotel was door 'n zeldzame gladde
kop uitgedacht. Als de gasten iets wenschten, eten of drinken of
iets anders dat aangenaam was, dan werden ze oogenblikkelijk geholpen
doch zoodra het iets onaangenaams gold werd hen de tijd gelaten. Na
zoo'n nacht in 'n Aeroplaan doorgebracht te hebben is opstaan uit 'n
heerlijk bed zeker iets onaangenaams. Welnu eerst hadden de klokjes hem
wakker gemaakt... daarna was 't dek stilletjes verdwenen. Natuurlijk,
in 1910 gebeurde er ook wel eens zoo iets, als je geen trek had om
op te staan... Eerst ratelde de wekker als 'n bezetene, zonder de
minste uitwerking, dan kwam je moeder en trok 't dek van je af en
dan... sprenkelde ze water in je gezicht... Zeker wel 't naarste dat 'n
slaperigen jongen overkomen kon. De automatische wekker begon ook met
'n derde waarschuwing maar met dezelfde zachtzinnige onverbiddelijkheid
als de beide vorige keeren. 't Peluw en 't hoofdkussen begonnen
langzaam te bewegen. Heel zacht en geleidelijk rees Jan z'n hoofd en
z'n bovenlijf tot hij bijna loodrecht opgeheven was. Toen 'n schok en
Jan zat met wijd open oogen recht op in bed. Jan keek rond... rekte
z'n armen boven z'n hoofd en geeuwde, zoo'n echte lange geeuw.

De slaap was zoo heerlijk en 't bed was zoo heerlijk. Jan bleef
zitten en z'n oogen zouden weer dicht gevallen zijn. Doch nu werd
hem geen tijd gelaten. Drie waarschuwingen toenemend in kracht waren
volgens de ingenieurs van 't hotel voldoende om zelfs de grootste
luiaard behoorlijk wakker te maken, 't Bed waarin Jan zat, werd
plotseling aan de achterzijde opgetild met 'n rukje... toen nog 'n
rukje en voor Jan tijd had 'n besluit te nemen kwam de finale ruk,
die hem uit 't bed wierp en op de vloer daarvóór deponeerde. Jan
keek om, wat er met 't bed gebeurde, doch hij kon er geen oog op
houden. Het ging zoo snel en eer hij van de vloer kon opstaan, was
't bed weer in orde met 'n andere matras, andere peluw, ander kussen,
versche dekens en lakens en wip de metalen sprei er over heen.

Als Jan er weer in had gewild zou het hem opnieuw nikkels gekost
hebben.

Maar hij was nu tenminste klaar wakker. Hij ging naar de waschtafel,
wierp 'n nikkel in de gleuf en had daarvoor 't genoegen 'n leege
waschkom voor zich te krijgen. 'n Andere nikkel bezorgde hem water,
weer 'n andere opende de zeeppoederbus en juist toen hij zoover was
hoorde hij Dolf voor de deur roepen: "Jan, Jan, doe es gauw open." Half
klaar met z'n toilet liet hij Dolf binnen, die hem heel snel achter
elkaar vertelde wat hij wist, terwijl Jan met de handdoek in z'n twee
handen opgeheven staan bleef en vergat z'n van nat druipend gelaat
af te droogen.

"Wat denk jij er van?" vroeg Dolf tenslotte.

"O," zei Jan Drie, die eindelijk met de doek z'n hals begon af te
wrijven "heel eenvoudig.... ik zit van avond in de kast."

"Vind je dat zoo... zoo..e.. noodig?"

"Noodig niet," zei Jan opkijkend uit de handdoek, "maar 't zal wel
niet anders kunnen met dien kerel en z'n hond op 't dak."

"Maar hij is in de lucht verdwenen."

"Natuurlijk, 'n mop van 'm.... Als wij zoo meteen boven komen zit ie
er weer.... ik wil er op wedden.... Zoo'n politiehond laat zich niet
bij de neus nemen."

"Kan je niet vluchten?"

"Waarheen?.... En ik heb er geen trek in ook.... Ik heb dat ding niet
gestolen.... we zullen wel zien...."

"Nou.... als jij er zóó over denkt.... maar ik wil je wel zeggen,
dat ie mij niet te pakken kreeg.... Wat wil je nou eigenlijk
doen.... veronderstel dat ie weer boven zit?"

"Wel heel eenvoudig. Ik wijs hem de aeroplaan van m'nheer Vliegenthert
en vertel hem hoe 't gebeurd is."

"Daar gelooft ie natuurlijk geen woord van."

"Waarschijnlijk niet.... maar jij kan getuigen."

"Maar zeg es Jan.... je hebt toch gehoord dat ie 'n roode aeroplaan
zoekt en de jouwe is bruin ...."

"Nou ja .... da's 'n truc van 'm .... Die vent is slimmer dan wij
denken .... Die houdt ons voor de gek .... Jou net zoo goed ...."

"Willen we dan maar eerst naar boven gaan om te zien of ie er is
.... of wil je eerst mee naar de eetzaal .... vader en moeder zullen
er al wel zijn."

"Och laten we maar naar boven gaan. Je vader en moeder hoeven niet
te weten, dat ik door de politie mee genomen word ...."

"Ja maar Jan .... ik zeg je één ding .... Als die vent daar boven
zit, dan ga je niet naar hem toe hoor .... Je geeft jezelf niet aan
.... Als hij je gevangen neemt is 't vroeg genoeg ...."

"Dat beloof ik je."

"Vooruit dan maar."

Ze gingen in de lift en nog nauwelijks had Dolf de deur op 't dak
geopend of Jan fluisterde:

"Daar zit ie al .... Had ik geen gelijk?"

"Je houdt je mond hoor!" fluisterde Dolf terug .... "Denk aan je
belofte .... Kom, we gaan naar hem toe."

Dolf ging vooruit en Jan volgde hem met 'n kloppend hart. 't Is ook
niet pleizierig als je gevangen genomen moet worden voor 'n domme
streek.

Inspecteur Punt zat op 'n stoel naast z'n aeroplaan. Spits sliep op
de jas van z'n baas. De inspecteur zat diep in gedachten met 't hoofd
op de borst. Hij hoorde de twee jongens niet eens. Ze stonden reeds
vlak bij hem en nog had hij niet opgekeken.

"Hm" deed Dolf, en toen de inspecteur 't hoofd ophief met 'n ruk als
of hij schrok: "Is u alweer terug inspecteur?"

Inspecteur Punt knikte. "Ja neefje van oom Dokie," zeide hij, "er
heeft zich 'n groote moeilijkheid opgedaan.... wordt maar nooit
inspecteur van politie.... 't Is 'n moeilijk en ondankbaar vak,
vol ontgoochelingen."

"Mankement aan de vlieger?" informeerde Dolf.

"Nee.... de monoplaan is best.... maar Spits doet geen bek meer open."

"'t Beest zal slaap hebben van 't vele eten" meende Dolf.

Inspecteur Punt schudde mistroostig het hoofd: "'n Politiehond heeft
nooit slaap of hij moet vrij van dienst zijn.... Hij ruikt 't spoor
niet meer...."

"Verkouen"? vroeg Dolf.... "In de automaat beneden hebben ze drop."

Weer 'n hoofdschudden van inspecteur Punt. "'t Is me volkomen
onbegrijpelijk. Tot hier toe heeft hij 't spoor geroken.... regelmatig
aangeslagen.... en nou is ie 't kwijt. 'k Heb gedacht, dat de
dief misschien hoog gestegen was hier.... 'k Ben ook gegaan tot
vijfentwintig honderd meter.... Je hebt 't zelf gezien hè?"

"Ja," zei Dolf.

't Haalde niets uit... Spits gaf geen asem... "'k Zal 't nog eens
probeeren. Spits!! (De hond keek oogenblikkelijk op). Zoek de
aeroplaan!" (Spits stak z'n neus in de wind, snuffelde even en ging
weer liggen, z'n meester de rug toedraaiend, alsof hij zeggen wou:
"Schei nou uit met je flauwiteit!")

"Zie je wel," zuchtte inspecteur Punt.

"Hij heeft er niet van terug," zei Dolf.

"'t Is 'n zeer merkwaardig geval," hernam de inspecteur... "Hier op
deze zelfde plaats rook ie 't spoor nog... 'n uur geleden... en
nu... weg!... Geen spoor van 'n spoor meer... 't Is zeer
raadselachtig..."

"'t Spoor zal weggewaaid zijn," antwoordde Dolf.

"Neen," legde inspecteur Punt uit... "dat kan niet. Honderd jaar
geleden, was 't nog mogelijk, dat 'n regenbui 't spoor al uitwischte
van 'n dief of 'n moordenaar, zoodat de beste hond 't niet meer
terug kon vinden. Maar dat lag aan de neus van de hond en niet
aan de regenbui. Sedert die tijd zijn echter de hondeneuzen heel
wat verbeterd... Aanhoudende zorgvuldige training vijftig geslachten
lang, heeft de neus van Spits gemaakt tot 'n gevoelig instrument, in
staat 't zwakste spoor gewaar te worden. Want, jonge lui, alle dingen
laten iets achter op de plaats waar ze geweest zijn en dat verdwijnt
nooit geheel en 't komt alleen doordat de menschelijke neus slechts
is ingericht voor 't herkennen van grove geuren, dat wij er niets
van gewaar worden. Indien onze neus slechts volmaakt genoeg was,
zoo volmaakt als die van Spits, zouden we van alle dingen, die lang
geleden op deze plaats zijn geweest kunnen vertellen."

"Da's erg jammer," zei Dolf.... "'t zou wel leuk zijn, als we zelf
zoo'n aeroplaan konden opsporen... M'n vriend Jan Drie, die ik van
Spits verteld heb... is zeer nieuwsgierig hoe 't met die vlieger van
m'nheer Vliegenthert zal afloopen.... Niet waar Jan?"

Jan kreeg 'n kleur. Hij kon er niets aan doen. Maar hij zei toch,
dat hij vreeselijk nieuwsgierig was.

"'t Spijt me jongeheeren... Doch we zijn nog niet aan 't eind van de
historie... Ik geef 't nog niet op... Waar is hier de telefoon?... en
is hier nog 'n leege hangar?"

"De telefoon is daar" zei Dolf... "Mogen wij uw vlieger onder dak
brengen?"

"Wil je dat doen? Uitstekend... Spits kom hier..."

Spits sprong dadelijk gehoorzaam uit de vlieger en de inspecteur ging
met de hond vlak achter zich naar de telefoon, terwijl Dolf en Jan de
politievlieger in 'n hangar brachten heelemaal aan 't andere einde van
't dak.

"Hoe vindt je 'm?" vroeg Dolf zacht... "Idioot hè?"

"Ik weet 't niet," zei Jan... "Heel gerust ben ik nog niet..."

"Kom, laat naar je kijken... Die vent snapt er niks van... Die heeft
er net zooveel vermoeden van, dat oom Dokie z'n monoplaan hier vlak
bij 'm staat, als z'n schoenen... Misschien weet z'n hond 't... doch
dan schijnt 't stomme dier geen plan te hebben er z'n baas van op de
hoogte te brengen... 't Is 'n feit dat de hond van morgen blafte tot
hier op 't dak,... doch toen was 't in eens uit..."

"Hm"... kwam Jan... "ik had toch maar liever, dat die inspecteur met
z'n beest weg was."

"O, jij ben nog bang, dat je van avond in de kast zult zitten
hé?... Nou voorloopig lijkt me de kans niet groot jô... Ik vind 't
'n verbazend leuke bak, zeg..."

"Dat, wil ik wel gelooven... jij loopt geen gevaar. Maar ik heb
honger."

"Dan gaan we gauw naar beneden. Je moet toch de familie goede dag
zeggen ook hè!"

"Wat moet ik je vader en je moeder wijsmaken? Ik ben 'n boon als ik
't weet... 'k Heb er 't land aan hoor."

"Wees nou geen eend... Je maakt hen niemendal wijs... je zegt gewoon
de waarheid."

"Dat ik met m'nheer Vliegentherts aeroplaan?..."

"Ben je dol.... Je hoeft toch alles niet te vertellen.... Je zegt dat
je per abuis hier naar toe gedwaald ben en zoo gauw mogelijk weer weg
wil.... Liefst van avond al.... Wacht daar krijg ik een idee.... Ik
zal vader vragen of ik met jou in de vlieger terug mag.... We zouen
toch over 'n paar dagen naar huis gaan...."

"Hè ja.... Doe dat Dolf...."

"Nou kom dan maar mee.... Daar heb je inspecteur Punt ook al. 'k Ben
benieuwd wat die getelefoneerd heeft en met wie...."

"Zie zoo jongelui.... nou zullen we voorloopig maar afwachten en
'n paar kranten gaan lezen...."

Samen gingen ze naar beneden. Inspecteur Punt met Spits naar de
leeskamer en Dolf en Jan naar de eetzaal.

Dolfs heele familie zat aan tafel, vader, moeder en de twee zusjes. Jan
kende de familie heel goed, hij kwam dikwijls bij Dolf aan huis en
't was dus heel gewoon, dat de zussen dadelijk riepen: "Hè daar
heb je Jan Drie.... Dag Jan" en Vader zei: "Wel jongen, ben je Dolf
nageloopen?" Maar moeder vroeg: "Jongens heb jullie geen honger? Kom
maar gauw hier zitten."

Dolf beweerde luidruchtig, dat ie bijna omviel en ze zaten al spoedig
naast mevrouw. Toen ze wat gegeten hadden, vertelde Jan zoo goed en
zoo kwaad 't ging, dat ie bij vergissing naar Nordhausen gedwaald
was en gelukkig Dolf op 't dak had zien staan.... waarop m'nheer
Brandsma aanmerkte, dat 't er dan met Jan zijn terreinkennis al heel
slecht moest uitzien, wat zoo'n knappe vlieger als Jan was (dat wist
ie van Jan's vader) nou niet zoo mooi stond .... "Nou ja," vervolgde
m'nheer Brandsma... "word maar niet verlegen Jan.... ik ben ook wel
eris verdwaald, 't kan de beste overkomen."

't Ging boven verwachting goed, meende Jan. Doch toen begon die
vervelende Dolf opeens te vertellen, dat oom Dokie z'n monoplaan
gestolen was en dat inspecteur Punt met Spits, den dief achter z'n
veeren zat.... en nu 't spoor kwijt was....

"Dat is zeer interessant" vond m'nheer Brandsma. "Waar zit die
inspecteur nu?" En toen hij hoorde dat de politieman naar de leeszaal
gegaan was stelde hij voor: "Als jullie klaar ben gaan we hem 'n
poosje gezelschap houden."

Dolf vond dat dadelijk uitstekend en Jan Drie, die 't ronduit gezegd
minder aangenaam vond zoo dicht bij dien inspecteur te zijn, die toch
eigenlijk naar hèm zocht, maakte bonne mine à mauvais jeu.

Mevrouw Brandsma en de zusjes lachten om oom Dokie, die altijd van die
domme dingen deed en m'nheer zei, dat ie niet eens wist, dat mevrouws
broer alweer 'n nieuwe monoplaan had en hij vroeg aan Dolf of ie ook
wist, wat 't er voor een was.

"O," antwoordde Dolf, "inspecteur Punt heeft me verteld, dat 't 'n
roode is met slaande vleugels... Jan Drie is ook gekomen met zoo'n
klapwieker, maar die is gelukkig cacaobruin...."

Jan gaf Dolf stikem 'n trap, doch die lachte maar, zoo'n aap.

"Lieve hemel jongens, eten jullie 't heele hotel leeg?"

"Nou," zei Dolf... "ik heb er wel zin in, maar m'n nikkels zijn op."

"De mijne ook," zei Jan.

"Dat ziet er slecht voor jullie uit, heertjes," meende m'nheer
Brandsma.

"En ik wou nog wel met Jan in z'n vlieger naar huis.... tenminste als
U 't goed vindt vader.... Maar dan zal u eerst over de brug moeten
komen. Ik heb geen cent meer.... en Jan ook niet...."

"Zoo, zoo,.... wou jij er met je vriend van door.... Wel, wel...."

"Hé Dolf," riepen de zussen, "blijf nou bij ons... we gaan toch immers
morgen weg...."

Maar Dolf zei, dat ie 't veel lolliger vond met z'n tweeën in 'n
klapwieker te zitten, waar je nog eens 'n ordentelijk gangetje in kon
brengen, dan met z'n vijven in 'n familieaeroplaan, die net door de
lucht kroop, als 'n slak over 'n zandweg.

Voorloopig werd er echter niets naders afgesproken. Mevrouw en de
zussen gingen in de tuin van 't hotel zitten en m'nheer en de jongens
zochten de leeskamer op.



ZESDE HOOFDSTUK.

    Waarin m'nheer Vliegenthert er toe overgaat 'n luchtadvertentie
    te plaatsen en brigadier Kwadraat er achter komt welke kleur de
    monoplaan heeft.


M'nheer Vliegenthert keek brigadier Kwadraat met de uiterste verbazing
aan toen deze hem met zoo'n leelijk gezicht en met zoo'n geweldige
klemtoon vroeg: "Wàt-is-dàt-vòòr-èèn-jàs?!"

Vooreerst was 't m'nheer Vliegenthert op dat moment heel niet duidelijk
over welke jas brigadier Kwadraat 't eigenlijk had, ten tweede was
hij niet gewend zóó aangesproken te worden en ten derde had ie maling
aan die jas en aan alle andere jassen. Hij werd er kregel van.

"Wat drommel," zei m'nheer Vliegenthert, "wat kan mij die jas
schelen.... en.... e.... wat verbeeld jij je wel, zeg? Je ben hier
op mijn dak, versta je...."

"M'nheer.... neem me niet kwalijk.... u moet er niet boos om worden,
maar ik heb Spits aan die jas laten ruiken...."

"Nou.... dat moet jij weten.... Wat gaat mij dat aan.... Voor mijn
part laat je die hond ruiken aan 'n biefstuk."

"Maar m'nheer.... begrijpt u dan niet, dat 't wel en wee van uw vlieger
van dat ruiken afhangt.... 't Moest 'n vliegjas van u zijn.... 'n
jas die u altijd in de monoplaan aan hebt.... En nu verbeeld ik me,
maar ik hoop dat ik 't mis heb.... dat ik die hond heb laten ruiken
aan inspecteur Punt z'n eigen jas."

"Oooooo!!!!!" kwam m'nheer Vliegenthert.... "Ah
zoooóóó!!!!.... Hm.... hm.... Sjonge sjonge, sjonge.... is 't in
die tijd.... Ik begin ook te gelooven dat 't die m'nheer z'n eigen
jas was.... Ik had hem hier op 't dak gevonden en meegenomen naar
beneden in de verbeelding dat ie van mij was.... Ik ben wel eens meer
zoo'n beetje..."

"Verstrooid...." vulde brigadier Kwadraat aan.

"Verstrooid is eigenlijk 't woord niet.... 't is eigenlijk meer 'n
aangeboren onachtzaamheid.... maar toch.... ik geloof nu werkelijk
dat ik die jas nog in de hand had, toen u beneden kwam...."

"Dat had u ook" bevestigde brigadier Kwadraat.

"Maar we kunnen 't dadelijk gaan zien.... Als inspecteur Punt z'n
eigen jas aan heeft.... dan moet de mijne beneden nog aan de kapstok
hangen. Ik zal even gaan zien...."

"Och, och.... wat 'n ramp!" zuchtte brigadier Kwadraat, toen ie
alleen was. "Wat 'n ramp, wat 'n ramp!.... Nou heeft die arme Spits
lucht genomen aan de eigen jas van den inspecteur.... en daar zit
't stomme dier vlak achter.... Nou blijft ie natuurlijk de heele dag
an 't keffen welke kant de vlieger ook opgaat.... Och, och.... en ik
krijg de schuld...."

M'nheer Vliegenthert kwam terug.

"Tja" zei hij.... "m'n jas hangt aan de kapstok.... 't Is 'n stomme
vergissing van me..... En nou helpt natuurlijk die tocht van den
inspecteur geen steek, hè?"

"Nee.... geen sikkepit" bromde brigadier Kwadraat.... "Zóó stom.... o
neem u me niet kwalijk, maar ik ben er heelemaal van ontdaan"....

"Ga gerust je gang", zei m'nheer Vliegenthert vriendelijk.... "'t Was
stom van me.... Maar wat moeten we nu doen om de aeroplaan terug te
krijgen? Weet jij iets?"

"M'nheer.... 't beste is afwachten.... Misschien merkt de inspecteur
wel iets, want de hond ruikt nu overal 't spoor, waar de vlieger ook
heen gaat.... en dát kan toch niet...."

Brigadier Kwadraat schudde 't hoofd herhaalde malen. Zooiets was nog
nooit gebeurd, zoolang Spits bij de politie was. En daarom zei hij
nog eens met 'n heel diepe zucht:

"'t Is een ramp.... En 't kan me mijn betrekking kosten."

"Dat zal niet gebeuren brigadier..... U hebt geen schuld.... Ik neem
alles op mij.... Maar help me onthouden, als 't zoover is.... Anders
vergeet ik 't toch weer."

"Dan zal ik nu maar naar 't bureau gaan.... en wachten tot ik
iets hoor.... en-e.... zeg u er asjeblieft tegen geen mensch wat
van..... Dan doe ik op 't bureau maar of alles in orde is".....

"Ik beloof 't je brigadier.... Ik kik er geen woord van."

"En als ik iets hoor, vlieg ik wel even bij u aan."

"Heel goed brigadier."

"Morge m'nheer."

"Dag brigadier."

Brigadier Kwadraat stapte in z'n aeroplaan en vloog weg naar de
stad. M'nheer Vliegenthert zag 'm 'n oogenblik later neerdalen op
't uitgestrekte dak van 't politiebureau.

"Daar heb ik weer wat moois uitgehaald" dacht hij.... "'t is werkelijk
dom van me.... Maar hoe krijg ik m'n aeroplaan terug?"

Hij ging in de stoel zitten, waarin ook inspecteur Punt had zitten
nadenken en verzonk evenals deze in diep gepeins. Dat duurde minuten,
'n kwartier, maar toen prevelde m'nheer Vliegenthert: "Dat moest ik
maar doen.... dat zal 't beste wel zijn...."

Hij ging aan de telefoon: "Hallo.... spreek ik met 't
Algemeen-Advertentie-Bureau?.... Is u de chef zelf?.... Niet?.... Ga
'm dan roepen.... M'nheer Vliegenthert.... Ja.... Hé wat duurt dat
weer lang.... Hallo.... is u daar?.... O, ik wou even vragen: wat kost
een luchtadvertentie?.... Hé?.... Vijf gulden per regel?.... Da's
duur hoor.... O, zijn 't dan allemaal hoofdletters.... Nou,
dat hoeft niet..... Wat zegt u?.... Wil u iemand sturen met 't
tarief? Heel goed.... maar dan gauw asjeblieft want ik moet nog naar
't kantoor.... Goed.... Dag m'nheer...."

Hij ging weer zitten wachten. Daar ging 'n heele tijd mee heen. Maar
eindelijk kwam er toch iemand van 't Algemeen-Advertentie-Bureau
aangevlogen. Dat leek 'n deftig heer, die bediende, en dat was geen
wonder, want 't Algemeen-Advertentie-Bureau was 'n wereldfirma,
die over de heele aarde haar filialen had, en de zaken die deze
maatschappij deed waren reusachtig. De firma had namelijk in
alle beschaafde landen de wolken gepacht en bezat 't uitsluitend
recht daarop advertenties te plaatsen. De kunst om op de wolken te
adverteeren was in 't jaar 2010 al betrekkelijk oud, want ze was
reeds in 1910 uitgevonden door Larsen te Kopenhagen. Dezen Deen
was 't gelukt enkele letters en eenvoudige figuren op de wolken te
projecteeren--natuurlijk als 't donker was. De machine waar ie dit mee
deed, was 'n soort kinematograaf voor groote afstanden. Natuurlijk
waren deze eerste proeven nog maar niet dadelijk geschikt om voor
practisch gebruik te kunnen dienen. Maar langzamerhand was 't systeem
verbeterd en eindelijk was men zoover gevorderd, dat met 't grootste
gemak 'n duidelijk leesbare advertentie in vurige letters op de wolken
te voorschijn gebracht kon worden. In landen met veel wolken, dus in
heel West- en Noord-Europa, waren ondernemende lui dadelijk klaar om
van de nieuwe uitvinding partij te trekken. Tot groote verbazing van de
menschen, vooral op 't land, want je kon zoo'n luchtadvertentie uren
ver in 't rond lezen, stond op 'n donkere avond met groote letters
"Sunlight-zeep" aan de hemel. Vijf minuten bleef 't woord staan. Toen
werd 't weer donker daarboven, maar 'n oogenblik later lazen de
kijkers op dezelfde plek: "Wascht alles." Dat vond gauw navolging en
al spoedig stond 's avonds de hemel aan alle kanten vol. Soms kwamen
de advertenties over elkaar heen te staan en dan kon geen mensch er 'n
woord meer van lezen. Dat gebeurde vooral, als er maar 'n paar wolken
in de lucht zweefden. Iedereen beschouwde de wolken als z'n eigendom,
want ze waren tot nog toe van niemand. Toen kwam er echter 'n slimme
kop op de gedachte alle wolken te pachten. Hij vroeg in alle landen
concessie, die hem dan ook voor grof geld gegeven werd. Nu richtte hij
't Algemeene-Advertentie-Bureau op en deze maatschappij had nu voortaan
alleen 't recht op de wolken te adverteeren en de verschillende landen
ontvingen daarvoor 'n aardig sommetje. Natuurlijk werd er gemopperd
door de groote firma's die tot nog toe voor niemendal de wolken in
beslag genomen hadden, maar over 't algemeen waren de menschen erg
tevreden met de nieuwe toestand. 't Geld dat de Algemeene betaalde
voor de wolken kwam in de schatkist en de inwoners behoefden alweer
zooveel minder belasting te betalen. Bovendien stonden er nooit meer
onleesbare advertenties in de lucht.

"Heb ik 't genoegen m'nheer Vliegenthert te zien? Ik ben agent van
't Algemeen-Advertentie-Bureau."

"Gaat u zitten, m'nheer," zei m'nheer Vliegenthert.

De agent maakte 'n buiging, maar aangezien er geen stoel in de buurt
was, wat m'nheer Vliegenthert zeker weer niet in de gaten had, bleef
hij maar staan en vroeg: "Zoudt u zoo goed willen zijn op te geven
wat u geannonceerd wenscht en er even bij te zeggen hoeveel wolken
u bedrukt wil hebben, dan is de zaak in 'n ommezien in orde. Ik heb
niet veel tijd ziet u..... 't is druk, verbazend druk."

"Druk?.... Druk...." zei m'n heer Vliegenthert. "Ik heb 't ook
druk.... ik heb nooit tijd.... van me leven niet...."

"Zooveel te beter," antwoordde de advertentieman.... "Dan kunnen we
opschieten." Hij stond met 'n bloknoot en 'n vulpen klaar en keek
m'nheer Vliegenthert afwachtend aan. Maar deze was nog niet zoo
gauw klaar.

"Ziet u m'nheer.... ik heb gisterenavond m'n aeroplaan op 't dak
laten staan...."

"Kan de beste overkomen," zei de advertentieman.... "M'n grootvader
liet altijd z'n paraplu ergens staan...."

"Paraplu.... Ik zou denken dat 'n aeroplaan toch wat anders is dan
'n paraplu."

"Natuurlijk, natuurlijk.... 'n aeroplaan is geen paraplu.... Maar
mag ik u nu even herinneren aan de advertentie? U treft het
verbazend.... Onze weerkundigen hebben voor van avond en morgenavond
zware bewolking voorspeld met kans op regenbuien...."

"Ik wou juist 'n advertentie over die aeroplaan geplaatst hebben...."

"Ah.... maar dan mag ik u wel opmerkzaam maken, dat 't weinig zal
uithalen als u alleen op Nederlandsche wolken adverteert."

De advertentieman floot zachtjes 'n deuntje, toen hij dit gezegd
had. Hij begon te snappen, dat er misschien 'n reuzenadvertentie uit
groeien kon, en daarna ging hij weer voort:

"Dus uw aeroplaan is weg.... Dan heb u volkomen gelijk.... 'n annonce
in de voornaamste buitenlandsche wolken geeft u de meeste kans uw
aeroplaan terug te krijgen.... Laat me eens zien..."

Hij haalde de weêrlijst uit z'n zak, opgemaakt door de weerkundigen
van het Algemeene-Advertentie-Bureau. De agenten der maatschappij
hadden deze dagelijks verschijnende weerberichten steeds bij zich,
om hun klanten voor te lichten.

"Engeland, Schotland, zware bewolking.... Nederland dito.... België
en Noord-Frankrijk, dito dito.... Duitschland lichte bewolking.... U
boft hoor, 'n zeldzame partij wolken voorhanden.... Dat gebeurt niet
dikwijls m'nheer Vliegenthert, dat er over zoo'n groote uitgestrektheid
'n donkere deken ligt.... 't Is in een woord prachtig.... precies
als of u 't besteld had.... 't Is 'n bof! U wil zeker uw advertentie
plaatsen in alle wolken der naburige landen, de grootst mogelijke
publiciteit is in uw geval gewenscht.... Natuurlijk.... en.... in de
wereldtaal.... of verlangt m'nheer de advertentie in de verschillende
landstalen?.... Ik zou u aanraden wereldtaal, met 't oog op de
vreemdelingen...."

"Hm, ja,...." zei m'nheer Vliegenthert,.... "ik-e...."

"O, laat u dat maar aan ons over.... Wat dunkt u van zooiets:


                               GESTOLEN,

                    Monoplaan met slaande vleugels.

                      VIJFHONDERD GULDEN BELOONING
       voor ieder die aanwijzingen geeft waardoor de eigenaar z'n
                         aeroplaan terugkrijgt.

                                            Vliegenthert,
                                                    Den Haag.


"Geen kwaad idee,...." zei m'nheer Vliegenthert, "en gedrukt in de
wereldtaal. Maar u moet de annonce zóó veranderen, dat er duidelijk
instaat dat de vijfhonderd gulden belooning uitgeloofd wordt slechts
aan diegene, die zulke aanwijzingen geeft, dat we de dief te pakken
krijgen."

"Heel goed m'nheer.... en dus op alle wolken?"

Juist toen m'nheer Vliegenthert antwoorden wou kwam brigadier Kwadraat
in z'n politievlieger terug en streek op 't dak neer. De brigadier
stapte uit, salueerde en viel meteen met de deur in huis:

"M'nheer bericht van uw aeroplaan."

"Gelukkig!" riep m'nheer Vliegenthert. Maar de advertentieman prevelde
zooiets van: "da's jammer".

"We hebben van morgen dadelijk getelefoneerd aan alle politiebureaux
in Nederland," ging brigadier Kwadraat voort, "en nu kregen we uit
Nijmegen antwoord, dat 'n luchtwachter daar gisteren avond omstreeks
11.50 'n roode aeroplaan gesignaleerd heeft, die verdachte bewegingen
maakte en in de wolken verdween.... Dat is waarschijnlijk de uwe
geweest."

"Waarachtig was ie dat," schreeuwde m'nheer Vliegenthert opgewonden.

"Waarschijnlijk was 't 'n andere," zei de advertentieman droog.

"Wat weet u daarvan!... en hoe weet u dat?" riepen m'nheer Vliegenthert
en de brigadier te gelijk.

"Wel heel eenvoudig, omdat m'nheer Vliegenthert z'n aeroplaan niet
rood is maar cacaobruin...."

"Ca-cao-bruin?" gaapte m'nheer Vliegenthert... "Is mijn aeroplaan
cacao-bruin?"....

"Toevallig heb ik m'nheer gisteren morgen zien uitvliegen met z'n
monoplaan.... slaande vleugels.... chocolade-kleur.... Ik kan er wel
'n eed op doen."

"Maar m'nheer!" riep brigadier Kwadraat uit, "u doet niets dan
verkeerde opgaven verstrekken aan de politie.... U zegt tegen
inspecteur Punt dat uw vlieger wijnrood is.... en u laat Spits ruiken
aan de verkeerde vliegjas.... en-e...."

"Neem me niet kwalijk!" stoof m'nheer Vliegenthert op. "Ik heb die
hond niet laten ruiken...."

"'t Was toch door uw toedoen.... Nu schijnt de Streep ook nog gelijk
gehad te hebben dat ie cacaokleurig was.... en die arme kerel heeft
er 'n uitbrander over gehad en ik heb hem naar de dokter gestuurd om
z'n oogen te laten onderzoeken."

"'t Spijt me.... 't spijt me...." zei m'nheer Vliegenthert geheel
uit 't veld geslagen .... "'t Is best mogelijk, dat mijn aeroplaan
chocolakleurig is .... Om je de waarheid te zeggen, heb ik nog niet zoo
nauwkeurig op de kleur gelet .... Ik dacht dat 't wijnrood was ...."

"'k Weet 't sekuur," bevestigde de man van 't
advertentiebureau. "Toevallig merkte ik op dat uw jas precies dezelfde
kleur had."

"Verbeeld je," mompelde brigadier Kwadraat, "inspecteur Punt z'n jas
is groen .... 't Verschil is nog al merkbaar .... en die hield u ook
al voor de uwe."

"'t Spijt me erg ... 't Spijt me verschrikkelijk ...." herhaalde
m'nheer Vliegenthert...  "Maar ik kan er niemendal aan doen ... 't
overkomt me zoo dikwijls ..."

"Dus m'nheer," zei de advertentieman ... "'n Flinke advertentie op de
voornaamste wolken van West-Europa ... Driemaal plaatsen zeker? Ziet
u--dat is goedkoop ... wordt maar tweemaal berekend.

"Ja, ja", zuchtte m'nheer Vliegenthert, "gaat u je gang maar...."

"In orde m'nheer ... Dag heeren ..."

De advertentieman besteeg z'n vlieger met 'n vroolijk gezicht. Hij had
'n vette bestelling opgedaan ... M'nheer Vliegenthert, van de firma
Vliegenthert & Co. was er goed voor. De agent z'n dag was al goed.

"Rrrrrrrt", snorde z'n schroefvleugels en weg was ie.

"M'nheer," zei brigadier Kwadraat na 'n poosje, "die man sprak van
'n flinke advertentie op de voornaamste wolken van West-Europa... Dat
staat zeker in verband met de diefstal!"

"Welzeker brigadier... dat is ook zoo... zou je niet denken, dat
't helpen kan?"

"'t Kan geen kwaad... maar ziet u volgens mijn opinie hoeft ie in
Engeland en in ons eigen land niet te adverteeren. Ik geloof zeker
dat die aeroplaan, die vannacht gesignaleerd is boven Nijmegen de uwe
was... Dat die luchtwachter de kleur niet goed opgenomen heeft is wel
zeker... Die vergissingen komen in de haast meer voor... En als ie
't is... dan is ie Duitschland in. Voorloopig was 'n advertentie daar
in de buurt voldoende dunkt me."

"Hm... ja... 'k zal hem telefoneeren, dat ie voorloopig alleen in
Duitschland en Zwitserland de annonce plaatst..."

"Zwitserland is anders ook niet noodig... Maar kwaad kan 't in geen
geval..."

"Permitteer me," zei m'nheer Vliegenthert. "Eén oogenblik."

Hij ging naar de telefoon: "Hallo... Spreek ik met 't
Algemeen-Advertentie-Bureau? O... die luchtadvertentie behoeft
voorloopig alleen maar in Duitschland en Zwitserland geplaatst te
worden.... Wat zegt u?... In Duitschland geen wolken... en uw agent
zei toch... O... weinig wolken... Nu dan zet u 't dáárop... 't zou
al heel toevallig wezen, als ze nu net al de wolken voor mijn neus
weggeveegd hadden.... Dag m'nheer...."

"Ziezoo brigadier, dat is in orde. 't Zal me toch nog geld genoeg
kosten om die vlieger weer in m'n bezit te krijgen.... Doch dat is
niemendal. Al kost 't me tweemaal zooveel als de aeroplaan, dan wil ik
'm toch terug hebben.... 'k Had plezier in dat vliegertje.... En dan
wil ik die dieven gestraft hebben.... 't Is 'n schandaal, dat je in
't jaar 2010 nog niet eens even je vlieger op 't dak kan laten staan
of.... rrrrt.... ze hebben 'm al te pakken."

"Alle hoop is nog niet verloren," troostte brigadier
Kwadraat.... "Wanneer we vanmorgen Spits lucht hadden gegeven
aan uw jas, dan had u waarschijnlijk van avond uw aeroplaan weer
terug.... Enfin.... m'nheer.... de telefoon alweer."

"'t Houd niet op van morgen," gromde m'nheer Vliegenthert.

"Hallo.... Wat? Brigadier Kwadraat.... Ja die is hier.... Brigadier
't is voor u."

Brigadier Kwadraat ging naar de telefoon....

"Hier brigadier Kwadraat.... Ja.... ja.... ja.... ja.... in orde." Bom,
daar hing de spreekhoorn alweer. De brigadier ging terug naar m'nheer
Vliegenthert en zei met 'n half lachend, half mistroostig gezicht:

"Net zoo als ik dacht m'nheer.... Inspecteur Punt telefoneert
uit Nordhausen, dat ie 't spoor bijster is. Spits slaat niet meer
aan. Waarschijnlijk heeft ie z'n jas uitgetrokken.... Nu ik ben maar
blij, dat 't zoo loopt. Ik moet direct naar Nordhausen.... Hij wacht
me in 't Automatisch hotel daar.... Doe u me 'n genoegen en geef me
uw vliegjas mee....

"Best," zei m'nheer Vliegenthert.... "m'n vliegjas gaat mee.... maar
ik trek 'm aan...."

"O.... wil u zelf òòk mee."

"Ja.... Heb u 'n plaatsje voor me in uw vlieger?"

"Met genoegen, m'nheer.... Dan gaan we maar dadelijk."



ZEVENDE HOOFDSTUK.

    Waarin politiehond Spits opnieuw het spoor ruikt en de gestolen
    aeroplaan met twee passagiers achteraan komt.


Toen m'nheer Brandsma met Dolf en Jan de leeskamer binnentraden
vonden ze inspecteur Punt verdiept in 'n sportblad, dat hij gekocht
had aan 't automatische boekenstalletje in 'n hoek van de zaal. Hij
was zoo verzonken in de lektuur, dat hij niet eens opgekeken had,
toen de drie bezoekers de deur geopend hadden, waarbij ze natuurlijk
geen hand hadden uitgestoken, want de deur ging vanzelf open zoodra
iemand naderbij kwam. Deze soort deuren waren nu juist geen nieuwe
uitvinding. In 1910 bestond er reeds iets dergelijks, maar toen werd
't nog niet zoo algemeen in toepassing gebracht, omdat er zooveel
bezwaren aan verbonden waren. Toen gebeurde 't namelijk heel dikwijls,
dat bij 't binnenkomen van iemand 'n ander die er vlak bij stond
de deur tegen z'n neus kreeg en bovendien haperde er telkens wat
aan die deuren. Doch zooals 't met alle uitvindingen gegaan was,
ging 't ook hiermee. Langzaam kwamen de verbeteringen en eindelijk
hadden ze 'n schuifdeur geconstrueerd, die bijna volmaakt was en
volkomen geruischloos open en dicht gleed. De menschen letten in die
tijd vooral daar op, dat zooveel mogelijk leelijke harde geluiden
vermeden werden. 'n Eeuw geleden was 't rumoer in de groote steden
vooral bij dag zóó erg geworden, dat de menschen 't bijna niet konden
uithouden. Ze waren al begonnen met houten bestrating om tenminste
't gerammel van karren en wagens eenigszins te dempen en ze klaagden
over 't geschreeuw en de herrie om zich heen. 'n Uitvinder had de
menschen trachten te helpen door 't vervaardigen van de paraphoon of
geluiddemper, die in beide ooren gedragen werd. Dit hielp wel iets,
de geluiden klonken doffer, doch als je 'n gesprek wou beginnen moest
je die dingen uit de ooren nemen, omdat de paraphoon je kunstmatig
doof maakte. Dat was dus maar 'n lapmiddel. In Jan Drie's tijd was
't bijna onmogelijk leven te maken. De menschen hadden zachte zolen
onder hun schoenen en 't plaveisel op de straten en wegen en de
vloerbedekking in de huizen was zoodanig, dat zelfs 'n vallend geldstuk
geen gerinkel gaf. 't Spreekt vanzelf dat machines, spoortreinen,
voertuigen en andere rumoer veroorzakende dingen al lang veranderd
waren in geluidloos draaiende, en rollende werktuigen.

Maar, wanneer je met geen deur kunt rumoeren en geen lawaai kunt
veroorzaken met je hakken op de vloer en toch iemands aandacht wilt
gaande maken, zit er niets anders op dan maar zeer hard te praten. Dat
deed Dolf dan ook, toen ze bij de tafel waar inspecteur Punt zat te
lezen met hun drieën gingen zitten in die gemakkelijke leeren stoelen,
gemaakt om er in te genieten van 'n mooi boek. 't Leven dat Dolf
maakte hielp dan ook.

"Ah," riep inspecteur Punt, "daar is m'n vriendelijke gids en helper
weer."

"Met z'n vader," zei Dolf... "m'nheer Brandsma."

"Aangenaam," zei inspecteur Punt, opstaande.

M'nheer Brandsma zei ook, dat ie 't aangenaam vond en toen gingen ze
weer zitten.

"Wat hoor ik m'nheer de inspecteur, u is zoo op jacht achter de
aeroplaan van m'n zwager Vliegenthert?"

"Ja, m'nheer Brandsma.... maar tot nog toe met weinig resultaat.... Uw
zoon zal u wel 't een en ander verteld hebben, denk ik...."

"Dat spreekt vanzelf m'nheer de inspecteur. Z'n mond stond er niet
over stil. Ik geloof zelfs, dat hij en z'n vriend Jan 't heele geval
erg leuk vinden."

"Leuk?" riep de inspecteur.... "Maar jongelui, jullie moest je
schamen.... 't Is diefstal.... en ik kan je verzekeren, dat de dief,
als ie gesnapt wordt er minstens voor 'n paar jaar achter gaat... En
gesnapt wordt hij of liever zij. Want ik ben half en half overtuigd,
dat de aeroplaan door 'n vrouw gestolen is,.... 'n vrouw met blond
haar."

"Dat is verbazend knap," zei m'nheer Brandsma. "Waaruit besluit u dat,
als ik vragen mag, m'nheer de inspecteur?"

"Dat wil ik u wel zeggen, m'nheer Brandsma. Kijk u eens hier." Nu
haalde de inspecteur 't lange blonde haar uit z'n portefeuille. "Dat
vond ik aan de deurknop van m'nheer Vliegentherts hangar. M'nheer
Vliegenthert heeft zelf geen vrouw en geen dochters.... dus...."

"U lijkt Sherlock Holmes wel," lachte Dolf en Jan Drie proestte van
de pret.

"Sherlock Holmes?.... Wie is dat?" vroeg inspecteur Punt.

"Och," zei m'nheer Brandsma, "Sherlock Holmes was 'n slimme detective,
Die kon net zulke gevolgtrekkingen maken als u...."

"Zoo.... ik heb nooit van dien m'nheer Sherlock gehoord."

"Geen wonder..." antwoordde m'nheer Brandsma "Dolf heeft er van gelezen
in 'n boek dat meer dan honderd jaar oud is.... Ik geloof zelfs niet,
dat die Sherlock Holmes ooit bestaan heeft...."

"Hm," deed inspecteur Punt. "Maar om nu weer op die aeroplaan terug
te komen.... ik vind 't alleen onbegrijpelijk dat Spits 't spoor
bijster geraakt is hier op 't dak van 't hôtel."

"Ei," zei m'nheer Brandsma, "dat zou bewijzen, dat de dief met de
monoplaan hier geweest was..."

"Zeker is de vlieger hier geweest.... doch onverklaarbaar blijft hoe 't
ding hier vandaan gekomen is... zonder dat Spits weet waarheen.... Nu
zit ik hier en kan niemendal beginnen en de kostbare tijd gaat
voorbij.... En die aeroplaan kan op die wijze 'n enorme voorsprong
op ons krijgen.... Dat was vroeger 'n ander geval... in de tijd van
dien Sherlock en hoe heet ie nog meer.... Toen zaten de dieven aan de
aarde vast.... Hun hoogste snelheid bereikten ze in 'n spoortrein of
'n auto.... en dat was hoogstens 'n honderd kilometertjes...."

"Dat is waar," riep Jan Drie.... "met 'n aeroplaan als die van m'nheer
Vliegenthert.... kan je gemakkelijk 'n snelheid van tweehonderd
kilometers bereiken."

"Precies," zei inspecteur Punt... "Zoo'n vlieger beweegt zich bijna
zoo snel als 'n boerenzwaluw."

"Bijna?..." vroeg Dolf. "Ik dacht die ie veel sneller ging..."

"Neen hoor... De zwaluw wint 't nog... Die legt 250 K.M. per uur af
en torenzwaluw zelfs 318."

"Maar we winnen 't toch van alle andere vogels," zei Jan. "'n Postduif
vliegt maar 100 en 'n arend of 'n ooievaar maar 120 K.M. en dat zijn
toch snelle vogels."

"'t Zal 'n toer voor u wezen, die aeroplaan nog in te halen," zei
Dolf... "u moet 't nog eens probeeren met Spits...."

"O, ik geef 't ook niet op... en ik was van plan nog eens met Spits op
te stijgen vóór brigadier Kwadraat hier is. Die komt vanavond... en
ik zou er wat voor geven, als Spits 't spoor weer terugvond, vòòr de
brigadier hier is. Die man houdt namelijk zooveel van Spits... Hij
is z'n leermeester, ziet u... en ik weet zeker dat 't hem verdriet
zou doen, als de hond 't spoor niet meer vinden kan. Dat is nog nooit
gebeurd... Kom... ik ga dadelijk."

Jan Drie was blij, dat de politieman met z'n hond heenging. Hij was
'n oogenblik doodsbang geweest, toen m'nheer Brandsma de meening
uitsprak dat de vlieger op 't dak geweest moest zijn... Verbeeld je,
dat de inspecteur op de gedachte was gekomen in de hangars aan 't
zoeken te gaan. Hè, hij moest er niet aan denken...

Ze gingen allemaal mee naar 't dak. Inspecteur Punt begon zorgvuldig
z'n motor na te zien. Hij gaf 'm wat olie en keek in 't reservoir of er
nog voldoende brandstof voorhanden was voor de motor. Die brandstof was
vroeger een van de grootste bezwaren voor de eerste vliegmenschen, die
nooit genoeg benzine konden meenemen voor 'n lange tocht. In 2010 had
de benzine echter al lang afgedaan als motorvoedsel en was vervangen
door de vliegolie, waarvan men met één liter net zooveel kon doen
als voorheen met 'n heel vat benzine. 'n Reservoirtje met twintig,
vijfentwintig liter vliegolie maakte van iedere vlieger 'n voertuig,
waar je de heele dag geen omkijken meer naar had en waar je onmogelijke
afstanden mee kon afleggen. Wat waren die eerste vliegeniers toch 'n
stakkers met die benzine. Telkens moesten ze dalen, want je kon toch
moeielijk 'n heel vat benzine mee de lucht in sjouwen. De knapste
scheikundigen waren toen aan 't denken gegaan, aan 't peinzen,
aan 't proeven nemen. Uren en dagen en nachten zaten ze in hunne
laboratoria tot op 'n goede dag of nacht zoo'n chemicus op de proppen
kwam met de vliegolie. Alle gezamenlijke vliegmenschen van de heele
wereld hadden dien genialen uitvinder wel om de hals willen vallen,
maar daar begon hij niet aan. Hij wist er wat beters op. Hij maakte
'n halfjaar lang ruzie met 'n stuk of vier andere scheikundigen die
ook beweerden, dat ze de vliegolie uitgevonden hadden... Dat is met
alle belangrijke uitvindingen en ontdekkingen zoo. De Noordpool werd
door Peary en Cook tegelijk ontdekt. 't Schietkatoen is uitgevonden
door Christiaan Friedrich Schönbein en in 't zelfde jaar (1846) nog
eens door Böttger, die ook de veiligheidslucifers uitvond... Maar
van deze uitvinding werd geen gebruik gemaakt vóór de Zweed Lundström
vijf jaar later dezelfde lucifers nog eens uitvond. Zoo is 't gegaan
met de stearinekaarsen, 't kobaldblauw en de aniline, welke laatste
stof zelfs vijf uitvinders had, die niets van elkaar afwisten.

De uitvinder van de vliegolie, deed echter nog iets anders dan ruzie
maken met z'n concurrenten. Met 'n paar slimme kooplui stichtte hij de
vliegoliemaatschappij, die niet alleen de vliegolie fabriceerde volgens
zijn recept, maar tevens over de heele wereld vliegoliemagazijnen
oprichtte, kenbaar aan 'n wit bord met 'n roode vliegschroef er op
geschilderd en 's nachts van verre zichtbaar aan 'n rood en 'n groen
licht boven elkaar. Op de hoogste bergen en in de barste woestijnen,
overal stonden die vliegoliedepôts, wat heel gemakkelijk kon, want 't
waren vliegolie automaten, kleine dingen in weinig bezochte streken,
maar geweldige inrichtingen langs druk bezochte luchtwegen. Wie om
vliegolie verlegen was, had slechts 'n geldstuk in de gleuf te laten
glijden en op 't zelfde oogenblik kwam uit 'n loketje zoo'n rond
vliegolieblik aanrollen, dat maar aan de motor bevestigd behoefde te
worden, wat 'n niet al te onhandig mensch in 'n wip klaar speelde. En
de uitvinder der vliegolie was natuurlijk binnen 'n jaar millioenair,
wat haast wel niet anders kon, aangezien de heele vliegwereld om zoo
te zeggen had zitten wachten op die vliegolie.

Inspecteur Punt bleef nog al lang bezig met z'n vlieger... en m'nheer
Brandsma vond 't 'n beetje vervelend om daar bij te blijven. Hij
wenschte den politieman dus veel succes en ging weer naar beneden. Dolf
en Jan gingen mee. In de lift zei Dolf:

"Dus vader u vindt 't goed, dat ik met Jan mee ga hé?"

"Och jawel," was 't antwoord... "Maar waar wil je dan blijven... jullie
ben zóó thuis. Ik ben van plan met moeder en de zussen nog 'n paar
dagen rond te vliegen... Je kan toch niet alleen in 't leege huis
gaan zitten."

"O, da's niemendal, dan blijf ik maar 'n paar dagen bij Jan... Dat
kan wel hè Jan?"

"Nou, heel goed hoor... Ik zit alleen... met de meiden..."

"'t Is mij best," zei m'nheer Brandsma, "als moeder 't ook goed
vindt... En geen gekke streken onder weg... Jij bent zoo'n wildeman
Dolf. Ik waarschuw je hoor."

"Nee m'nheer, we zullen wel kalmpjes aan doen," zei Jan.

"Ik vertrouw 't jou ook beter toe dan Dolf... Alleen liet ik 'm
niet gaan."

Ze waren nu beneden in de tuin, waar mevrouw en de zussen zaten.

"Moeder," riep Dolf, "ik mag met Jan mee... en we gaan dadelijk."

"Moet dat allemaal zoo op stel en sprong?" zei mevrouw... "Heb jij
zoo'n haast Jan?"

"Ik niet mevrouw, we kunnen best wachten tot vanavond."

"Dat vind ik ook," zei mevrouw weer, "of gaan jullie morgen... Hoe
lang doe je d'r over om naar huis te vliegen?"

"'n Uur of vijf mevrouw, met 'n matig gangetje..."

"Zoo... gaat dat ding zoo snel... Is 't niet gevaarlijk?"

"Wel nee, moeder," zei Dolf.--"En ik ga veel liever dadelijk... 't
Is zulk mooi weer..."

"Laat die jongens opschieten," riep vader... "Ze hebben toch geen
rust..." Maar de zussen vonden 't ook al niet aardig... en moeder
heelemaal niet, maar Dolf trok zoo'n leelijk gezicht, dat ze er
allemaal om lachten en mevrouw Brandsma, die d'r lieve Dolf toch ook
wel zoo'n heerlijk vluchtje met z'n vriend Jan gunde zei eindelijk:

"Ga dan maar gauw."

Dolf riep: "Bonjour allemaal" en was al weg; maar Jan nam beleefd
afscheid. Aan de lift vond ie Dolf met z'n vliegmuts al op, en 'n
andere in de hand.

"Hier, zet op."

"Waarom heb je zoo'n haast?" vroeg Jan... "Denk je dat ik van plan
ben op klaar lichte dag op 't dak bij m'nheer Vliegenthert neer te
komen. Ik zou je danken hoor."

"Ben je mal," riep Dolf... "Zoo gek ben ik ook niet... 't Zou wel
stom zijn... Dan zat je zeker van avond achter de tralies, want de
heele politie ligt natuurlijk op de loer."

"Nou wat wil je dan?"

"Ik wil inspecteur Punt achterna..."

"Hè???"

Jan zei niets meer, toen ze in de lift naar boven gingen. Hij was
te verbaasd over 't plan van Dolf. Maar toen Dolf de deur van 't dak
open deed, deed Jan z'n mond open.

"Zeg..."

"St... we zijn er... Hij hoeft er niets van te hooren... Kijk hij is
net klaar..."

De jongens kwamen nog juist vroeg genoeg. Inspecteur Punt stond z'n
vliegjas aan te trekken.--Spits zat al op 't achterbankje en snuffelde
alsof hij iets bekends rook.

"Inspecteur", zei Dolf "'t is toch niet zoo koud."

"Neen jongen, hier niet... Maar ik moet denkelijk de hoogte in en
dààr had ik 't vanmiddag wel koud... En apropos, wil je dit briefje
aan brigadier Kwadraat geven, als hij komt? Nou adieu jongens."

Inspecteur Punt stapte in.

"Zoek de monoplaan."

"Rrrrrrt," gonsden de schroefvleugels en nauwelijks was inspecteur Punt
van 't dak of Spits blafte reeds luid: "Waf." Hij rook 't spoor weer.

"Waar ga je naar toe?" riep Jan Dolf na, die als een razende naar de
lift holde.

"Maak je vlieger klaar," schreeuwde deze terug... "Ik ga jassen
halen..." Jan Drie was 'n beetje overbluft door de drukte van Dolf. Hij
wist niet recht wat hij doen zou. Inspecteur Punt achterna vliegen
was makkelijk genoeg, maar waartoe diende dat nou? Ze hadden nu zoo
mooi de gelegenheid naar huis te vliegen en tegen de avond de vlieger
stilletjes terug te brengen. Dat zou nu eens een verstandige streek
zijn... Maar van de andere kant lachte hem 't avontuurtje ook wel toe.

Daar was Dolf alweer terug, opgewonden en niet zoo'n klein beetje!

"Heb je nou nog de vlieger niet voor de dag gehaald? Wat sta je
toch te treuzelen. Als we lang wachten zij we den inspecteur met z'n
hondje kwijt."

"Jij hebt goed praten" bromde Jan Drie. "Op wie z'n kop komt 't neer?"

"Och klets niet. Als je niet wil, zeg je 't maar hoor."

"Niet willen... ik heb er wel zin in maar--e..."

"Ik zal je eens wat zeggen Jan Drie. Jij ben er met de aeroplaan
van m'nheer Vliegenthert van door gegaan hè? Nou ik sta je half. Al
wat er verder van komt is voor mijn rekening. Oom Dokie zal ons niet
opeten... 't Is 'n veel te goeie kerel."

Jan Drie moest er om lachen en stemde toe.

Ze trokken vlug de vliegjassen aan en stapten in.

"Vliegolie genoeg?" vroeg Dolf.

"Plenty," zei Jan.

"Vooruit dan."

Rrrrrrrt... De aeroplaan van m'nheer Vliegenthert beurde z'n staart
op en sprong van 't dak. Als 'n vogel steeg de vlieger omhoog schuin
de lucht in. De zussen in de tuin beneden wuifden met hun zakdoeken
en de jongens wenkten met de hand 'n groet terug.

"Hè hè," zei Dolf... "we zijn er tusschen uit hoor... De inspecteur
is zuidwaarts gevlogen, is 't niet."

"Niet precies... Iets Westelijk meen ik, in de richting van
Mühlhausen."

"Lieve hemel, wat weet jij dat allemaal precies. Hoever is dat hier
vandaan?"

"Ik denk zoowat 'n veertig kilometer. We zullen maar een beetje in
zien te loopen."

"Ga je gang, ik zal wel uitkijken."

Als 'n zwaluw schoot de monoplaan vooruit, hoog boven de heuvelen
en in 'n groot kwartier hadden ze de torens van Mühlhausen voor
zich. Onder hen zweefden aeroplaans naar alle kanten. Doch Dolf keek
alleen maar scherp recht voor zich uit of hij de politiemonoplaan
met den inspecteur en Spits niet ontdekken kon. Hij zag niets van
al die aviateurs beneden en nog minder lette hij op de kerken en de
menschenwoningen nog verder in de diepte. Wegen, wateren en bosschen
gleden onder hen weg, alsof de heele aarde 'n gekleurd tapijt was,
dat weggetrokken werd. Ze hadden er geen van beiden oogen voor. De
propeller snorde. Ze vlogen over de Werra, waar die 'n bocht maakt en
volgde 'n eind deze rivier Zuidwaardsch. Links van hen lag Eisenach en
daar achter verhieven zich de groene bergen van 't Thüringerwoud. Zoo
vlogen ze wel 'n uur lang,

"Daar vliegt ie," riep Dolf op eens.

"Waar?" vroeg Jan.

"Daar, 'n beetje links boven 't water."

"Ah... 'k heb hem ook in de gaten... Die slimmerd. Hij blijft ook
liever boven 't lage land. Hij ontwijkt 't Rhöngebergte."

"Da's toch zoo hoog niet?"

"'n Kleine duizend meter."

"Niet meer inloopen," riep Dolf. "Hoe ver schat je, dat ie ons
voor is?"

"Nou, 'n kilometer of vijf hoogstens."

"Is dàt vijf kilometer? 't Lijkt zoo'n klein eindje... Waar zou ie
heen gaan."

"'k Weet er niks van hoor."

"Waar gaan we op aan?"

"'k Weet 't niet precies... Jongens we verliezen op hem... Hij zet
er de sokken in."

"Hou keep!" riep Dolf. "Houdt 'm vast!"

"Die ontkomt me niet," lachte Jan Drie.

Ze zwegen weer 'n poos. Alleen de motor gaf geluid. Verder was 't
stil. Maar toen ze de Main voor zich hadden met de stad Schweinfurt,
riep Dolf alweer:

"'n Stad! Kijk hij vliegt er vlak boven."

Met dezelfde snelheid vlogen de twee monoplaans achter elkaar voort,
uren lang. 't Ging over de Tauber, de Jagst, de Neckar. Bij Heilbron
week de voorste monoplaan hoe langer hoe meer van de Zuidelijke
richting af en om zes uur waren ze boven Karlsruhe. Ze hadden
drie honderd vijftig kilometers afgelegd en waren drie uur in de
lucht. Jan Drie had al lang 'n greep gedaan in de vliegtabletten van
m'nheer Vliegenthert en hij en Dolf knabbelden als n paar hongerige
konijnen. Weer maakte inspecteur Punt 'n nieuwe wending naar 't Zuiden
en volgde de Rijn. 'n Half uur later waren ze boven Straatsburg en
om acht uur hadden ze Bazel in Zwitserland bereikt.

"Ik begrijp niet waar die man heen wil," zei Jan Drie. "Hij schijnt
er niet over te denken om neer te dalen. Maar ik zal toch 'n beetje
opletten, als ie soms nog naar beneden gaat, dat ie ons niet in de
gaten krijgt."

"Geen nood Jan, hij vliegt door, zoolang z'n hond aanslaat, al was
't tot aan 't eindje van de wereld."

"Wat drommel, wat voert ie nou in z'n schild... 'k Heb niet veel trek
hem dáár te volgen hoor."

"Ben je gek, waar hij heen kan, kan jij zeker heen. Ik vind 't
eenig leuk."

"Ja maar Dolf weet je wel waar hij heen vliegt op 't oogenblik? Als we
zoo nog 'n uur door vliegen, zitten we midden in 't Berner Oberland."

"Nou wat zou dat... Ik vind 't prachtig."

"Ja maar ik heb het niet op die bergen... Ginds zie je de
kleintjes... maar dan komen de kokkerds. Noem jij 't maar prettig,
'k heb 't nou al koel."

"O ben je kouwelijk... Ik dacht dat je bang was voor die bonken steen."

"In dat mooie monoplaantje van m'nheer Vliegenthert,
Dolf?! Belachelijk!" smaalde Jan Drie. "Tenminste als 't er om te
doen is óver de Alpen te komen. Als 'n zwaluw schieten we over de
hoogste heen."

"Dat was vroeger anders hè" zei Dolf. "Die leuke leeraar in de
aviatiek, vertelde hoe in 1910 de aviateur Weyman met 'n passagier
's morgens uit St. Cloud vertrok om de top van de Puy de Dôme te
bereiken. 'k Weet niet meer hoe hoog dat ding is, maar in ieder geval
is 't 'n snertberg."

"1465 meter geloof ik," zei Jan.

"Nou kijk es aan. Tien kilometer voor de top bleef hij steken. In
datzelfde jaar werd ook de eerste wedstrijd voor 'n bergvlucht
uitgeschreven, over de Simplonpas nog wel. Gemakkelijker kon 't al
niet en ze mochten nog neerdalen onder weg ook."

"En hoe liep dat af?"

"'k Weet al niet meer. Je kan niet alles onthouden, wat ze je van die
geschiedenis der aviatiek vertellen. Maar de voornaamste aviateurs
uit die tijd hadden mee ingeschreven, Tyck, Latham, De Lesseps,
Chavez, Aubrun, Legangneux, Cattaneo, Morisant, Parisot en nog meer
van die vliegpioniers... Chavez kwam er over, dat weet ik nog wel,
en toen hij er over was braken z'n vleugels en hij zelf stierf een
paar dagen later."

"Als hij maar niet ergens op zoo'n bergtop dalen wil... Dat doe ik
'm in geen geval na."

"Over wie heb je 't nou," vroeg Dolf.

"Wel over inspecteur Punt... Die vliegt regelrecht de bergen in... en
dat nou 't donker begint te worden."

"We hebben maan van avond..."

"Dat is tenminste iets..." zei Jan... "Maar 'n neveltje kan alles
bederven... D'r hangen om die hooge bergtoppen soms van die dikke
wolkbrokken... Daar moet ik niks van hebben... Daar ga ik boven uit
hoor, al raak ik de heele inspecteur kwijt... Inspecteur Punt stijgt
al... Die is ook niet van plan met z'n neus tegen de keien te vliegen."



ACHTSTE HOOFDSTUK.

    Waarin inspecteur Punt op 'n hooge berg 'n dame met blond haar
    aantreft, die evenwel door Jan Drie en z'n vriend Dolf gered wordt.


"'n Mooie pan," riep Jan 'n poosje later lachend. "Als 't 'n beetje wil
zijn we morgen allemaal bevroren... Hoe hoog vliegen we nou?... Duizend
meter?"

"'t Scheelt niet veel, twaalf honderd... Kijk eens daar ginder,
recht vooruit... wat is dat?"

"Alpengloeien... Allemaal witte sneeuw, die de zon rood, oranje en
goud verft... Dat zijn de kokkerds al..."

"Prachtig!"

Dolf werd stil van bewondering, maar na 'n poos zei hij toch:

"En dat zijn nou volgens onze aardrijkskunde leeraar, de botten van
Europa, die door de huid heensteken, meer dan drie duizend meter hoog
in de lucht. Kale dorre knokken, met geen grasje er op. Niets dan
sta-in-de-wegs, waarvoor den menschen netjes 'n omweg hadden te maken."

"Tot ze zich er door heen boorden met dynamiet..." zei Jan,
"en er eindelijk over heen vlogen. Vroeger waren de bergen ons
de baas... Hoeveel moeite hebben de menschen niet gedaan om die
hooge toppen te beklimmen en hoeveel werden 't slachtoffer van de
bergsport... Nu hebben de menschen ook die reuzen overwonnen, met
luchtschepen en aeroplaans."

"'t Wordt hoe langer hoe prachtiger!" riep Dolf opgetogen.

"Geen wonder... we vliegen er met 'n honderd-kilometer-gangentje naar
toe. Inspecteur Punt stijgt nog steeds... Hoe hoog?"

"Zestien honderd zoo wat."

Zoo vlogen de twee aeroplaans maar steeds achter elkaar voort,
steeds hooger klimmend in de fijne blauwe lucht. Want de bergen werden
hooger hoe meer ze 't hartje van Zwitserland naderden. Aan alle kanten
verrezen de hooge toppen met scherpe kanten en stijle rotshellingen,
en vlak voor zich hadden ze de wit gepruikte oude reuzen van 't
Berner Oberland, die met gloeiende koppen hen aanstaarden... Die
waren allemaal meer dan 3000 meter hoog.

Beneden werden de Zwitsersche bergdorpen in de dalen en de huizen op
de groene almen met lichtjes bespikkeld, maar daarboven scheen nog
de zon ofschoon blauwe en paarsche schaduwen langs de ruwe ruggen
langzaam hooger en hooger opstegen. Op de bergen daalde de nacht niet
neer maar klom uit de dalen omhoog.

Inspecteur Punt had reeds z'n zoeklicht ontstoken, doch Jan Drie was
slim genoeg 't maar zonder lantaarns te doen. Op die manier had hij
de meeste kans, dat inspecteur Punt onkundig zou blijven omtrent de
nabijheid van z'n twee nieuwsgierige vervolgers.

De politieinspecteur had den heelen middag en avond zonder omzien
doorgevlogen, steeds maar luisterend naar 't aanslaan van Spits
en scherp uitkijkend naar de roodachtige aeroplaan van m'nheer
Vliegenthert. Onwillekeurig had de inspecteur de gemakkelijkste weg
gevolgd, wat natuurlijk iedere luchtvaarder doet en zoo was hij er
toe gekomen om niet recht toe recht aan over bergen en dalen te
vliegen, maar de laagte te houden en eindelijk langs de Rijn tot
Bazel te vliegen. Waarschijnlijk zou hij nog wel verder 't Rijndal
gevolgd hebben, als 'n kleine wending boven Bazel, toen hij meende
'n roode aeroplaan met 'n vrouw er in te bespeuren, hem niet in 'n
meer Zuidelijke richting gebracht had. Spits bleef aanslaan en dus
was de nieuwe richting de goede. De arme hond hielp den inspecteur
leelijk op 'n dwaalweg, maar 't stomme dier kon er ook niemendal
aan doen. Hij rook aanhoudend vóór zich dezelfde geur, die men hem
bevolen had te volgen, want inspecteur Punt had z'n vliegjas aan,
en als 'n trouwe speurhond riep hij dus voortdurend: "Waf." De rest
ging hem niemendal aan.

Hierdoor kwam 't dat inspecteur Punt van Bazel af regelrecht op 't
meer van Thun en 't meer van Brienz aanvloog. Twee waterketels van
'n paar honderd meter diepte, die daar omsloten door hooge bergen van
alle kanten watervallen en bergstroomen in zich opnemen en waaruit bij
Thun de Aare wegstroomt met vloeibaar voedsel voor de Rijn. Tusschen
deze twee meeren 't eene donker en 't andere lichtgroen, ligt de
stad Interlaken.

Inspecteur Punt was al hooger en hooger gestegen en toen hij nog 'n
kilometer of tien van 't meer af was had hij de respectabele hoogte
van ruim twee duizend meter bereikt, wat wel noodig was, daar hij nu
nog maar net over de top van de Gemmenalphorn heenkwam, ten Noorden
van 't Thunermeer, die 2064 meter hoog is. De Beatenberg, die met z'n
voet in 't meer staat, is weer veel lager en inspecteur Punt zag toen
hij daarover heen was de lichten van Interlaken diep onder zich en
aan alle zijden de electrische lantaarns van de dorpen aan de oevers
der twee meren. Doch de inspecteur daalde niet in Interlaken. Met 'n
sprongetje was hij over 't meer heen, van de eene berg op de ander
en daar aan de overkant zagen de jongens plotseling de vlieger van
inspecteur Punt naar beneden gaan.

"Hij daalt" riep Dolf.

"Boven op de berg," zei Jan Drie.

"Zien waar hij blijft hoor."

"Stil maar.... Ik zal wat langzamer vliegen... en 'n rondje maken
boven z'n hoofd als 't noodig is... Zie jij 'm?"

"Kan je niet 'n beetje lager gaan?"

"Jawel, maar dan hoort ie ons misschien."

"We moeten 't er op wagen. Wat zou die eigenlijk op die berg zoeken?"

"Wel," lachte Jan, "hij is ook niet gek... Als ie zoo doorgevlogen
had, was ie binnen 't kwartier met z'n vlieger tegen die lui aan de
overkant gevlogen. Daar staan de Eiger en de Mönch en de Jungfrau... Of
hij had nog 'n paar duizend meters hooger moeten gaan.

"Daar zit ie, als 'n wesp achter die rots."

"Let nou is op Dolf... ik zal je eens laten zien, wat je met zoo'n
aeroplaantje als dit, doen kan... Pas op, daar gaat ie!"

Hij verzette 't hoogtestuur. De aeroplaan dook en plotseling stond de
motor stop. Als 'n duif met uitgespreide vleugels zeilde de aeroplaan
omlaag en kwam terecht midden in de alpenrozen op 'n bijna vlak stuk
alpenweide, aan de andere kant van de rots.

"Prachtig, prachtig," riep Dolf. "Kerel je ben 'n eerste klas aviateur
hoor. Ik zou 't niet klaar gespeeld hebben."

Jan Drie was er al uit.

"'k Ben blij, dat ik m'n beenen eens verzetten kan. 't Werd taai hoor,
zoo ver boven de wolken."

"Boven de wolken?"

"Denk je dan dat de wolken de gewoonte hebben zoo hoog te zeilen, als
wij nu gedaan hebben. Kan je begrijpen. Maar van wolken gesproken. Kijk
eens even naar de overkant. Die besuikerde top met die bocht er in
is de Jungfrau en die hier op aan is de Mönch en die waar die blauwe
wolk tegen aan hangt is de Eiger. 'k Heb ze verleden jaar netjes van
buiten geleerd hè toen ik met vader en m'n broer hier in de buurt
was... Als die wolk nou maar daar blijft is 't niet erg.... maar als
dat ding hier heen komt zijn we bestolen."

"Hè?"

"Ja, meen je, dat ik gek genoeg zou zijn hier op te stijgen in 'n wolk,
met al die lieve harde steenklompen om je heen? Ik zou je danken. Dan
blijf ik hier bivakeeren."

"Wat 'n prachtig schouwspel zijn die bergen daar aan de overkant... Je
zou ze zoo grijpen."

"Jawel, als je 'n arm had van twintig kilometer lang. Daar ligt
't heele Grinderwalddal nog tusschen in met 't Lauterbrunnendal en
'n paar bergen van twee duizend meter hoogte... waar we nu maar
overheen kijken."

"En wat is dat voor 'n spits, die we daar tusschen zien?"

"O, dat is de Finsteraarhorn. Die is maar 'n goeie vierduizend meter
hoog en ligt nog heel wat kilometertjes verder. Achter de Breithorn en
de Jungfrau en de Mönch en de Eiger en de Schreckhorn en de Wetterhorn
krijg je eerst nog wat gletschers en eeuwige sneeuwvelden en dan komen
eerst die allerhoogste oomes. Kijk daar links tusschen de Wetterhorn en
de Schreckhorn kan je een van de twee Grindelwald-gletschers zien..."

"Goeie help," zei Dolf, "je zou er met pleizier den heelen inspecteur
Punt voor vergeten."

"Dat doen we toch niet. Nu we hem eenmaal tot bij de sneeuw, die
nooit smelt, hebben gevolgd, wil ik ook weten wat ie uitvoert."

"Ik denk dat ie hier kampeert. Laten we maar eens gaan kijken."

"Pas op Dolf, de bergen zijn verraderlijk. Laat mij maar voor gaan
en trek je vliegjas uit."

"Wat is dat nog 'n eind weg," zuchtte Dolf na 'n poosje. "Ik dacht
dat we vlak bij hem waren."

"Kan je begrijpen. De dingen lijken hier maar zoo dichtbij... We zijn
minstens nog tien minuten van 'm verwijderd... Maar 't kan ook nog
wel meer zijn."

"'t Loopt hier lastig ook, tusschen die alpenrozen. Die zijn nog
erger dan de hei thuis. Als 't pikkedonker was, wandelde ik hier
liever niet."

"St... daar zie ik licht... daar in de laagte daar staat de
vlieger... en... e... nóg 'n vlieger... en 'n juffrouw."

"Hè??... Waarempel... Bukken Dolf... Op de grond gaan liggen, anders
krijgt ie ons óók nog in de gaten, hij staat juist met z'n neus naar
ons toe. En 't is hier zoo licht."

"Och, we zijn toch in de schaduw."

"En de maan dan?"

"Da's waar ook... die staat daar ginds achter die berg... zoometeen
komt ie er boven uit."

"Hou je mond nou es Dolf... dan kunnen we misschien hooren wat
ie zegt."

"Ik lig hier niet erg lekker in die harde dingen."

"Zwijg nou toch... Nee... maar!"

Die uitroep van verbazing werd veroorzaakt door inspecteur Punt,
die vlak onder Jan en Dolf 'n kleine vijftig meter lager, met 'n dame
stond te praten.

Toen inspecteur Punt over het dal waar Interlaken ligt was gevlogen
en de tweeduizend meter hooge bergen aan de overkant bereikt had,
zag hij op eens hel verlicht door z'n zoeklicht boven op de berg
'n vlieger staan met 'n dame er naast, die zoodra 't scherpe licht
van de politievlieger zichtbaar werd hevig aan 't wuiven was gegaan
met 'n groote witte sluier. Inspecteur Punt daalde onmiddelijk in de
nabijheid, waar ruimte genoeg was en de helling niet te schuin. Hij
was toen uit de aeroplaan gestapt met Spits en snel naar de dame
toegeloopen. Deze kwam hem echter met nog meer haast te gemoet.

"O m'nheer wat ben ik blij, dat u mij hebt opgemerkt. Ik zit hier al
meer dan 'n uur angstig uit te kijken of er niets tot redding op kwam
dagen, want ik heb geen vliegolie meer... en nu weet ik niet waar hier
op de berg 'n depôt is. Ik heb wel 't groen- en roode depôtlicht verder
beneden gezien, maar daar durfde ik niet heen. 't Pad was zoo steil."

"Zoo..." zei inspecteur Punt, terwijl hij scherp de dame aankeek, die
blond haar had, terwijl haar vlieger, die op eenigen afstand stond,
rood was... "Zoo," herhaalde hij... en toen z'n notitieboekje uit
z'n zak halend. "U weet dat ik van de politie ben?"

"Ja m'nheer... dat zie ik immers aan uw lichten."...

"Goed... Ik ben inspecteur Punt uit Den Haag.... Nu zal u er wel
alles van begrijpen hè?... Vertel u me nu eerst maar eens, hoe komt
u aan die aeroplaan?"

"Wat blief?"

"Meegenomen hè... uit Den Haag... gisteren avond... U ziet, ik weet
alles... Ontkennen baat niet..."

"Wat beteekent dat m'nheer?" zei de dame met groote verwondering. "U
houd mij toch niet voor 'n dievegge?... 't Is mijn eigen vlieger
m'nheer.... en als ik niet door gebrek aan vliegolie hier op die
akelige berg was blijven steken..."

"Had ik u niet hier aangetroffen" zei inspecteur Punt... "Daar
twijfel ik geen oogenblik aan... Dan was u misschien al over die
hooge toppen daar."

"Maar m'nheer..." riep de dame... "ik wou naar Luzern, daar woon ik
en daar kunt u alles omtrent mij vernemen..."

"Ja ja... dat liedje kennen we... we zullen er geen woord meer over
verspillen... Deze politiehond heeft uw spoor gevolgd tot hiertoe... U
is mijn arrestant..."

Deze laatste woorden die inspecteur Punt zeer nadrukkelijk gezegd
had waren ook daarboven verstaan en hadden aan Jan Drie de verbaasde
uitroep ontlokt, en de rest van 't gesprek dat veel luider gevoerd
werd dan 't begin konden ze ook bijna heelemaal verstaan.

"Ik begrijp er niets van," zei de dame... "geef me toch in 's
hemelsnaam wat vliegolie m'nheer de inspecteur, dan ga ik dadelijk
met u mee en dan is alles zóó opgehelderd."

"Dat zou ik ook 't liefst willen," hernam inspecteur Punt, "maar ik
heb zelf niet veel meer... Ik zal u nog een poosje in de eenzaamheid
moeten laten. Ik kom spoedig weer terug... met vliegolie natuurlijk
en 'n paar man van de politie uit Interlaken... U moet 't u maar zoo
gezellig mogelijk maken tot zoolang. En bang hoeft u niet te zijn,
want ik laat de hond hier om op te passen."

"O... ik ben zoo bang voor honden!" riep de dame... "Neem dat beest
mee... neem asjeblieft dat beest mee..."

"Nee..." zei inspecteur Punt, "die blijft hier om u te bewaken en om
op de vlieger te passen, die hij de heele dag gevolgd heeft..."

"Maar m'nheer... dat is 'n leugen... die hond kan me niet gevolgd
zijn... ik kom regelrecht uit Luzern...

"Vertel u de rest later maar voor den rechter." zei inspecteur
Punt. "Spits opgepast hoor!"

Inspecteur Punt stapte weer in z'n vlieger en zette de motor aan. 'n
Oogenblik later vloog hij op en verdween al spoedig achter 'n bergrand.

Spits keek den inspecteur na, snuffelde eens aan de vliegjas van de
dame, maar aangezien hij niets bekends daaraan rook, begreep Spits
dat ie daar niets mee te maken had, vervolgens ging hij de monoplaan
beruiken en wijl die ook volkomen onbekend rook, zette hij zich
't heele geval uit z'n kop en trok zich van geschiedenis verder
niemendal aan. Hij ging liggen slapen.

Jan en Dolf, die van het gesprek wel niet alles maar toch genoeg
verstaan hadden, keken elkaar eens aan.

"Da's mooi" zei Jan Drie verschrikt, "nou gaat ie die dame gevangen
nemen, omdat wij er met de aeroplaan van m'nheer Vliegenthert vandoor
zijn."

"Nou," zei Dolf... "is dat nou zoo erg?... Ze kan op geen gemakkelijker
manier van den berg afkomen. Ze heeft geen vliegolie en ze wil tòch
naar beneden... waaraan ze gelijk heeft hoor... 't Is hier knapjes
koel om er de heelen nacht te blijven tenminste."

"Ja maar... ze wordt gevangen genomen."

"Och... wat zou dat nou... Ze laten haar wel weer los... als ze
bemerken, dat 't de verkeerde aeroplaan is..."

"Nee"... zei Jan Drie, "dàt mag niet... Ik zou me schamen als die
vrouw door de politie meegenomen werd door mijn toedoen... Gauw naar
de vlieger er is nog 'n reserveblik in. Die dame moet weg zijn vóór
inspecteur Punt terugkomt. Gauw, ga je mee?"

"Als je met alle geweld dat mensch hiervandaan wil hebben, vooruit
dan maar... 't Begon anders net zoo lollig te worden."

"Hoor eens Dolf... ik houd wel van 'n avontuurtje, maar niet als
'n ander er voor in angst moet zitten en die dame zit zeker in
angst... Kijk maar eens."

"Da's waar..." bekende Dolf... "zoover heb ik nog niet eens
gedacht... Kom vooruit... Dan maar voortmaken..."

Maar 't ging niet zoo gemakkelijk... Met de bus vliegolie moesten ze
nog 'n heel eind naar beneden klauteren langs 'n tamelijk ongebaand
pad... 'n Beetje steil was 't soms wel doch ze waren stevige turners
allebei en vlug als katten, en ze kwamen heelhuids op de alm waar de
dame bij haar vlieger stond.

"Zie je wel," zei Jan Drie, "ze staat te schreien."

"Dat houdt gauw genoeg weer op, als ze de bus vliegolie in de gaten
krijgt" meende Dolf.

De dame hoorde de jongens pas toen ze tamelijk dicht bij waren en ze
keek vreemd op.

"Ze denkt zeker, dat we ook van de politie zijn" fluisterde Dolf.

"Maak nou geen gekheid," bromde Jan Drie en toen riep hij hardop:
"Mevrouw hier brengen we u vliegolie... Asjeblieft... 'n heel
blik... Wacht, ik zal 't wel even voor u aan de motor bevestigen..."

En terwijl hij daarmee bezig was, zei Dolf tot de verbaasde dame
"Mevrouw, we zaten daarboven, en we hoorden, dat die inspecteur u
gevangen wou nemen... en dat wou m'n vriend Jan niet hebben... ziet
u..."

"Dank je wel jongens... maar nu kan ik toch niet weg... want die hond
vliegt me zeker aan, als ik instap. Hij moet op me passen."

"Wel mevrouw", zei Jan, "'t is te probeeren. En doet u 't maar
gauw... Stap u maar vlug in, dan kunnen we zien, wat die hond van
plan is... Op 't oogenblik slaapt ie geloof ik..."

"Maar gaan jullie dan asjeblieft vóór de hond staan hè."

"Met plezier," zei Dolf...

Nu stapte de dame in en Spits trok er zich geen steek van aan.

"Ziet u wel," hernam Dolf... "'t Gaat heel goed... Vlieg u maar
gerust weg."

"Ik durf niet goed," zei de dame... "Kijk eens er komt 'n nevel
omhoog."

"Mevrouw," riep Jan, "u moet toch vooruit en gauw en wij ook... Als
die nevel ons bereikt, durf ik zelf ook niet meer weg... en dan moeten
we de heele nacht misschien hier blijven... en dan vangt inspecteur
Punt ons allemaal nog... Gauw Dolf mee naar de aeroplaan."

"O..." riep de dame angstig... "ik durf haast niet."

"Weet je wat Dolf," zei Jan, "ga jij in deze vlieger, die heeft maar
één zit... ik haal gauw de onze... en neem mevrouw mee... Vlieg jij
dan maar achter ons aan."

"Best," zei Dolf, terwijl Jan Drie wegholde en reeds weer 't steile
pad langs de rots beklom. "Jakkes wat komt die mist op... kijk eens
't is of ze 'm tegen de berg oprollen..."

Jan Drie had dat ook in de gaten en hij haastte zich zooveel hij
kon. Hij deed z'n handen en z'n kniëen soms leelijk zeer, maar hij
kwam toch bij z'n vlieger. Vlug zat hij er in Rrrrt... daar vloog
hij al in 'n kring naar omlaag en kwam 'n oogenblik later bij de
wachtenden neer. Dolf zat al in de andere aeroplaan.

"Ziezoo,... mevrouw stap nu maar gauw in... Dolf jouw motor is toch
in orde hè?"

"'k Heb er niet naar gekeken," riep Dolf terug.

"O, die motor is uitstekend," zei de dame... "Je vriend kan er op
vertrouwen."

"Nu dan vooruit."

Rrrrrt... Jan Drie schoot de lucht in, net vroeg genoeg, want de
nevel had bijna de plek bereikt, waar ze stonden... Dolf snorde hen
snel achterna. Jan keek naar beneden om 't meer van Brienz in 't oog
te krijgen, dat hij volgen moest om naar 't Vierwaldstädtermeer te
komen, waaraan Luzern ligt. Doch 't was niets dan nevel onder hen...

"Dan maar op 't kompas," zei Jan... "Noord-Oost... Een ding is gelukkig
mevrouw... de nevel belet inspecteur Punt ons te zien."

Toen ze 'n eind gevlogen hadden, waren ze boven de wolk vandaan. Ze
konden weer naar beneden zien. Jan bleef echter op dezelfde hoogte
vliegen want er waren aan weerskanten hooge toppen. Vlak bij 't meer
van Brienz was om te beginnen aan de linkerzijde de Rothhorn met z'n
2300 meter en Jan was blij dat hij eindelijk 't Sarnermeer onder zich
zag. Nu kon hij 'n eind dalen want van Sarnau af was de bodem niet
meer dan vijfhonderd meter boven de zeespiegel... Daar stroomde de
Aa. Jan was blij dat hij laag kon vliegen, want voor hen uit in de
richting van 't groote meer dreven alweer wolken. Hij kon er nu onder
blijven. De dame wist hier goed de weg, ze noemde Jan de plaatsen
waar over ze heen vlogen.

"Ha," riep Jan.... "'t Vierwaldstädtermeer... daar links is de Pilatus,
niet waar mevrouw?"

"Ja jongeheer... en daar rechtuit dat licht... is Stansstadt en links
Hergiswil. Stuur daar maar tusschen door, dan kom je vlak boven 't
meer... Juist... en nu linksaf... over Luzern... en dan daarginds weer
'n beetje links waar die lichten branden, daar op de helling van de
Sonnenberg... woon ik..."

"Wijs u mij 't huis maar," zei Jan.

"Daar is 't al... neen... die witte villa... juist... 'n beetje
rechts..."

Jan zwaaide in 'n kring om 't aangeduide huis, dat alleen stond en
daalde... De aeroplaan van m'nheer Vliegenthert ging langzamer en
langzamer... de motor stopte... en landde op 't hel verlichte dak,
waar 'n deftige m'nheer met 'n uitroep van vreugde de dame verwelkomde,
die vlug uit de aeroplaan stapte.

'n Oogenblik later landde Dolf ook.



NEGENDE HOOFDSTUK.

    Waarin Jan Drie en Dolf Brandsma kennis maken met m'nheer Przlwitz
    en ze met hun allen de luchtadvertentie lezen.


"Hoe heb ik 't nu," vroeg de heer aan de dame, "kom je in 'n
vreemde vlieger thuis en breng je gasten mee? Waar ben je zoo lang
geweest... Ik zat al in ongerustheid over je."

"Ach...," zei mevrouw, "dat is 'n heele geschiedenis, maar laat ik
je eerst m'n twee dappere redders voorstellen... Jongens, dat is mijn
man, m'nheer Przlwitz--'n vreemde naam hè, maar daar zij we ook Russen
voor... en dit is Jan Drie uit Den Haag en dat is... ja jou naam ken
ik nog niet..."

"Ik heet Dolf Brandsma, mevrouw... ook uit Den Haag..."

"Wel jongens," zei m'nheer Przlwitz terwijl hij hen beide 'n hand gaf,
"welkom hier op de Sonnenberg... Maar vertel me nu eerst eens vrouw,
wat er eigenlijk gebeurd is met je... je sprak van redders... Ik
brand van nieuwsgierigheid."

"Laten we eerst maar naar beneden gaan.... Die jongens willen misschien
wat eten."

"Asjeblieft drinken mevrouw"... zei Dolf. "Ik versmacht."

"Hadden jullie dan geen drinken bij je?"

"Vergeten mevrouw... we gingen in zoo'n vreeselijke haast weg."

"Laten we dan maar eerst de vliegers in de hangar brengen," stelde
m'nheer Przlwitz voor... "Kom jongens help 'n handje."

Mevrouw Przlwitz ging naar beneden en m'nheer bracht met de jongens
de vliegers onderdak.

"n Prachtig monoplaantje heb jullie daar," merkte m'nheer Przlwitz
op. "Fijn hoor... 't nieuwste systeem ook nog. Die slaande vleugels
hebben aan de vliegtechnikers heel wat hoofdbrekens gekost."

"Toch nam Adhémar de la Hault op 'n veld in Casteau er honderd jaar
geleden al proeven mee," zei Jan Drie.

"Ei, ei,... je ben goed op de hoogte jongeheer... Daar wist ik
niemendal van... Hoe heette die uitvinder zeg je?"

"Adhémar de la Hault, m'nheer."

"Ja m'nheer," zei Dolf, "als u wat over de vliegkunst wil weten,
moet u Jan Drie maar vragen. Hij wil luchtingenieur worden."

"'n Mooi vak," zei m'nheer Przlwitz. "Hoe oud ben je Jan?"

"Vijftien m'nheer..."

"Verbazend... en heb jij je vliegbewijs dan al?"

"Nee," zei Dolf... "hij zit pas in vier... Ik heb 't maar Jan Drie kwam
't beter toe dan mij..."

"Zoo?" zei Jan... "Ik weet nog niemendal van de weerkunde..."

"O, dat snertvak," smaalde Dolf... "Dat heb jij in 'n paar maanden
onder de knie."

"Nou, nou... "lachte m'nheer Przlwitz, "je hoeft niet zoo laag neer
te zien op de weerkunde. Dat is 'n wetenschap, die de vliegmenschen
niet missen kunnen. Waar zouden we aankomen, als we geen verstand
hadden van luchtstroomingen, en als we niet uit de stand van onze
weerinstrumenten konden voorspellen wat er in de eerstvolgende dagen
in ons element zou veranderen?"

"Wel," lachte Dolf "dat lees ik in de krant..."

"Niet voldoende," meende m'nheer Przlwitz. "Je moet op je zelf kunnen
vertrouwen. Wat jij Jan?"

"Ik vind dat u gelijk hebt m'nheer... en ik zal er mijn best op doen
in dit jaar..."

"Jij liever dan ik," zei Dolf... "ik viel er altijd bijna bij in
slaap."

"Is die aeroplaan van jou Dolf?" vroeg m'nheer Przlwitz...

"Ik wou dat 't waar was m'nheer... Hij is van oom Dokie."

"Zoo... laten we nu dan maar naar beneden gaan... Kijk hij eens... Is
de dorst zoo groot?"

Dolf dronk uit z'n hand onder de kraan van de waterleiding in de
hangar.

"Hè, hè... dat smaakt..."

M'nheer Przlwitz en Jan waren al naar de lift gegaan, en Dolf ging hen
gauw achterop, onder 't loopen z'n handen met z'n zakdoek afdrogend.

M'nheer Prlzwitz wees de jongens ieder 'n kamer waar ze zich 'n beetje
konden opfrisschen met zeep en water en waar ze die nacht zouden
slapen, want mevrouw Przlwitz wilde in ieder geval, dat haar redders
zouden blijven logeeren, iets waar Jan Drie en Dolf niemendal op tegen
hadden. M'nheer Przlwitz ging intusschen naar mevrouw om zich alles te
laten vertellen en toen de jongens klaar waren met hun toilet vonden
ze m'nheer en mevrouw al in 'n gezellige kamer bij de tafel zitten,
waarop 'n heele boel lekkere dingen en heerlijke vruchten stonden en
natuurlijk ook de Russische theemachine, de samovar, waaruit mevrouw de
geurige warme drank in fijne glazen schonk, die in zilveren glashouders
met mooie blinkende ooren gevat waren. Terwijl ze aten en dronken zei
m'nheer: "jongens, ik moet jullie nog bedanken voor de hulp die je
mijn vrouw verleend hebt... Ze heeft mij 't heele ongeval verhaald...
Ik begrijp niet goed hoe de Haagsche inspecteur er toe komen kon
mijn vrouw zoo maar voor 'n aeroplaandief aan te zien... 't Is wel
heel toevallig, dat jullie ook uit Den Haag komt... Kennen jullie
dien m'nheer?"

"Jawel.." zei Dolf, "ik ken inspecteur Punt wel, en 't was geen toeval,
dat we daar op die berg waren."

"Wat, geen toeval?"

"Nee m'nheer," ging Dolf voort. "We zijn inspecteur Punt achterna
gegaan."

Hij hield plotseling op, want Jan Drie gaf 'm onder de tafel 'n
venijnige trap op z'n voet...

"Nu ga voort" zei m'nheer Przlwitz.

Dolf wist eerst niet goed wat te doen. Hij begreep, dat Jan liever
had, dat ie niets meer losliet. Maar hij kon nu toch niet z'n mond
blijven houden, of zeggen, dat ie er niets meer van wist. Dat was
toch te gek... Wat gaf 't bovendien ook, dacht ie en hij keek Jan
Drie even lachend aan toen hij vervolgde:

"We zijn inspecteur Punt achterna gegaan van Nordhausen af, waar we
vanmiddag om drie uur opgevlogen zijn... Die inspecteur beweerde, dat
ie door z'n hond Spits 't spoor gevolgd was van 'n gestolen aeroplaan
tot op 't dak van 't Automatische hotel waar wij logeerden. Vader,
moeder, de zussen en ik... Maar daar raakte hij 't kwijt en vond
't later weer terug... en toen zijn wij 'm snel nagevlogen uit
nieuwsgierigheid hoe 't zou afloopen."

"Ah zit dat zoo in elkaar... Maar jullie waren zoo dadelijk bereid
m'n vrouw te helpen... en dat had je toch niet mogen doen als ze eens
werkelijk de dievegge geweest was..."

"Hè man, hoe kan je dat nu zeggen..." zei mevrouw Przlwitz... "Ik vond
't heel aardig van jullie hoor jongens... en m'n man ook."

"Natuurlijk... natuurlijk..." zei m'nheer, "maar hoe konden die
jongens nou weten, dat jij geen dief was... Die inspecteur en z'n
hond hebben zich vergist, dat is buiten twijfel... maar dat wisten
zij toch óók niet."

"O," zei Dolf lachend.... "dat wisten we heel sekuur."

"Was jij er ook zoo zeker van?" vroeg m'nheer Przlwitz lachend aan
Jan Drie.

Jan kreeg 'n kleur doch zei niets en Dolf riep:

"Hij begon er 't eerst over... die wou met alle geweld mevrouw redden."

"Ik vind 't echt van jullie hoor," betuigde mevrouw "en ik ben jullie
zeer dankbaar. Verbeeld je man, zonder die jongens, had ik daar nu
nog heel alleen op die nare berg gezeten, want die inspecteur zal 't
ook wel niet aangedurfd hebben er weer heen te vliegen toen die nevel
om de berg hing. Neen hoor ik ben wat blij, dat ze niet eerst alles
zoo voorzichtig overwogen hebben of 't wel goed was of niet... Hier,
nemen jullie nog wat van die druiven... en zoo'n groote appel.... Die
zal je ook wel lusten."

Mevrouw Przlwitz laadde Jan's bord en dat van Dolf vol vruchten en
m'nheer lachte maar. Hij vond 't toch bij slot van rekening maar goed,
dat die jongens zoo zonder nadere overwegingen gehandeld hadden, want
hij zou 't ook niet aangenaam gevonden hebben voor z'n vrouw, als ze
'n heele nacht op zoo'n gure berg tusschen de alpenroozen had moeten
doorbrengen, of wat misschien nog erger was--in de gevangenis. Maar
toch, heelemaal goedkeuren wat die jongens gedaan hadden wou hij
ook niet.

"Ik begrijp toch niet hoe die inspecteur met z'n hond juist daar
kwam." zei m'nheer na 'n poos... "'t Is 'n wonderlijke geschiedenis."

"Er moet zeker 'n vergissing gebeurd zijn met die hond," beweerde
Dolf. "'t Is de beste politiehond die ze in Den Haag hebben."

"Juist daarom" hernam m'nheer Przlwitz. "Zoo'n hond vergist zich
niet. Doch, wat denk je vrouw, zouden we niet nog 'n poosje op 't
dak gaan zitten. 't Is zulk heerlijk weer... we kunnen ook in de tuin
gaan, maar ik vind 't op 't dak aardiger. Daar hebben we 'n veel beter
gezicht op de stad en op 't meer. We zullen van avond niet veel van de
bergen kunnen zien... want de lucht is betrokken... Anders zijn die
bergen om 't meer heen, van de Rigi tot aan de Pilatus in maanlicht
wel de moeite waard."

"De jongens mogen 't zeggen," zei mevrouw. "Waar hou jij 't meest
van Jan?"

"Mevrouw ik zit 't liefst op 't dak."

"Geen wonder..." riep Dolf... "Daar zit ie thuis ook altijd. Jan
is 'n luchtjongen. Die zou wel willen eten, drinken en slapen in
'n aeroplaan."

"Kom dan maar. Vrouw je zorgt zeker wel voor wat limonade hè?"

"Laat dat maar aan mij over, m'n twee dappere redders zullen 't goed
bij mij hebben."

Op 't dak gingen ze op gemakkelijke stoelen zitten en keken uit over
Luzern met al z'n lichten en over 't meer, dat nu onder de donkere
wolkenhemel alleen maar blonk van lichtjes op schuitjes en van de
lantaarns en de verlichte vensters aan de oevers. Van de bergen zagen
ze niemendal. Die zaten met hun koppen in 'n wolkenmuts.

"Je kan hier anders de lichten van Rigi-Kulm zien," zei m'nheer,
"maar dat treffen jullie slecht. 't Lijkt wel of we 'n donderbui
krijgen. De lucht is zwart."

"Jammer", vond Jan. "Ik zie graag de sterren en de witte bergtoppen."

"Dat is 'n heerlijk gezicht," meende ook m'nheer Przlwitz. "Vooral
de sterren, de eenige dingen die we verplicht zijn van onder te
bekijken.. hoe hoog we ook boven de bergen uitvliegen. Dààr kunnen
we in geen geval bij."

"Och," zei Dolf, "de menschen kunnen zooveel, misschien brengen ze
't ook nog nog wel eens zóóver."

"Je ben 'n grappenmaker Dolf... Ik geloof dat we de grens bereikt
hebben, wat de afstand betreft. Alleen kunnen we misschien onze
vliegapparaten nog wat verbeteren. Ik vind altijd nog maar, dat
'n vogel heel wat beter af is dan wij. Er is te veel omhaal bij,
als wij vliegen willen."

"O," riep Dolf... "U wil vleugels hebben."

"Dat heb je goed geraden. Ik wou 'n gemakkelijker vliegtoestel,
iets dat we net als vroeger de fiets in 'n klein hoekje konden
opbergen, en waar we geen motor, geen schroef en geen staart bij
noodig hadden. Misschien komt Jan Drie naderhand wel eens met zoo
iets voor de dag, als ie vliegingenieur is."

"En dat we zelf in beweging kunnen brengen?" vroeg Jan.

"Nee... mechanische beweegkracht. Vliegen in heel mooi, maar
je moet je er niet moe bij behoeven te werken. Wij hebben onze
krachten wel noodig voor andere arbeid... Ah, nou beginnen ze met de
luchtadvertenties... Die hebben we in geen maand hier gehad... Steeds
mooi weer."

"Bij ons is 't zelden 'n maand lang mooi weer," zei Jan... "en als we
'n paar dagen zonder luchtadvertenties zitten is 't al mooi."

"Ik vind die annonces in de lucht wel aardig," merkte mevrouw
op. "'t Zou zonde wezen als ze die letters tusschen de sterren konden
zetten. Maar op zoo'n donkere wolk mag ik 't wel, als je toch niets
te bewonderen hebt daarboven."

"Jan!" riep Dolf opeens en allen keken 'n oogenblik zwijgend naar
de lucht boven 't meer. Daar stond met groote lichte letters in
de wereldtaal:


                         500 GULDEN BELOONING!

            voor diegene, die inlichtingen geeft omtrent een
                    GESTOLEN CACAOKLEURIGE MONOPLAAN
                         met SLAANDE VLEUGELS,
                       van den heer VLIEGENTHERT
                                   TE
                               DEN HAAG.

   En welke er toe leiden den dief of de dieven in handen te krijgen.


M'nheer Przlwitz las halfluid en zeer langzaam:
ca-cao-kleu-ri-ge-mo-no-plaan-met-slaan-de-vleu-gels. "Hé Dolf,
dat lijkt wel 'n beetje op de monoplaan van oom Dokie hè?"

"Wel... 'n b... beetje..." stotterde Dolf bleek van schrik en Jan
Drie zat met open mond die duivelsche advertentie in de lucht aan te
staren, die maar niet weg scheen te willen. Maar eindelijk verdween
ze toch en Jan was er zóó van opgelucht dat hij plotseling uitriep in
't Hollandsch: "Hé afgeloopen!"

En Dolf zei zacht in dezelfde taal:

"Net iets voor oom Dokie... Alles vergeet ie, maar dàt niet."

Mevrouw en m'nheer Przlwitz verstonden natuurlijk geen Hollandsch
maar keken Dolf en Jan er des te verbaasder om aan.

"Vrouw wat denk je van die twee jongens?" vroeg m'nheer in 't
Russisch. "'t Is niet in orde geloof ik. Hun monoplaan lijkt me wat al
te veel op die gestolen vlieger... Zouen 't 'n paar jeugdige gaudieven
zijn? Kan haast niet hè?"

"Nee," antwoordde mevrouw met overtuiging terwijl ze beurtelings Jan
Drie en Dolf Brandsma aankeek die wel beetje uit 't veld geslagen
leken, "'t Zijn vast en zeker eerlijke flinke jongens .. Bovendien,
dan zouden ze toch niet àchter dien inspecteur aangevlogen zijn?"

"Ja maar wie bewijst je, dat ze er achter aangevlogen zijn? Als ze
er nu eens vóór den inspecteur op de berg waren geweest ... en die
hond was hén gevolgd?"

Mevrouw dacht 'n poosje na en toen zei ze: "Nee man dat kan
onmogelijk. 't Was nog helder dag toen ik op de berg aankwam en ik heb
voortdurend scherp opgelet of er niets kwam, want ik had hulp noodig
... Die inspecteur was de eerste ... moet de eerste geweest zijn
... en e... nog wat. Als die jongens die monoplaan gestolen hadden,
waarom bleven ze dan op die berg zitten ... terwijl ze vliegolie
genoeg hadden. Ze kwamen met 'n vol blik bij me ... Dàn waren ze toch
wel eventjes over de Eiger en de rest gewipt ... Dat moet voor zoo'n
koene vlieger als die Jan Drie is, 'n kleinigheid zijn ..."

"Ik zal 't hen eenvoudig vragen," hernam m'nheer. "'t Zou me spijten
voor twee zulke flinke jongens ... Ik vind 't werkelijk aardige kerels
... Maar schijn bedriegt soms."

"In dit geval niet man ... ik ben er zeker van dat 't 'n paar echte
eerlijke jongens zijn."

Intusschen hadden Jan Drie en Dolf zacht met elkaar zitten smoezen.

"Ik ben 'n boon," fluisterde Dolf, "als onze gastheer 't niet in de
doppen heeft ... Dan zijn we allebei zuur ... zeg ..."

"'k Denk 't ook ... Jij ook met je idee om inspecteur Punt na te
vliegen. We hadden al lang veilig in Den Haag kunnen zijn."

"We hebben er toch mevrouw Przlwitz door gered. Dat vergeet jij maar
even ... Anders zat die nog maar lekker op dat hondje van 'n bergje
te klappertanden in de mist ..."

"Je hebt gelijk, maar we zitten er toch maar leelijk mee."

"Wat dunkt je, als we er eens stikem van door gingen zoo meteen?"

"Nee Dolf, dat lap ik 'm niet meer ... er kan van komen wat er wil."

"Moet jij weten ... Ik vindt 't stom ... Enfin, ik heb eenmaal gezegd
ik sta je half en daar blijf ik bij ... Mee gevangen, mee gehangen."

"Als we 't eens aan m'nheer en mevrouw Przlwitz vertelden ..." opperde
Jan.

"Da's 'n idee ... wil ik 't maar dadelijk doen?"

"Dat kan ik zelf ook wel ..."

"Hm" deed m'nheer Przlwitz op dat oogenblik met een zeer ernstig
gezicht, maar mevrouw keek de jongens met 'n vriendelijk lachje vol
verwachting aan.

"Hm, ik moet jullie eens 'n ernstige vraag doen jongens over die
monoplaan van oom Dokie ... Heet die m'nheer Vliegenthert?"

"Ja m'nheer ..." zei Jan Drie... "en ik e ..."

"Is dat werkelijk 'n oom van jou Dolf!"

"Nou of ie," zei Dolf lachend, want die rare jongen was, nu de zaak
opgehelderd zou worden, al lang over de eerste schrik en benauwdheid
heen. "Hij heet eigenlijk Jodokus Vliegenthert"

"En dus ben jullie uit met 'n gestolen aeroplaan?" zei m'nheer
Przlwitz streng.

Jan Drie werd doodsbleek maar Dolf stoof op:

"Dàt is niet waar m'nheer ... Die monoplaan is niet gestolen ..."

"Niet? Wat is ie dan, als ik vragen mag?"

"Hij is" ... begon Dolf, maar verder kwam hij niet, want hij wist
eigenlijk niet wat de monoplaan dan wèl was.

"Ga voort," zei m'nheer Przlwitz.

"Ik zal u de heele historie wel vertellen," zei Jan Drie met 'n brok
in z'n keel. "M'nheer Vliegenthert is erg vergeetachtig en die liet
z'n mooie monoplaan gisteren avond bij ons op 't dak staan. M'nheer
Vliegenthert is onze buurman. Ik was op 't dak en vond 't zonde die
mooie vlieger daar de heele nacht te laten staan ... Ik wist niet of
't goed weer zou blijven ... ziet u ... en om nu gemakkelijk de vlieger
voor onze hangar te krijgen--want m'nheer Vliegentherts hangar was op
slot en de onze aan 't andere eind van 't dak--vloog ik er eventjes
mee op. Maar de vlieger schoot dadelijk 'n vreeselijk eind de lucht in
... ik had niet op 't hoogtestuur gelet en toen vond ik 't zoo heerlijk
daarboven ... ik was nog nooit zoo hoog geweest, dat ik besloot 'n
oogenblikje te blijven vliegen ... Toen ik echter terug wilde zat ik
al in 'n wolk en m'nheer Vliegenthert had geen kompas in de vlieger.

"Ik ben toen 'n eindje gedaald om aan den een of ander de weg te
vragen, maar zoodra ik 'n luchtwachter zag werd ik al bang voor
'n bekeuring, omdat ik zonder vliegbewijs alleen in de vlieger was
en ging er onmiddelijk weer tusschen uit. Zoo ben ik aan 't dwalen
geraakt en toen 't dag werd was ik heelemaal boven Nordhausen en
... daar trof ik gelukkig Dolf Brandsma aan, die daar met z'n vader
en z'n verdere familie logeerde in 't Automatische hotel."

"Dat klinkt heel aannemelijk," zei m'nheer Przlwitz veel
vriendelijker. "Maar dan had je de vlieger toch thuis moeten brengen
toen 't dag was ..."

"Dat wou hij ook, m'nheer," viel Dolf in ... "Jan had 'm van avond
thuis willen brengen want overdag kon 't niet ... Jan heeft tot een
uur geslapen en toen hadden we dien inspecteur al op ons dak."

"Ja..., maar hoe zat dan dan met dien inspecteur en z'n hond. Die
waren toch op 't hotel en de aeroplaan waarnaar hij zocht was daar
ook ... Ik snap niet, dat die hond 'm daar niet dadelijk vond."

"Hij had er geen idee van!" zei Dolf. "De hond deed geen bek open
toen ie er vlak bij was ... en hij begon weer toen inspecteur Punt
er vandoor vloog ... Jemels Jan ... ik heb 't briefje nog in m'n zak,
dat ik van inspecteur Punt kreeg om aan Brigadier Kwadraat te geven."

"Wat is dat voor 'n briefje?" vroeg m'nheer Przlwitz.

Dolf haalde het voor de dag. 't Was maar 'n kladje uit 't
notitieboek van den inspecteur en er stond niets op dan: Wacht hier
op orders. Inspecteur Punt. Dolf liet 't m'nheer Przlwitz zien en
verstelde wat er opstond en voor wie 't was. M'nheer Przlwitz schudde
het hoofd en zei:

"'t Is niet in de haak jongens, ofschoon ik nu wel begrijpen kan dat
jullie nieuwsgierig was waar die inspecteur heen wou ... Maar als ie
jullie nou eens gesnapt had met die aeroplaan?"

Dolf lachte luidkeels.

"Ha-ha-ha... dat had niets gegeven m'nheer... want hij zocht naar
'n roode aeroplaan met 'n juffrouw er in ..."

"Hè?"

"Dat vertelde hij aan vader, niet waar Jan?"

"In ieder geval had je 't aan je vader moeten vertellen Dolf ..."

"Dan had vader ons en de aeroplaan thuis gehouden en dan had inspecteur
Punt Jan gesnapt..."

"Da's maar gekheid ... Je vader had alles wel aan den inspecteur
duidelijk kunnen maken. Je hebt je vriend 'n slechte dienst bewezen
Dolf. Dat kan nog leelijk afloopen."

"Kom man ..." zei mevrouw Przlwitz, "maak de jongens nu niet van
streek ... en help hen liever ... Als ze al die verstandige dingen
gedaan hadden, die jij opnoemt, dan zat ik nou nog boven op die berg."

"Natuurlijk zal ik hen helpen ... maar hoe? Heb jij den inspecteur
je naam gezegd en je woonplaats?"

"M'n naam geloof ik niet ... wel dat ik in Luzern woonde ... geloof
ik."

"Hm ... had 'm je kaartje maar gegeven ..."

"Ik was veel te veel geschrokken ..."

"Waarschijnlijk is inspecteur Punt morgen vroeg tòch wel in Luzern
..." "Maar nu gaan we naar bed ..."



TIENDE HOOFDSTUK.

    Waarin inspecteur Punt de hulp inroept van de Zwitsersche politie
    en brigadier Kwadraat 'n pot jam over z'n pantalon krijgt.


Inspecteur Punt was met 'n koene duik over de rand van de bergkam
naar beneden gekomen aan de kant van 't meer van Brienz. 'n Beetje
gevaarlijk was die manoeuvre wel. Iemand die daarboven op de berg
staat, ziet over dag wel 't meer, maar van de hellingen naar beneden
ziet ie niet veel. Nu was 't avond en rolde de neveldeken, die Jan
Drie daar boven 'n kort poosje later zoo vreezen zou, z'n bolle pruiken
langs de bergkanten omhoog. Doch inspecteur Punt moest z'n plicht doen
en dan komt 'n beetje gevaar er minder op aan. In 'n ommezien dook dan
ook de aeroplaan in de wolk onder en inspecteur Punt zag niets meer
en van z'n eigen vlieger slechts 't gedeelte dat vlak bij 'm was. Met
'n slakkegangetje van nog geen vijftig kilometer in 't uur, (in 2010 'n
soort sukkeldrafje alleen in gebruik bij bangachtige ouwe juffrouwen)
vloog inspecteur Punt langzaam omlaag en de ongeveer zeven kilometers
die hij af te leggen had van de 2000 meter hooge plek op de Laucherhorn
waar hij Spits had achtergelaten bij de dame met het blonde haar,
tot aan Interlaken, dat zoowat 600 meters boven de zeespiegel ligt,
zou hij op deze wijze binnen de tien minuten afgelegd hebben. Doch
inspecteur Punt was 'n zeer voorzichtig man. Hij wilde zich niet
roekeloos blootstellen aan gevaar en daarom maakte hij toen hij eenmaal
goed en wel midden in de wolk zat, zijn daling zoo weinig steil als
maar mogelijk was. Oppassen was evenwel de boodschap, want als hij
te ver vloog liep hij kans aan de overkant tegen de Beatenberg aan te
botsen. Gelukkig was de wolk niet erg dik en kwam de vlieger er zonder
averij door. Nu keek hij naar de lichten van Interlaken en zag ze ver
onder zich aan z'n rechterkant. Hij was dus voorbij gevlogen en moest
terug. Dat was echter 'n kleinigheid nu hij zien kon, waar hij heen
moest en 'n kwartier nadat hij de berg verlaten had, zwierde hij boven
Interlaken in 'n kring rond om te zoeken naar 't politiebureau. Dat
vond hij echter gemakkelijk genoeg, want in duidelijke electrische
lichtletters stond 't woord "Polizeiamt" boven op 't dak en daaronder
voor de vreemdelingen nog eens in de wereldtaal. 'n Oogenblik later
kwam Inspecteur Punt dan ook netjes neer vlak bij den dienstdoenden
politieman en deze wees hem beleefd de weg naar het bureau van den
inspecteur der Interlakensche luchtpolitie. Deze heer ontving z'n
ambtgenoot uit Holland zeer vriendelijk en inspecteur Punt deelde
hem in 'n paar woorden de reden van z'n late bezoek mee.

"Tja ..." zei de Zwitser, "dat is zeker 'n interessant geval Herr
Inspector, maar er zal niet veel kans op zijn die dievegge dadelijk
in arrest te nemen, vanwege de nevels...."

"Kom ... ik ben er toch óók wel doorgekomen."

"Best mogelijk Herr Inspector ... maar 't gaat niet. 't Voorschrift
luidt: geen luchtwachters noodeloos aan gevaar bloot te stellen."

"En als ze dan ontsnapt?"

"Daar is ook niet veel kans op dunkt me, Herr Inspector! Die vrouw
zit daarboven immers zonder vliegolie?"

"Ja maar ... er is bepaald wel 'n depôt daar ergens in de buurt."

"O ja ... die zijn overal in de bergen ... Maar dat kan zij in geen
geval bereiken ... Ze kan de lichten niet zien... Deze nevel hangt
minstens tot morgen negen uur om de bergen heen... Welke top was het?"

"Ik weet niet hoe 't ding heet... maar 't ligt die kant op... Zuid-Oost
van hier... op ongeveer zeven kilometer."

"Hoe hoog?"

"Twee duizend ongeveer."

"Hm... dan moet 't in de buurt van de Scheinige Platten zijn... In
ieder geval kunnen we niets doen vóór de nevel optrekt... Misschien
zouden we als 't dag wordt en om u 'n plezier te doen wel van hier uit
boven de nevel kunnen komen... en dan eens uitkijken Herr Inspector."

"Als er dan niets anders opzit m'nheer," zei inspecteur Punt 'n
beetje uit z'n humeur... "dan wou ik wel graag even telefoneeren met
't Automatisch hôtel in Nordhausen."

"Nordhausen... Nordhausen... o... dat is in de buurt van De Harz,
is 't niet?... Hm, ja... dat is lastig Herr Inspector... In die
automatische hôtels is geen portier... Dat is bepaald 'n gebrek in
die inrichtingen, maar..."

"O, dat is niemendal. Mijn brigadier wacht daar op instructies. Ik heb
'n bericht voor hem achtergelaten. Hij zal dus wel bij de hoofdtelefoon
zitten, of in ieder geval de hoofdtelefoon verbonden hebben met
't toestel in z'n kamer..."

"U kan 't probeeren Herr Inspector... Hier heb u de spreekhoorn,
U is met Nordhausen verbonden."

Doch 't gaf niemendal. Inspecteur Punt kreeg geen gehoor en gemelijk
legde hij de hoorn op 't telefoontoestel.

"Als ik u was Herr Inspector," zei de vriendelijke Zwitser, "ging ik
maar zoolang op dat rustbed daar liggen. Als 't dag wordt wek ik u
wel en als u soms wat eten wil, daar kan ik u ook aan helpen."

"Dank u vriendelijk," zei inspecteur Punt. "'k Heb vliegtabletten
gegeten... Maar ik wil gaarne gebruik maken van uw vriendelijk aanbod
om 'n uurtje of wat te gaan slapen... ik ben moe."

"Dat komt van 't vliegen Herr Inspector. Ik slaap ook 't beste als ik
'n uur of wat gevlogen heb... Nu wel te rusten."

De Zwitsersche inspecteur ging aan z'n werk en de Hollandsche
inspecteur viel op 't rustbed in slaap.

De reden waarom inspecteur Punt geen gehoor gekregen had aan de
telefoon was eenvoudig genoeg: Brigadier Kwadraat sliep als 'n os en
had dus van de heele telefoon geen steek gehoord... Hij was 's avonds
na 'n snelle vlucht met m'nheer Vliegenthert op 't Automatisch hotel
aangekomen en had gemeend z'n inspecteur daar aan te treffen.

M'nheer Vliegenthert was woedend, toen hij den inspecteur niet vond,
want dat beteekende opnieuw tijdverlies en vermindering van de kans
om weer in 't bezit van z'n monoplaan te geraken. Om z'n zinnen te
verzetten had hij toen brigadier Kwadraat maar op 'n fijn dinertje
onthaald met 'n lekker glas wijn erbij. Hij hield zelf ook van lekker
eten en hij meende dat op die manier 't wachten op inspecteur Punt
minder vervelend zou zijn. De brigadier was nog ongeduldiger dan
m'nheer Vliegenthert want hij brandde van nieuwsgierigheid, hoe
't de heelen dag met Spits gegaan was. Had Dolf nu het briefje maar
achtergelaten in de brievenbus, dan had de brigadier tenminste nog
iets geweten en dan zou hij er wel voor gezorgd hebben zoo lang
op te blijven tot er nieuwe berichten kwamen. Maar hij wist nu
heelemaal niets. De eenige die hem heel veel had kunnen vertellen,
m'nheer Brandsma, was die middag ook al vertrokken. Die had na Dolfs
vertrek het opeens in z'n hoofd gekregen ergens anders heen te gaan,
omdat de zussen 't nu zoo vervelend vonden, zonder Dolf. Nu waren
er wel 'n heele boel menschen in 't Automatische hôtel, doch die
wisten niemendal van inspecteur Punt af. M'nheer Vliegenthert en
brigadier Kwadraat waren dus maar aan 't eten gegaan en m'nheer had
de brigadier telkens lekkere wijn ingeschonken en deze politieman,
die thuis nooit wijn dronk, had er vreeselijke slaap van gekregen,
zoodat hij de telefoon heelemaal niet gehoord had.

De volgende morgen voor dag en dauw was brigadier Kwadraat evenwel
reeds automatisch uit z'n bed gewipt, waarbij 't hem al net ging als
Jan de vorigen dag. Hij ontbeet vlug en ging daarna naar 't dak om z'n
vlieger na te zien, want hij begreep, dat inspecteur Punt hem wel niet
lang werkeloos zou laten, en 't nazien van de vlieger was iets, dat
geen vliegenier ooit een enkele dag zou overslaan. Omtrent inspecteur
Punt had hij zich niet vergist, want hij was nog geen tien minuten
met z'n vlieger bezig of daar begon de kleine marconigraaf, want
iedere politievlieger was van zoo'n toestel voor draadlooze telegrafie
voorzien, als 'n razende te tikken... "Ho," zei brigadier Kwadraat,
"daar heb je 't gegooi door de glazen al." Hij greep de kruk van
't toestel en seinde vlug: "Hier Kwadraat" Rikketikketikketik... en
binnen twee minuten wist de brigadier dat z'n chef boven op 'n berg
bij Interlaken zat en dat hij, de brigadier, naar Luzern vliegen moest,
met de grootst mogelijke snelheid... "Begrepen," seinde hij terug.

Hij verzuimde dus geen oogenblik en vloog om vijf uur met 'n
gangetje van honderdvijftig à honderdzestig kilometer in 't uur
recht toe recht aan in zuidelijke richting, zonder z'n passagier van
de vorigen dag. Brigadier Kwadraat had nog wel geprobeerd m'nheer
Vliegenthert te wekken, maar dat was vergeefsche moeite geweest en
dus was hij maar alleen gegaan. Hij mocht z'n inspecteur niet laten
wachten. Al zou m'nheer Vliegenthert misschien nog zoo boos worden,
omdat hij nu weer alleen in Nordhausen werd achtergelaten, was dat voor
brigadier Kwadraat geen reden om 'n minuut langer te wachten. Dienst
ging voor alles en de bevelen van 'n chef moesten zonder bedenking
opgevolgd worden. Maar 'n klein briefje mocht ie wel achterlaten,
en hij plaatste dat met 't adres in koeien van letters er op, achter
de ruit in de brievenbus in de hoop dat m'nheer Vliegenthert 't in
de gaten zou krijgen... Als hij die kokkerds van letters toch over
't hoofd mocht zien... tja... dat kon brigadier Kwadraat niet helpen.

Terwijl de brigadier met zoo'n woeste snelheid door de lucht schoot
op 'n kleine duizend meters hoogte, waar 't nogal eenzaam was,
zat inspecteur Punt nog hooger in de lucht maar toch dichter bij de
aarde en minder eenzaam. Want hij was al met 't aanbreken van de dag
ontwaakt en met de Zwitsersche inspecteur en nog 'n paar luchtwachters
opgestegen om z'n arrestante van de Laucherhorn te gaan halen. De
Zwitsersche inspecteur maakte daarbij gebruik van 'n vlieger waarop
vier man achter elkaar konden zitten. Dit soort aeroplaans was bij de
politie in gebruik om gevangenen over te brengen en zou nu ook moeten
dienen om de vermeende dievegge van m'nheer Vliegentherts aeroplaan
naar de gevangenis te transporteeren.

Inspecteur Punt zou waarschijnlijk niet zonder ongelukken alleen
door de nevel heengekomen zijn, die nog om de bergen hing. Maar de
Zwitsersche luchtpolitie was daar thuis als 'n Hollandsche loods
tusschen de zandbanken. Zij brachten dan ook handig inspecteur
Punt boven de nevel uit, waar ze als arenden die op buit loeren
begonnen rond te zweven boven de bergtoppen ... Er was evenwel
niets te bespeuren van 'n roode monoplaan ... en niemendal van 'n
juffrouw met blond haar ... en ze zouden misschien nog lang hebben
kunnen zoeken naar de plek waar inspecteur Punt de vorigen avond
was geweest in de schemering, indien niet Spits z'n baas in de gaten
gekregen had. Deze trouwe politiehond verveelde zich gruwelijk boven
op de berg, waar hij niemendal te doen had en nauwelijks hoorde
hij dan ook het bekende gesnor van 'n motor boven z'n kop of hij
begon vervaarlijk te blaffen. Inspecteur Punt herkende wederkeerig
z'n viervoetige compagnon en daalde onmiddelijk. Tot z'n groote
ontsteltenis miste hij de dame met haar monoplaan, of misschien was
hij nog meer verbaasd dan ontsteld, want 't feit alleen, dat Spits,
de beroemde politiehond, die beter dan 'n dozijn politiemannen 'n
gevangen misdadiger 't vluchten onmogelijk kon maken, in z'n plicht
was te kort geschoten en 'n onnoozele juffrouw had laten ontsnappen,
maakte den inspecteur sprakeloos.

Daarbij kwam nog 't onpleizierige gevoel, dat de Zwitsersche
inspecteur met z'n mannen, die vlak bij gedaald waren, hem met
'n eenigszins spotachtig gezicht aanstaarden. Dat was 'n hoogst
onaangename gewaarwording voor inspecteur Punt, doch hij kon er
niets aan doen. 't Waren niet zijn luchtwachters en dus mochten de
menschen kijken zooals ze wilden. Doch onuitstaanbaar bleef het... En
bovendien... waar was die juffrouw?... en waar was de monoplaan?... en
wie had haar geholpen aan vliegolie?...

De Zwitsersche inspecteur, die 'n eind was opgewandeld, want 't
was vinnig koud daarboven, bukte zich plotseling snel, raapte iets
op en riep toen: "Herr Inspector!!" Hij had 'n taschje gevonden,
zoo'n mooi sierlijk dingetje van slangevel met 'n prachtige zilveren
knipsluiting, waarin de dames van 't jaar 2010 omdat 't nu eenmaal mode
was, gewoon waren hun zakdoek, hun portemonnaie, hun visitekaartjes
en nog meer andere onmisbare kleinigheden te bewaren, om deze dingen
op de gemakkelijkste wijze allemaal te gelijk te kunnen verliezen. De
Zwitsersche inspecteur had 't reeds geopend en hield nu inspecteur Punt
'n kaartje onder de neus, waarop deze las:


                    Stephanowna Przlwitz--Domidofsky
                          Luzern--Sonnenberg.


De Zwitser zette 'n heel ernstig gezicht en zei:

"U mag wel blij zijn Herr Inspector, dat u die vrouw niet gearresteerd
hebt... 't Is namelijk 'n zeer voorname dame... de vrouw van den
Russischen Consul-generaal Przlwitz..."

"Daar ben ik heel niet blij om," antwoordde inspecteur Punt. "Die
kaartjes kunnen ook best gestolen zijn ... of nagemaakt. Zulke dieven
maken dikwijls gebruik van 'n deftige naam ..."

"'t Eenvoudigste is Herr Inspector, dat u even naar Luzern vliegt en
'n visite maakt bij m'nheer Przlwitz. Als u zijn vrouw ziet, weet u
meteen of 't dezelfde dame is van gisterenavond ... waaraan ik niet
twijfel ... kijk u maar hier ... dat is 'n briefje in de Russische
taal... 't Zat ook in 't taschje."

"Hm" ... zei inspecteur Punt ... "ik ben niet overtuigd ... Doch
u hebt gelijk ... Ik ga onmiddelijk naar Luzern. Als die dame van
gisteren avond werkelijk de vrouw blijkt te zijn van den Russischen
Consul-generaal, wat ik nog zoo grif niet aanneem, dan ..."

Hier bleef hij plotseling steken en hoe nieuwsgierig de Zwitsersche
politiemannen hem ook aankeken, inspecteur Punt zei niemendal
meer. Maar hij dacht: Juist wat dán? En dat wist ie ook niet. Hij
ging zwijgend naar z'n vlieger en begon te telegrafeeren aan brigadier
Kwadraat.

'n Kwartier later verlieten ze de berg en inspecteur Punt vloog met
't gevonden taschje regelrecht naar Luzern om er op brigadier Kwadraat
te gaan wachten en na te denken, want hij vond 't heele geval erg
vreemd. De zestig kilometers legde hij op z'n gemak af in 'n uur--want
er was niet de minste reden, waarom hij zich haasten zou. Haast had
alleen brigadier Kwadraat. Die moest z'n inspecteur uit de droom gaan
helpen, hem de vergissing meedeelen ... en dat was geen plezierig
werk. Doch brigadier Kwadraat haastte er zich niet minder om en toen
inspecteur Punt in Luzern was aangekomen en op z'n gemak boven op 't
dak van 't Victoriahotel kalm zat te ontbijten met Spits naast zich,
had de brigadier al meer dan honderdvijftig kilometers achter de rug
en nog ruim vierhonderd voor de boeg, in 'n rechte lijn.

Inspecteur Punt at, .. Spits at en toen ze 't eten op hadden ging de
een in de lucht zitten kijken en de andere ging maar weer slapen. Spits
vond er niets aan om in de wolken te staren en diepzinnig over de
verdwenen juffrouw nadenken liet ie over aan inspecteur Punt, die er
ruim twee uur mee zoek bracht. Toen was deze nog niemendal verder doch
hij hield er toch maar mee op, want hij zag brigadier Kwadraat aankomen
als 'n pijl uit 'n boog. De inspecteur wenkte en de brigadier die nog
'n veel te groote vaart had, om dadelijk te kunnen stoppen, moest
eerst 'n groote kring beschrijven voor hij op 't dak van 't hotel kon
landen. Inspecteur Punt wachtte met Spits naast zich de brigadier af,
de inspecteur kalm en onbeweeglijk, de hond met vroolijk geblaf en
'n kwispelende staart.

"Morge inspecteur," zei de brigadier toen hij bij 't tafeltje stond
terwijl hij Spits op de rug klopte.

"Morge brigadier ... Ik heb gisteren avond om je getelefoneerd ..."

"Niets van gehoord inspecteur ... m'nheer Vliegenthert en ik lagen
al vroeg onder de wol ..."

"M'nheer Vliegenthert? .... Was die ook bij je?"

"Jawel inspecteur ..."

"En waar is die dan nu?"

"Ik denk in z'n bed inspecteur."

"Ga eens zitten, en luister eens ... Ik had je 'n briefje achtergelaten
..."

"'n Briefje? ... 'k Weet van geen briefje inspecteur ..."

"Hm ... Was die familie van m'nheer Vliegenthert er dan niet?"

"Familie van .. m'nheer Vliegenthert? ... 'k Heb geen mensch gezien
... die familie van m'nheer Vliegenthert was ..."

"Zoo ... Dat is 'n gek geval met die monoplaan ... Lach jij daarom?"

"Nee ... inspecteur ... maar ik wou u zeggen ... dat-e ..."

"Vertel me dat zoometeen maar en laat ik je er niet op betrappen
dat je weer lacht ... Begrepen? ... Nu dan ik heb gisterenmiddag
getelefoneerd naar Den Haag, dat ik 't spoor bijster was ..."

"Jawel inspecteur ..."

"Hou nu asjeblieft 'n poosje je mond."

"Jawel inspecteur."

"Hou je nou je mond of niet? ... Daarna heb ik 't weer terug gevonden."

"Onmogelijk inspecteur ..."

"Wel sapperdekriek brigadier Kwadraat, wat mankeert jou vanmorgen? Ik
zeg je dat ik niet telkens in de rede gevallen wil worden en jij doet
't toch voortdurend ... Is dat nu uit? Ik had 't spoor weer ... of
laat ik zeggen Spits had 't weer in de neus ... Die vertrouw je toch
in ieder geval, als je 't mij niet doet ..."

"Toen had u zeker uw vliegjas weer aan ..."

"Wat zou dat dan? .."

"Wel inspecteur we hebben Spits aan uw eigen jas lucht laten nemen."

"Hè??? Wat ver ... tel je ... me nou? Aan mijn eigen jas. Maar wat
ben jij dan toch voor 'n ezel!..."

"Ik kon 't ook niet helpen inspecteur ... die m'nheer Vliegenthert
had uw jas mee naar beneden genomen en ik kon toch niet weten of hij
misschien niet net zoo'n vliegjas had als u ..."

"Dus heb ik de heelen dag m'n eigen spoor gevolgd?"

"Precies inspecteur ... de hond rook uw vliegjas voortdurend en dan
sloeg ie aan, zooals z'n plicht was ... Toen hij ophield had u zeker
uw jas niet meer aan ..."

"Neen ... toen lag Spits er boven op... Lieve hemel en nou heb
ik gisterenavond 'n dame aangehouden met blond haar en 'n roode
monoplaan ..."

"Ja inspecteur ... dat blonde haar ..."

"Maar man hoeveel keeren moet ik wel zeggen, dat je me niet aanhoudend
in de reden vallen moet ... Je blijft maar aan de gang ..."

"Inspecteur neem me niet kwalijk ... maar ik moet u eerst wat zeggen
of u er kwaad om wordt of niet ... Dat blonde haar zat 's morgens al
op uw mouw, voor u naar m'nheer Vliegenthert toe ging ... Ik heb 't er
zelf heel duidelijk op zien zitten en ik dacht nog: de inspecteur is
zeker vanmorgen al met z'n kinderen aan 't stoeien geweest. Later op
't dak bij m'nheer Vliegenthert toen u me dat haar liet zien, zag ik
wel dat 't 't zelfde moest zijn en ik wou u dat zeggen, maar u wou
niet naar me luisteren ..."

"Brigadier Kwadraat ... je weet ik heb nooit tijd om acht op praatjes
te geven ... Je had heel wat anders moeten doen ... Je had me op
't bureau, toen je dat haar zag, moeten afborstelen ... dan had ik
me niet zoo idioot kunnen vergissen ... versta je dàt?"

"Jawel inspecteur, maar ..."

"Begin je nou alweer? ... kan je dan nooit je mond houen? ... Je
had me moeten afborstelen ... Nu heb ik gisteren avond ten eerste
'n voorname Russische dame beleedigd ... en ten tweede heb ik haar
alleen aan d'r lot overgelaten boven op de onherbergzaamste berg,
die je maar bedenken kan."

"'n Russische dame?"

"Jawel mevrouw Przlwitz ... de vrouw van den Russischen Consul-generaal
in deze stad ... Hier heb ik haar taschje, dat ze verloren heeft. De
hemel weet wat er van die dame terecht gekomen is... We gaan dadelijk
samen naar m'nheer Przlwitz... As ze thuis gekomen is ... zal ik haar
mijn verontschuldigingen aanbieden ..!"

"Dat komt allemaal door die vervloekte onachtzaamheid van m'nheer
Vliegenthert," bromde brigadier Kwadraat nijdig en inspecteur Punt zei:

"Ik wou dat m'nheer Vliegenthert met z'n roode monoplaan naar de maan
gevlogen was ..."

"Dat ding is niet eens rood, inspecteur."

"Wat zeg je daar? Niet rood!"

En toen werd inspecteur Punt op eens zoo verschrikkelijk boos, dat hij
met z'n vuist 'n geweldige klap op 't kleine tafeltje gaf ... waardoor
de theepot en de melkkan en de rest onmiddellijk naar alle kanten over
't dak vloog, waarbij brigadier Kwadraat vergeefsche pogingen deed
om de boel op te vangen. Het lukte hem slechts in zooverre, dat hij
de melk op z'n mouw en de jam op z'n broek kreeg, maar de breekbare
waar lag in scherven om hen heen.

Inspecteur Punt moest de heele boel betalen, en had 'n duur ontbijt.



ELFDE HOOFDSTUK.

    Waarin Dolf er weer van door wil, waar Jan Drie echter geen
    zin in heeft en waarin inspecteur Punt met brigadier Kwadraat
    'n visite brengt aan m'nheer Przlwitz.


De jongens hadden niet zoo rustig geslapen, als ze gewoon waren. Jan
Drie had gedroomd, dat er vijf en twintig vliegende inspecteurs met
'n heel regiment vlieghonden achter hen aanstormden, terwijl hij met
mevrouw Przlwitz boven 't Vierwaldstädter meer vloog in 'n vlieger,
die niet vooruit wou en Dolf was wakker geschrokken, wat 'm anders
nooit overkwam. Hij had boven op 'n berg gestaan met 'n onmetelijke
verfpot en 'n reusachtige kwast, waarmee hij voor oom Dokie enorme
letters op de wolken moest verven, wat maar niet lukken wou, omdat er
te veel wind was, die de wolken met groote snelheid onder z'n kwast
door joeg. En dan kwam er 'n hand, akelig wit en blauw en zoo koud
alsof ie van gletscherijs was, achter de Jungfrau vandaan, waar oom
Dokie op 'n ijsveld zat, om 'm aan z'n ooren te trekken... Toen was
Dolf op de loop gegaan over rotsige bergtoppen en die gloeiden als
vuur en opeens was hij in 'n pikdonkere afgrond gevallen, àl maar
gevallen, minstens 'n paar duizend meter diep... Met 't angstzweet
op z'n gezicht was hij wakker geworden in 't eerst niet goed wetend
of hij in 'n afgrond of in z'n bed lag.

Hij was maar dadelijk opgestaan en stilletjes naar Jan Drie's kamer
geloopen, vlak naast de zijne en toen hij daar voor 't bed stond
waarin z'n vrind ook al klaar wakker lag, zei Dolf:

"Ja ik heb 't land."

Dat begreep Jan heel best, want hij voelde zichzelf ook juist niet op
fluweel. Die geschiedenis met die luchtadvertentie en de onzekerheid
wat m'nheer Przlwitz zou doen àls inspecteur Punt in Luzern kwam,
maakte hem 'n beetje ongerust. M'nheer Przlwitz had beloofd hen te
zullen helpen... Maar...

"Vertrouw jij 'm?" begon Dolf weer.

Jan Drie behoefde niet te vragen wie bedoeld werd...

"'k Weet niet," fluisterde Jan.... "Ik denk van wel."

"Ik niet erg... We moesten 'm maar smeren hè?"

"Nee... dàt nooit! zei Jan... Ik wil niet dat mevrouw Przlwitz ons
tòch nog voor dieven zal aanzien... en... en... 't zou niet meer
helpen ook, nu ze toch weten, dat we er met m'nheer Vliegentherts
aeroplaan vandoor zijn."

"Dat is zoo... Sta jij vandaag nog op?"

"Hoe laat is 't?"

"Kwart voor zes."

"Zou er al iemand op zijn?"

"Ik weet niet... Dat moet zeer gemakkelijk geweest zijn in die huizen
van honderd jaar geleden"...

"Hoe zoo?"

"Wel die waren zoo gehoorig.... Als iemand op zolder z'n neus snoot,
kon je 't bij de buren in de kelder hooren."

"Gezellig!" lachte Jan... "Ik vind ze toch maar prettiger zooals ze
nu zijn."

"Nou sta je op?.. Dan ga ik me ook verder aankleeden... en dan gaan
we maar 'n beetje op 't dak."

"Goed ik ben in vijf minuten bij je."

Toen ze met hun toilet klaar waren, ze deden er geen van beiden
lang over, gingen ze samen naar de lift. Maar ze hadden nog geen
drie stappen gedaan of ze liepen al tegen m'nheer Przlwitz aan,
die hen vroolijk goeden morgen wenschte. Jan en Dolf kregen allebei
'n gevoel, niettegenstaande de vriendelijkheid van m'nheer Przlwitz,
alsof ze bespied en bewaakt werden, door hun gastheer. Jan Drie vond
dat vooral erg onaangenaam, want hij besloot er uit, dat m'nheer
Przlwitz hen niet heelemaal vertrouwde. Dolf bekeek de zaak 'n
beetje anders. Hem kon het minder schelen of die Russische m'nheer
hen veel of weinig vertrouwde. As hij er maar geen last van had,
vond ie 't wel grappig. Hij voor zich zou er heelemaal geen been
in gezien hebben er maar weer stilletjes tusschen uit te gaan
met oom Dokies monoplaan als er kans voor was. Nood breekt wet,
meende m'nheer Vliegentherts neefje, en dan nam je 't niet zoo nauw
met beleefdheid en andere fraaie dingen. Dat m'nheer Przlwitz dus
'n beetje de gevangenbewaarder scheen te spelen, vond Dolf nogal
natuurlijk, maar Jan vond 't gewoon beleedigend.

"Goede morgen jongens."

"Goede morgen m'nheer".

"Zeker op weg naar 't dak hé? Daar wou ik ook juist heen.... Ik lijk
'n beetje op Jan.... Die heerlijke blauwe ruimte trekt me iedere
morgen al vroeg naar zich toe.--Gewoonlijk vlieg ik voor 't ontbijt
'n honderd kilometers... doch nu zal ik 't maar nalaten."

Natuurlijk, dacht Dolf... 'n cipier mag z'n luidjes niet zonder
opzicht laten.

Maar Jan zei op eens met 'n hevige kleur op z'n gezicht.... "M'nheer
Przlwitz u kan gerust gaan... ik zal niet ontvluchten."

M'nheer Przlwitz keek Jan Drie eventjes aan en zei toen, terwijl hij
hem de hand op de schouder legde: "Jan Drie... ik blijf niet thuis
om op jou te passen.... Ik ben volkomen overtuigd, dat je niet zonder
afscheid te nemen, vertrekken zult."

"Ah zoo..." dacht Dolf... "die kan ik in m'n zak steken..." en hardop
zei hij: "M'nheer Przlwitz, Jan gaat er nooit van door, al weet ie
vooruit, dat ie er voor op z'n kop krijgt... maar ik... e..."

M'nheer Przlwitz liet lachend de kijker zakken, waardoor hij de
laatste oogenblikken over 't meer en de bergen getuurd had en zei:
"Ik weet wat je zeggen wil Dolf:--Jij zou allang weg geweest zijn,
als je er kans voor gezien had hè?... Jongens, wat 'n gevaarlijk
stelletje zou 't wezen als er twee Dolfs in plaats van 'n Jan en
'n Dolf bij elkaar waren... Dan kwam er geen spaan van oom Dokies
monoplaan terecht... of jullie waren eer 't 'n uur later was in
handen van de Hollandsche politie... kijk eens in de lucht... daar
ginds... hier Jan heb jij de kijker... daar daalt 'n Nederlandsche
politiemonoplaan, ik zie duidelijk 't rood, wit en blauw op de
staart... met 'n vlieghond er in..."

"Inspecteur Punt met Spits..." mompelde Jan Drie...

"Laat mij ook eens kijken," zei Dolf, en toen hij de kijker
had... "Waar zit ie?"

"Op 't Victoriahotel... daar links..." antwoordde m'nheer Przlwitz.

"'k Heb 'm... Hij is 't hoor."

"Wat zou ie daar uitvoeren?" vroeg Jan.

"Wel, 'n boterham eten..." zei Dolf lachend... "Om deze tijd eet
iedereen toch boterhammen..."

"Ei Dolfje, heb je zoo'n honger? vroeg m'nheer Przlwitz. "Dan gaan
we maar gauw ontbijten... Dat is veiliger voor jullie ook... Met
'n goede kijker herkent die inspecteur jullie gemakkelijk... en 't
is misschien beter, dat ie zelfs geen vermoeden krijgt van jullie
verblijf hier... bij mij..."

"Ik zou anders graag willen zien," zei Dolf "wat ie gaat doen, als
ie z'n boterham op heeft."

"'k Wil 't graag gelooven," zei m'nheer Przlwitz. "Maar nu gaan
we eerst naar beneden jongens. M'n vrouw zal wel wat voor Dolf z'n
leege maag hebben... Misschien helpt 'n stevige boterham tevens wel
tegen roekeloosheid."

Beneden waren mevrouw en 'n knecht bezig aan de ontbijttafel en de
jongens vergaten den heelen inspecteur Punt, toen ze door mevrouw
Przlwitz vroolijk begroet hun plaats innamen. De eetkamer werd bij dag
nog prettiger. De tuindeuren stonden open, 'n zonnezeil hield de helle
stralen buiten de kamer, maar zooveel te lichter leken nu de bloemen
te schitteren en 't gras en 't boomenloof in de hellende tuin. Over
'n muurtje in de laagte hadden ze 'n heerlijk vergezicht over Luzern,
't meer en de achtergrond van bergen.

M'nheer Przlwitz had terloops aan z'n vrouw gezegd, dat de Hollandsche
inspecteur op 't Victoriahotel zat, maar verder werd er niet over
gesproken. Hij vroeg de jongens naar hun school en hun studie, en ze
praatten gezellig over Holland, want je praat altijd graag over je
eigen land, als je er ver vandaan ben. 't Is dan net 'n lief ding,
dat je kwijt ben en dat je toch zoo graag terug zou hebben. Zoo sprak
mevrouw Przlwitz over Rusland, dat al lang 'n fatsoenlijk land geworden
was, precies als 't goede oude Nederland al sedert eeuwen was.

't Was 'n smakelijk ontbijt, 'n prettig gesprek, 'n prachtige
zomermorgen, allemaal dingen om je gelukkig bij te voelen... en
toen kwam de bediende met de boodschap dat er twee politiemannen met
'n politiehond op 't dak waren, die m'nheer wenschten te spreken. 't
Was net, zei Jan Drie later, of de heele boel in eens somber werd. De
zaak was natuurlijk deze, dat de jongens schrokken tot in hun teenen
en dan zie je weinig van zonneschijn, 't eten smaakt je niet meer
en je houdt vanzelf je mond. Maar mevrouw Przlwitz was heelemaal
niet geschrokken. Die zei 'n beetje vinnig: "Wacht, die m'nheer van
gisterenavond, dien zal ik eens 'n standje gaan geven," maar m'nheer
zei: "Vrouwtje hou je kalm... bemoei je er niet mee... ik zal dat
zaakje wel opknappen. Blijf jij maar met de jongens hier, dan zal ik
de heeren hiernaast in mijn kantoor te woord staan... jullie kan dan
wel niemendal zien door die dikke voorhang, maar je kan toch alles
hooren... Hoe vindt je dat?"

"Heel best man," antwoordde mevrouw Przlwitz... "maar de jongens mogen
't zeker òòk hooren?"

"Natuurlijk... de jongens ook."--

"Als hij ons maar niet in de doppen krijgt..." zei Dolf.

"Neen, laat mij daar maar voor zorgen. Maar mondje dicht hoor... Geen
kik..." En daarna zei m'nheer tot den knecht: "Laat de heeren hiernaast
in mijn kantoor."

De knecht verdween en m'nheer Przlwitz ging in z'n kantoor achter
de schrijftafel zitten. Mevrouw, Jan en Dolf stonden vlak achter
't gordijn luistervinkje te spelen. Ze hoorden inspecteur Punt
en de brigadier binnentreden. M'nheer Przlwitz ontving hen zeer
beleefd en liet hen door zijn bediende 'n stoel aanbieden. Daarna
vroeg hij wat de heeren verlangden. Inspecteur Punt nam nu uit 'n
papier 't kleine taschje, dat hij op de berg gevonden had en vroeg
aan m'nheer Przlwitz of hij dat dingetje kende. Deze nam het in de
hand en nadat hij 't nauwkeurig bekeken had zei hij dat 't van z'n
vrouw was. Inspecteur Punt vertelde nu hoe hij er aan gekomen was
en hij bood tevens z'n verontschuldigingen aan voor de onaangename
behandeling, die hij mevrouw Przlwitz had moeten doen ondergaan en hij
legde aan m'nheer Przlwitz uit, dat hij als politieman niet anders
had kunnen doen, maar dat 't allemaal de schuld was van die malle
m'nheer Vliegenthert. Dolf gaf Jan Drie 'n por van louter plezier,
toen hij den inspecteur hoorde vertellen hoe oom Dokie den inspecteur
z'n jas mee naar beneden genomen had en Spits later aan diezelfde
jas had geroken en dat m'nheer Vliegenthert niet eens goed de kleur
van z'n aeroplaan wist. Maar mevrouw Przlwitz beduidde Dolf, dat ie
stil moest zijn en zoo kwamen ze er achter hoe de boel in elkaar zat,
want inspecteur Punt deelde alles uitvoerig mee.

M'nheer Przlwitz betuigde, dat ie 't zich nu wel begrijpen kon, dat
de inspecteur zijn vrouw voor de dief gehouden had en dat hij 't niet
zoo heel erg vond, want mevrouw Przlwitz was wel 'n beetje geschrokken
en erg laat maar overigens zonder verdere ongevallen thuisgekomen. De
inspecteur was zeer nieuwsgierig hoe mevrouw van de berg was afgekomen,
want ze had immers geen vliegolie... De jongens waren 'n oogenblikje
benauwd... Wat zou m'nheer zeggen? Hij kon hen gemakkelijk verraden
en Dolf vooral was er niet gerust op... Maar m'nheer Przlwitz zei
tegen den inspecteur, alsof 't iets heel gewoons was: "O, er kwamen
na uw vertrek 'n paar onbekenden, die vliegolie genoeg hadden... en
die hielpen mijn vrouw er af, en inspecteur Punt zei dat ie daar
erg blij om was, want dat ie zich 'n beetje ongerust gemaakt had
over haar... M'nheer Przlwitz vroeg daarna wat inspecteur Punt nu
dacht te beginnen, iets wat Dolf en Jan heel interessant vonden. Maar
't antwoord van inspecteur Punt viel hen erg tegen, want hij gaf te
kennen, dat ie 't zelf niet wist, want er was nu natuurlijk geen sprake
meer van met de hond op nieuw aan 't werk te gaan. Daarmee zouden ze op
't dak van m'nheer Vliegentherts huis moeten aanvangen en deze heer
zat waarschijnlijk nog in Nordhausen. Eer ze die in Den Haag hadden
en er zelf óók waren, konden de dieven met de gestolen monoplaan al
wel in China zitten of 't ding, wat veel eenvoudiger en afdoender was,
heelemaal opnieuw geschilderd en gelakt hebben. M'nheer Przlwitz gaf
den inspecteur volkomen gelijk en ried hem aan maar zoo gauw mogelijk
naar z'n woonplaats terug te keeren. Maar hiertegen bracht brigadier
Kwadraat in 't midden, dat ze m'nheer Vliegenthert, die waarschijnlijk
nog te bed lag in Nordhausen, toch niet zonder bericht konden laten en
hem toch minstens moesten vragen, wat hij er van dacht. De inspecteur
echter meende, dat ze met m'nheer Vliegenthert eigenlijk niemendal
meer te maken hadden, omdat deze door z'n eigen onachtzaamheid de
schuld van alles was... Maar 't kon den inspecteur niet schelen op
de terugweg naar Den Haag eventjes in Nordhausen aan te gaan. Hij kon
dan meteen m'nheer Vliegenthert eens 'n ongemakkelijk standje maken...

M'nheer Przlwitz bracht de twee politiemannen zelf naar 't dak. Dat
duurde echter niet lang, en toen ze weg waren kwam m'nheer Przlwitz
weer bij z'n vrouw en de jongens.

"Dat hebben we alweer gehad," zei m'nheer... "Maar wat nu?"

"Wat nu?" vroeg mevrouw verbaasd.... "Wat bedoel je?"

"Wel... de jongens moeten toch de aeroplaan van m'nheer Vliegenthert
weer terug brengen?... Al was 't nu niet zoo moeilijk die twee
Hollandsche politiemannen weg te krijgen, zonder dat inspecteur Punt
er 't minste vermoeden van had, dat ie voor de tweede maal in de
onmiddellijke nabijheid van de gezochte vlieger zich bevond, 't zal
wat moeilijker zijn met de aeroplaan weg te komen. Iedereen kijkt
natuurlijk uit naar de cacaokleurige vlieger, waaraan vijfhonderd
gulden te verdienen is."

Ze zaten, toen dit gezegd was elkaar alle drie aan te kijken en wisten
geen oplossing.

"Weet je wat," zei m'nheer Przlwitz eindelijk, "denken jullie er nog
eens goed over na ... ga naar de tuin.... In geen geval kan je toch
bij dag weg, hè? Ik moet nog op 't kantoor zijn, maar ik zal ook
meehelpen een plannetje te bedenken ..."

"Dat is goed," stemde mevrouw toe.... "Ik moet nog naar de keuken,
maar ik denk ook mee."

Toen Jan en Dolf alleen in de tuin waren en over 't lage muurtje
heenkeken naar Luzern, 't meer en de bergen, zei Dolf:

"'t Is toch heel eenvoudig ... we vliegen van avond als 't donker is
hier vandaan, flink hoog natuurlijk en zonder lichten.... Dan heeft
oom Dokie morgen vroeg voor dat 't licht wordt z'n aeroplaan terug."

"Ze zullen ons snappen bij 't neerdalen, denk ik.... Er wordt nu op
ons geloerd, hé?"

"We moeten 't toch maar wagen ... anders komt 't ding nooit thuis."

"Ja 't zal wel niet anders kunnen.... Wie niet waagt, wint niet.... 't
Ding is niet als postpakket te verzenden."

"Weet je wat," zei Dolf lachend ... "Ik breng eenvoudig de monoplaan
op klaar lichte dag thuis en zeg aan oom Dokie, dat ik de vijfhonderd
gulden moet hebben voor 't terugbrengen van de gestolen vlieger."

"'n Prachtig plannetje,".. meende Jan.... "Je vergeet alleen maar
eventjes, dat je die vijfhonderd gulden pas krijgt, as je den dief
er bij lapt hé?"...

"Da's waar ook."...

"En dan krijg je zoolang ik er wat aan doen kan de monoplaan niet in je
vingers.... Jij zou er onder weg natuurlijk gekke streken mee uit gaan
halen en dan kwam ie misschien gedeukt weer in m'nheer Vliegentherts
bezit... Ik bezorg 't ding zelf terug hoe dan ook,... en zonder dat
er wat aan mankeert."

"H'm,"... bromde Dolf... "Ik geloof; dat je denkt, dat ik heelemaal
nog niet vliegen kan.... Heb ik 't er gisteravond met m'nheer Przlwitz
vlieger niet goed afgebracht?"

"Prachtig... Maar ik geef jou toch de aeroplaan van m'nheer
Vliegenthert niet alleen mee.... Als m'nheer Przlwitz 'm thuis zou
willen brengen,... die kan 'm krijgen."...

"Kan je begrijpen.... Die is ook niet gek.... Ja, die zal zich er
aan wagen.... Je zal 't zelf moeten doen."..

"Best,... dan doe ik 't zelf."

Mevrouw Przlwitz kwam nu ook in de tuin en vroeg al dadelijk:

"Wel jongens hebben jullie al 'n plannetje bedacht?"

Maar Jan en Dolf schudden 't hoofd.

"'k Zou er maar niet zooveel over prakkezeeren jongens... 't Komt
vanzelf wel in orde hoor."

Ze bleven dus maar rustig in de mooie tuin wandelen of ze gingen op
't terras zitten onder 't grijs en blauw gestreepte zonnezeil tot
m'nheer Przlwitz weer bij hen kwam. Toen was 't echter al één uur
en tijd om weer te gaan eten. De jongens vonden 't heel gezellig in
't huis van m'nheer Przlwitz en ze hadden daar nog wel 'n dag of wat
willen blijven, wat mevrouw ook erg plezierig gevonden zou hebben, maar
m'nheer Przlwitz zei, dat hij er eens over nagedacht had en dat hij tot
't besluit gekomen was, dat ze 't maar moesten wagen diezelfde avond
nog te vertrekken. Natuurlijk niet zoo vroeg. 't Beste was, dacht hij,
te wachten tot 'n uur of tien. Dan waren er niet veel vliegers meer in
de lucht en met 'n snelle opstijging hadden ze dan de meeste kans aan
't wakend oog der luchtwachters te ontkomen ... Inspecteur Punt had
hem op 't dak beloofd, zoodra hij in Nordhausen was aangekomen te
telefoneeren, wat hij verder dacht te doen. Dat was van veel waarde
voor Jan en Dolf, meende m'nheer Przlwitz. Want als je weet welke kant
je tegenpartij uitgaat kan je hem gemakkelijker uit de weg blijven ...

"Dan moet jullie vanmiddag maar wat gaan slapen" zei mevrouw
Przlwitz. "Jullie moet zorgen, dat je de tocht frisch onderneemt ..."

Dolf vond 't zonde om over dag te gaan slapen met zulk mooi weer,
maar Jan Drie gaf mevrouw Przlwitz gelijk. De meeste stemmen golden
en daar m'nheer Przlwitz óók voor 't slapen was, zat er voor Dolf
niets anders op dan naar bed gaan.

"We eten om half zeven" zei mevrouw. "Om zes uur zal ik jullie wekken."

"Vooruit dan maar," commandeerde m'nheer. "Eén twee drie onder de
wol. Wel te rusten."

Om twee uur sliepen ze allebei.



TWAALFDE HOOFDSTUK.

    Waarin m'nheer Vliegenthert 'n zeebad binnenshuis neemt en
    inspecteur Punt 'n briefje schrijft.


"Wat drommel," prevelde m'nheer Vliegenthert "waar ben ik? Wat 'n
rare kale kamer ... geen waschtafel ... o, nou zie ik 't ... Ik ben in
't Automatische hotel ... Toch wel leuk ... Hoe laat zou 't zijn?

Hij keek op 't wekkerklokje, dat hem gelukkig niet automatisch
behandeld had, omdat hij vergeten had 't wekwijzertje te verzetten,
en hij zag tot z'n groote verbazing, dat 't al over twaalven was.

"Over twaalven! Heb ik ooit van me leven ... zóó lang heb ik nog
nooit geslapen ... en nou zit die brigadier Kwadraat natuurlijk al
die tijd op me te wachten ... waarom komt zoo'n dom kreatuur me nou
ook niet eens waarschuwen dat 't al zóó laat is ... Weet je wat,
ik sta op en neem 'n bad."

Hij stapte 't bed uit en keek rond. Nù, daar stond 't: Badkamer. Maar
m'nheer Vliegenthert zocht vergeefsch naar de deurknop.

"Da's waar ook," dacht hij "die gaat alleen maar open met 'n
nikkeltje."

Hij haalde z'n portemonnaie uit z'n zak en wierp 'n nikkeltje in 't
sleutelgat. Onmiddellijk was de deur open. M'nheer Vliegenthert ging
de badkamer binnen met de portemonnaie nog in de hand, want hij was
in z'n nachthemd, en de deur sloot zich geruischloos achter hem. Hij
keek de kamer rond. De vloer en de wanden leken wel van porcelein of
marmer en de zolder was van dik matglas.

"Moet ik hier nu baden?" mompelde hij ... "D'r is geen kuip, geen
kraan, geen handdoek ... O wacht, wat staat daar?"

En nu las hij op 'n tafel aan de wand tegenover de deur:


                     Voetbad             5 n.
                     Stortbad            5 n.
                     Zitbad              5 n.
                     Kuipbad             5 n.
                     Schommelbad        10 n.
                     Dampbad            15 n.
                     Modderbad          15 n.
                     Zwavelbad          15 n.
                     Zeebad             20 n.


"He ... h'm ... da's in orde hoor ... Wat zou ik nou es nemen ... 'n
Dampbad? ... Nee ... da's te stoomerig ... Me dunkt 'n modderbad
... da's goed voor de rheumatiek ... of e ... laat ik maar 'n zeebad
nemen ... Da's twintig nikkel ... Gelukkig dat ik m'n portemonnaie
bij me gehouden heb ... 't Zal wat zijn zoo'n zeebad binnenshuis.

Hij zocht de twintig nikkels op en dacht onderhand, dat 't voor iemand,
gewoon dagelijks in Scheveningen te baden, toch maar makkelijk was, dat
ze je zelfs met de zeebaden tegenwoordig naliepen tot in Nordhausen,
waar je aan alle kanten ver genoeg van de zee af was om nooit aan
'n versterkend zeebad te denken.

M'nheer Vliegenthert had echter geen nikkels genoeg, doch ook daarin
had 't Automatische hotel voorzien. Er was onder 't badlijstje 'n klein
plaatje en daarop stond: "Wisselen." Hij gooide 'n goudstuk in de gleuf
en kreeg oogenblikkelijk tweehonderd mooie nieuwe dunne nikkeltjes
er voor terug, waarvan z'n portemonnaie wel 'n beetje dik werd, doch
gelukkig niet erg zwaar. Hij kon nu z'n twintig nikkels in de badgleuf
laten glijden en keek toen uit naar 'n plekje waar hij zoolang z'n
ongemakkelijke portemonnaie kon neerleggen. Plotseling ging er in de
wand 'n deurtje open en daarop stond aan de binnenkant geschilderd:
"Badkoets" en er hing 'n mooi wit en roodgestreept badkostuum aan
'n nikkelen haak. En handdoeken en verdere toiletzaken lagen in de
badkoets en er was 'n spiegeltje ook. M'nheer Vliegenthert had er
schik van. 't Badkostuum beviel hem buitengewoon. Hij hield veel
van wit met rood, dat stak mooi af tegen 't groene zeewater. Z'n
eigen badkostuum zag er net eender uit. M'nheer Vliegenthert deed
nu echter uit onachtzaamheid weer een van de domste dingen. Toen hij
't woord badkoets gelezen had, las hij maar niet verder. En dat had
hij toch moeten doen, want er stond onder:


                          Waarschuwing!

      Eerst de eigen kleeren in de badkoets leggen. Dáárna 't
      badkostuum van de haak nemen!


M'nheer Vliegenthert had echter 't badkostuum zoo maar van de haak
genomen en nauwelijks had ie dat gedaan of de deur flapte voor z'n neus
dicht en de verbaasde m'nheer Vliegenthert stond met 't badkostuum
in de eene en z'n portemonnaie in de andere hand tegen de gladde
wand aan te kijken... Terwijl hij nog maar steeds naar de hermetisch
gesloten deur van de badkoets keek voelde hij z'n voeten vochtig worden
... en omlaag ziend bemerkte hij dat de vloer er uitzag als 'n vochtig
zeestrand wanneer de vloed opkomt ... en hij zag met steeds grooter
wordende verbazing 't water snel wassen. 't Begon klotsend heen en
weer te stroomen en rees al hooger en hooger ... Zjoem ... zjoem. Van
de eene kant naar de andere. M'nheer Vliegenthert zag niet waar 't
vandaan kwam ... Maar 't was er ... zjoem, zjoem ... 't Werden golven
en tegen de wand achter hem spatte 't schuimend terug. De Noordzee kon
't niet beter doen ... Maar m'nheer Vliegenthert wist niet waar hij
z'n eigen kleeren bergen zou ... en had nog altijd 't badkostuum niet
aan ... Hij opende zenuwachtig z'n portemonnaie en nam er nikkels uit,
'n handvol, hij had geen tijd om er twintig te tellen ... en wou die
in de gleuf stoppen. Hij wilde zich redden in de badkoets, want hij
zag wel, dat 't in die woelige zee niet lang duren zou of hij was
heelemaal kletsnat en hij had geen ander ondergoed bij zich, dan 't
geen hij aan had. Al z'n nikkels hielpen hem echter geen steek. De
gleuf zat potdicht al peuterde hij nog zoo handig met z'n nikkels
er tegenaan en er omheen. Opeens kletste 'n geweldige stroom water
tegen z'n rug en over z'n hoofd, zoo'n stevige krachtige golf, die
hem de adem benam. M'nheer Vliegenthert ging er in onder, werd er
door opgewipt, raakte z'n evenwicht kwijt en ploeterde op z'n rug in
de woeste baren. Proestend raakte hij weer overeind, wreef z'n hoofd,
want hij was 'n beetje tegen de muur gebonsd en keek verwonderd, wààr
toch wel die golf vandaan gekomen kon zijn. Lang behoefde hij niet
te kijken, want even onverwachts als de eerste keer spoot uit de wand
die zoo glad en effen leek, 'n breede gulp schuimend water en m'nheer
Vliegenthert zat weer in 'n wip in 'n klotsende waterkuil met aan alle
kanten melkwitte schuimkuiven, die hoog opspatten en z'n hoofd onder
'n regen van droppels bedolven ... en de automatische golven werden
zóó hoog, dat ze m'nheer Vliegenthert voor de tweede maal van de been
hielpen en hij luidkeels begon te schreeuwen: "Hulp! Hulp!!!"

Dat was 'n angstkreet, die m'nheer Vliegenthert uitgilde omdat ie zoo
bang voor verdrinken was. Doch er kwam niemand, want ze hielden er in
't Automatische hotel geen blootebeenige badman op na, uitkijkend aan
't strand naar verongelukte badgasten. Doch m'nheer Vliegenthert
kon dat allemaal zoo gauw niet bedenken. Hij was 'n beetje van
z'n positieven en hij kwam eerst weer bij toen de storm bedaarde
en de golven nog slechts zachtjes op en neer deinden en eindelijk
stilletjes verdwenen, m'nheer Vliegenthert sliknat op de vochtige gele
granitovloer achterlatend als 'n halfdoode zeekrab op 't Scheveningsche
strand bij eb. De badkoets ging weer open en hij kon zich 'n beetje
afwrijven en z'n druipende onderkleeren wat uitwringen. Hij kon ze
echter niet droog knijpen en er zat niets anders op dan naar z'n
kamer te gaan en z'n vliegpak zoo maar over z'n bloote lichaam aan
te trekken.

Hij voelde zich toch heerlijk opgefrischt en gesterkt door 't zeebad en
hij zei tegen zichzelf, dat 't buitengewoon was en veel natuurlijker,
dan die tamme slappe Noordzee met z'n golven van niks en waar bij
't minste zweempje van gevaar zoo'n badknecht je dadelijk bij je
lurven had. Hij vond alleen, dat bij zoo'n hooge zee wel 'n beetje
wind hoorde, zooiets van 'n gereefde-marszeils-koelte ... en dan
moesten ze natuurlijk de stormbal uithangen ter waarschuwing ... want
je diende toch eigenlijk wel van te voren op de hoogte te zijn met
wat je in zoo'n badkamer kon overkomen. Zat hij daar nu niet zelf
zonder ondergoed als 'n schipbreukeling, die alleen maar z'n leven
gered had? Wat moest hij nu weer beginnen? ... 't Beste leek hem toe
'n nieuw stel ondergoed aan te schaffen en dan moest ie maar met
't eerste luchtschip 't beste naar Den Haag terug. Want hij zag of
hoorde niets van brigadier Kwadraat ... Hij kon toch niet op die
politiemannen blijven wachten, die telkens maar verdwenen zonder iets
te zeggen. Nee daar bedankte hij voor. Hij ging naar huis terug.

Maar eerst ergens kleeren koopen. In 'n gewoon hotel liet je dat
doen ... je zond er even 'n mannetje heen. Maar in 't Automatisch
hotel waren geen mannetjes en dus moest ie 't er zelf op uit... Per
telefoon bestellen was ook maar zoowat ... Hij ging maar wandelen om
'n winkel op te zoeken. De warmte zou hem wel niet hinderen, want hij
was dun genoeg gekleed. Ofschoon hij anders niet van loopen hield en
dus maar zelden gebruik van z'n beenen maakte, vond ie 't nu toch wel
aardig. Dat kon ook haast niet anders, want 't was op z'n minst 'n jaar
geleden dat hij voor 't laatst gewandeld had. Toen had ie zich door
'n kennis laten bepraten om mee Scheveningen te tippelen. Die kennis
was nog zoo'n ouderwetsch schepsel, die werkelijk geloofde, dat 'n
mensch z'n voeten had om er op te loopen, terwijl toch de onnoozelste
hals begrijpen kon dat beenen en voeten lichaamsdeelen waren, waarmee
je de pedalen in 'n auto of 'n vlieger hanteerde ... Maar nu beviel
't hem best dat loopen en in de eerste winkel de beste kocht hij zich
't onmisbaarste ondergoed, liet 't inpakken en nam 't zelf onder z'n
arm mee. Hij was bang, dat ie 't niet terug zou vinden als hij 't in
't hotel bezorgen liet, ofschoon de winkeljuffrouw zei, dat er geen
bezwaar bij was als m'nheer maar 't nummer van z'n kamer noemde. Maar
m'nheer Vliegenthert wist 't nummer op dat oogenblik niet. Hij had
natuurlijk 't nummer heelemaal niet gezien. Nee, hij nam 't pakje maar
zelf mee, ging de winkel uit en trad 'n oogenblik later 'n restaurant
binnen om eens lekker te gaan eten en uitrusten. Want hij had honger
gekregen van 't zeebad en was moe geworden van 't wandelen. Hij deed er
minstens 'n paar uur over, wat ruim voldoende was om de honger en de
moeheid te verdrijven, betaalde daarna z'n verteering en gelastte den
kellner een vliegend aapje te bestellen, want hij had geen trek meer in
loopen. De Duitsche naam voor zoo'n ding was eigenlijk "Luftdroschke"
en fijne lui maakten er eigenlijk nooit gebruik van. 't Waren dan
ook over 't algemeen ellendige vliegtuigen, die betere tijden gekend
hadden. M'nheer Vliegenthert ging maar vast met de lift naar boven,
want 't spreekt van zelf dat de aapjesbestuurders in 't jaar 2010 niet
beneden in de straat hun passagiers ophaalden. Toen 't ding echter
'n oogenblik later op 't dak aankwam schaamde m'nheer Vliegenthert
zich bijna, dat hij in zoo'n voddig aeroplaantje moest plaats nemen
en minachtend zei hij:

"Da's ook 'n oud beestje hoor."

"Hij is nog best m'nheer..." zei de aapjesbestuurder ... "As ik 'm
'n kwastje geef is t-ie-weer ... zoo goed as nieuw ... Maar 'k heb
nou geen tijd met 't mooie weer."

"Hij ziet er anders niet erg solied uit ... 'k Zal er toch niet door
heen zakken?"

"Geen kwestie van m'nheer.... Hij rammelt wel 'n beetje, maar hij is
nog stevig genoeg ziet u..."

"Nou we zullen 't maar wagen ..." En onder 't instappen zei hij:
"Automatisch Hotel."

"Asjeblieft m'nheer ... En maak je maar niet ongerust ... U kent
't spreekwoord: Krakende vliegers duren 't langst..."

Hij knipte 'n oogje tegen den kellner die m'nheer Vliegenthert z'n
pakje aanreikte, dat deze weer vergeten had, klapte 't portier dicht,
want 't was 'n coupétje en vloog van 't dak ... M'nheer Vliegenthert
was toch niet erg op z'n gemak in 't schommelende ding. Hij moest zich
aan weerskanten aan de portieren vasthouden en werd allerakeligst
door elkaar geschud. Met verdriet dacht hij aan z'n eigen heerlijke
monoplaan, zoo zuiver en vast van beweging ... zoo betrouwbaar ... zoo
snel ... zoo nieuw ... en helaas zoo heelemaal gestolen ... zoo
onvindbaar verdwenen ... zoo door en door wèg. M'nheer Vliegenthert
werd er op nieuw woedend om en hij stapte toen de ouwe rammelkast met
'n vervaarlijke bons en half kantelend op 't dak van 't Automatische
hotel was neergekomen gemelijk uit 't coupétje, tòch blij dat ie er uit
was, bleef met z'n broek aan 'n spijker hangen, waarvan 'n winkelhaak
't gevolg was, betaalde grommend de lachende aapjesbestuurder en
ging naar beneden, rillerig en met de vaste overtuiging, dat ie in
dat lorrige halfsleten luchtaapje 'n zware kou had opgedaan.

Toen hij voorbij de brievenbus kwam stonden daar twee groote enveloppen
achter de ruit met zijn adres er op. 'n Paar uur geleden was hij er
ook voorbijgaan, doch hij had de heele brievenbus niet gezien en toen
stond 't epistel van brigadier Kwadraat er ook al. Nu was er nog een
bijgekomen van inspecteur Punt.

Die twee politiemannen waren op 't hotel aangekomen en hadden m'nheer
Vliegenthert nergens kunnen vinden. "Zie je wel," had inspecteur
Punt toen gezegd ... "net zooals ik dacht ... hij is er gewoon
vandoor gegaan zonder zich van ons een haar aan te trekken ... Niet
eens jouw brief heeft ie uit de bus gehaald ... Nu, voor mijn part
kan ie z'n gestolen aeroplaan zelf gaan opzoeken ... Ik ga naar Den
Haag terug en oogenblikkelijk ... Ik ben 't zat ... Geef me eens even
'n velletje papier ... als ie soms nog hier terug mocht komen kan ie
lezen hoe ik er over denk ..."

"Beroerde kerel," mopperde inspecteur Punt, toen hij 't briefje in
de bus deed ... "Hij trekt zich nergens iets van aan ... kom we gaan
onmiddelijk terug."

"Maar inspecteur ... als m'nheer Vliegenthert nou nog eris ..."

"Geen tegenspraak brigadier ... Dat heb ik je nu al wel duizendmaal
gezegd ... Vooruit."

En brigadier Kwadraat sloot met 'n hap z'n mond, alsof er 'n kist
op slot gegooid werd, zoodat inspecteur Punt goed hooren kon dat ie
dicht was, ging in de lift, klom in z'n vlieger, en weg vloog hij.

Inspecteur Punt volgde 'n oogenblik later. Die had nog even aan m'nheer
Przlwitz getelefoneerd. Dat had ie beloofd en inspecteur Punt hield
z'n woord.

M'nheer Vliegenthert stond voor de brievenbus met 'n uiterst verwonderd
gezicht.

"Twee brieven voor mij? ... Lieve hemel, ... en geen mensch weet dat
ik hier ben."

Hij wilde nu snel de brieven uit de bus nemen, maar dat kostte hem
voor iedere brief een nikkel. De automatische hotelier was ook niet
van gisteren. Toen hij z'n brieven had scheurde hij er haastig een
open. 't Was toevallig die van den inspecteur:


    Mijnheer,

    Als u soms denkt dat 'n inspecteur in de wereld is om niet alleen
    uw aeroplaan maar ook uzelf te gaan opzoeken, dan heb u 't leelijk
    mis. U geeft den brigadier mijn jas om er Spits aan te laten
    ruiken, waardoor ik 'n heele kostbare dag nutteloos rondgevlogen
    en bovendien nog 'n dame schromelijk beleedigd heb en nu is u weer
    nergens te vinden, niettegenstaande brigadier Kwadraat u toch heeft
    ingelicht, voor hij deze morgen naar Luzern vertrok en u verzocht
    hier op bericht te wachten. Dat is geen manier van handelen
    tegenover de politie. Ik ga onmiddelijk naar Den Haag terug.

                                                        Inspecteur PUNT.


"Heb je ooit," zei m'nheer Vliegenthert ... "wat 'n impertinente
vlegel ... om mij zóó'n kattebelletje te durven schrijven... Ik zal
me beklagen bij den commissaris.... Wel allemachtig."

En toen las hij 't andere briefje:


    Weledel gestrenge Heer.

    Ik krijg daar juist (eventjes over vijven) tijding van inspecteur
    Punt en moet onmiddelijk naar Luzern. Wil u zoo vriendelijk zijn op
    ons te wachten hier? Of tenminste te blijven tot er bericht komt?

                                            Hoogachtend,
                                                Uw Dienstwillige
                                                    Brigadier KWADRAAT.


"O!" gaapte m'nheer Vliegenthert ... "O!!!"... "Zoo!!! ... Zit dat
zoo in elkaar!! ... Had ik toch maar naar die brievenbus gekeken voor
ik hier vandaan ging.... Wat moet ik nu weer beginnen? ... 't Is lam
hoor.... Wat doe ik nou nog hier.... Weet je wat, ik vlieg die twee
gauw achterna."

Hij haalde haastig z'n reisgids uit z'n zak--'t vliegboekje zooals
in de wandeling genoemd werd--en begon zenuwachtig naar Nordhausen
te zoeken. In 't eerst kon hij 't heelemaal niet vinden, wat
z'n eigen schuld was. Hij gaf zich geen tijd om kalm na te zien
en toen hij 't eindelijk gevonden had merkte hij teleurgesteld,
dat er geen enkele expres uit Nordhausen vertrok vóór zes uur. 't
Waren allemaal gewone luchttreinen. Hij had echter geen geduld en
geen lust nog langer te blijven en besloot dus maar zoo spoedig
mogelijk te vertrekken. Hij keek nog eens in 't vliegboekje. Jawel,
over 'n kwartier ging er een. Hij keek in de lucht of er geen leeg
aapje in de buurt was en dat trof hij bizonder. Er vloog er juist
een in de buurt, leeg. M'nheer Vliegenthert wenkte met z'n zakdoek en
de voerman had hem dadelijk in de gaten. M'nheer Vliegenthert vergat
z'n natte ondergoed, dat nog beneden lag, stapte in en zei: "station,
maar vlug." De bestuurder tikte even aan z'n muts en rrrrr daar ging
m'nheer Vliegenthert alweer. Gelukkig was 't vliegtuig niet zoo'n
rammelkast als 't vorige en 't ging ook 'n beetje sneller. M'nheer
Vliegenthert kwam nog net vroeg genoeg. Maar 't was op 't nippertje,
de conducteur smeet de portieren al dicht. 't Luchtschip zette zich
in beweging en m'nheer Vliegenthert ging op z'n gemak in 'n hoekje
zitten. 't Was 'n vervelende geschiedenis in zoo'n gewone luchttrein,
vond hij. 't Beste was nog maar te gaan dutten.

Hij sloot z'n oogen, maar had nog geen vijf minuten zoo gezeten of
't luchtschip daalde al weer en er stonden reizigers op om uit te
stappen, die hem aanstieten met hun pakjes en tasschen. Er kwamen weer
andere in hun plaats. 't Luchtschip ging weer omhoog en vooruit. Doch
tien minuten later riep de conducteur alweer zoo'n stationsnaam en
zoo ging 't tot onuitsprekelijke ergernis van m'nheer Vliegenthert
aanhoudend maar door. Eindelijk kon hij 't niet meer verkroppen
en hij vroeg nijdig aan den conducteur wat of dat te beteekenen
had. Volgens 't boekje was 't 'n snelluchtschip en nou hielden ze
ieder oogenblik op. De conducteur keek hem verbaasd aan en zei:
"Waar moet u heen m'nheer?"

"Naar Den Haag."

"Den Haag??? ... Wij gaan niet verder dan Frankfort ..."

"Frankfort???"

"Tja... u is in 't verkeerde luchtschip gestapt... U had in Nordhausen
't D-luchtschip naar Keulen moeten nemen ... Dat vertrok van 't
tweede platform."

"Lieve hemel" zuchtte m'nheer Vliegenthert ... "En hoe laat komen we
met deze slak in Frankfort aan?"

"Half zeven m'nheer ... U begrijpt we stoppen overal ... 't Is 't
locaaltje ..."

De conducteur ging heen om de reizigers van kaartjes te voorzien en
m'nheer Vliegenthert mompelde iets leelijks, want hij was zoo nijdig
als 'n spin.



DERTIENDE HOOFDSTUK.

    Waarin Jan Drie en Dolf Brandsma afscheid nemen van m'nheer en
    mevrouw Przlwitz en door 'n motordefect ergens terecht komen waar
    ze liever niet waren.


Mevrouw Przlwitz had de jongens om zes uur gewekt door heel hard op
de deur te bonzen. Ze had 't eerst zachtjes gedaan maar daar hadden
ze maling aan en m'nheer Przlwitz vond dan ook, dat voor zulke
slapers automatische bedden nog maar 't beste waren. Jan Drie vond
van niet. Die had genoeg van automatische bedden en Dolf beweerde
dat 'n automatisch bed hèm toch niet hielp, omdat ie wel zoo wijs
was geen vinger naar 't wekkertje uit te steken. M'nheer Przlwitz
vertelde toen, dat inspecteur Punt hem die middag getelefoneerd
had en zoo hoorde de jongens tot hun groote plezier, dat de twee
politiemannen met hun beroemde hond al weer naar Den Haag waren en dat
oom Dokie nergens te vinden was. Ze vonden dat allemaal zeer gunstige
omstandigheden. Vooral 't heengaan van den inspecteur. Oom Dokie zou
naar alle waarschijnlijkheid óók wel naar huis zijn, maar die telde
volgens Dolf toch niet mee. Voor m'nheer Vliegenthert hoefde je nog
niet eens bang te zijn al kwam je 'm tegen onderweg. Tien tegen een,
dat ie je niet in de gaten zou krijgen zelfs al zat je in z'n eigen
aeroplaan. Ze hadden dus nu de mooiste kans om de aeroplaan van m'nheer
Vliegenthert thuis te brengen en hun gastheer ried hen aan die avond om
'n uur of negen op te stijgen. Dan hingen er waarschijnlijk wel weer
dikke wolken om de bergen en over 't meer. Ze moesten daar maar boven
uit en dan zonder licht naar huis. Ze moesten er ook maar 'n goed
gangetje in houden, bijvoorbeeld honderd twintig kilometer per uur,
dan waren ze tegen half drie in Den Haag, net tegen de schemering en
dat was 'n zeer gunstige tijd. Dan zou er wel geen enkele luchtwachter
op hen letten. In ieder geval hadden ze op die manier de meeste kans.

Jan en Dolf vonden 't 'n prachtig plan. Jan vond 't vooral heerlijk
om vijf uur lang met zoo'n snelheid door de lucht te schieten. Dat
was nog eens vliegen. Maar Dolf zei, dat 't toch veel leuker was als
je achter 'n inspecteur aanvloog, die naar je zocht. 't Allerleukste
was volgens dezen avontuurlijken jongeheer nog als ze bijvoorbeeld
oom Dokie ontmoetten. Doch m'nheer Przlwitz zei, dat 't nu niet om
avonturen te doen was, maar om zoo gauw mogelijk en zoo onbemerkt
mogelijk de verdwenen aeroplaan terug te brengen. Dolf moest niet
vergeten, dat Jan Drie altijd nog gevaar liep opgemerkt te worden,
zoolang hij in 't bezit was van die cacaokleurige monoplaan.

"U bedoelt wij met z'n beiden m'nheer," zei Dolf... "Ik sta m'n vrind
Jan half."

"Prachtig Dolf..." zei m'nheer Przlwitz lachend, "maar dat helpt
Jan geen zier en er gaan er eenvoudig twee achter de tralies. Doen
jullie nu zooals ik je zeg. 'k Heb zoo'n idee, dat 't heel goed in
orde komen zal. En dan telefoneer je dadelijk hoe 't afgeloopen is
hé... dat wil zeggen, niet morgen vroeg al... slapen jullie eerst
maar flink uit... Laten we dus zeggen: zoodra je opgestaan ben."

"Dan zal 't wel morgenavond worden m'nheer," zei Dolf.

"Ook goed. Als jullie 't maar niet vergeet."

"Ik zal er wel aan denken m'nheer," verklaarde Jan Drie. "U kan er
op rekenen."

"Afgesproken. Laten we dan nu maar gaan eten."

't Was 'n feestmaal, dat mevrouw Przlwitz, zooals ze zeide, haar
dappere redders aanbood. En die dappere redders waren dappere eters
ook. Maar er kwam toch 'n eind aan de smulpartij en toen stelde
m'nheer Przlwitz voor maar naar 't dak te gaan. Daar bleven ze nog
'n uurtje zitten tot de duisternis kwam. Ze zagen de nevels weer
om de bergen hangen en dat vonden ze nu maar wàt plezierig. Jan
Drie liet z'n motor eens draaien en Dolf stond er bij. Die had
er niet veel verstand van. Als Jan Drie 'n zéér ervaren motorman
geweest was of meer tijd aan z'n onderzoek had kunnen besteden
had hij ook misschien wel iets gehoord of misschien iets gezien,
wat nog verholpen diende te worden. Hij was veel te ongeduldig om
weg te komen en daardoor was z'n onderzoek maar oppervlakkig. Ook
kwam mevrouw Przlwitz al gauw met versnaperingen voor de nachtelijke
reis aanloopen. Die moesten nog weggeborgen worden. Hiermee belastte
Dolf zich, erg in z'n schik dat ze onderweg wat anders zouden te eten
hebben dan vliegtabletten. Ook zorgde mevrouw voor 'n paar flesschen
drinken. 't Waren thermosflesschen, waarin 't drinken warm bleef wel
'n heele dag lang, en ze waren gevuld met heete melk. Dat had mevrouw
Przlwitz gedaan, omdat ze meende dat de jongens erg hoog zouden moeten
vliegen en daar is 't koud.

De jongens bedankten en namen afscheid. Mevrouw liet hen echter nog
eerst beloven, dat ze in 't volgende jaar in de vacantie minstens
'n heele maand zouden komen, als ze mochten natuurlijk. En de jongens
beloofden 't wat graag.

"Afgemarcheerd," commandeerde m'nheer Przlwitz en weg vlogen ze in
'n wijde spiraal omhoog. Mevrouw Przlwitz wuifde met haar zakdoek en
m'nheer zag hen door de kijker na tot ze niet meer te zien waren.

"Ziezoo," zei m'nheer Przlwitz, "als ze nu maar zonder ontdekt te
worden in Den Haag komen," en mevrouw voegde er aan toe: "ik hoop 't."

De aeroplaan van m'nheer Vliegenthert deed genoeg z'n best om die
hoop te verwezenlijken. Als 'n zwaluw schoot de vlieger vooruit onder
de sterren. Maar motoren zijn rare dingen en hoewel ze in 2010 bijna
volmaakt waren bleven 't toch altijd samengestelde machines, waaraan
'n kleinigheid kon gaan mankeeren, die 't volmaaktste werktuig tot
'n onbruikbaar ding kon doen worden. Dat bemerkte Jan Drie nadat ze
'n paar uur gevlogen hadden. Z'n geoefende ooren letten voortdurend
op de geluiden van de motor en ofschoon die lang zoo luidruchtig
niet waren als bij de motoren in 1910, toen 'n motor in 'n vlieger 'n
helsch lawaai maakte, was 't toch geen geluidloos ding geworden. Alles
behalve. Je had nog steeds eenige moeite in 'n vlieger om met elkaar
te praten. Maar Dolf verstond toch heel goed toen Jan Drie op eens zei:

"Er hapert wat aan de motor."

"Hè?... Is 't erg?"

"Ik weet 't niet... Ik denk dat de ontsteking niet in orde is. Maar
ik geloof nooit, dat ie 't volhoudt... Hoor, daar heb je 't weer.

"'k Heb niks gehoord," zei Dolf.

"Nou ik wel... Daar is 't weer."

"Dan moeten we ergens laten repareeren hè?"

"Jij hebt goed praten... Overal weten ze 't met die
luchtadvertentie. Als we ergens dalen, lappen ze ons er zoo bij."

"Wat wil je dan doen?" vroeg Dolf.

"Hier of daar in 'n land neerkomen, waar geen mensch is... en dan zien
of ik 't zelf verhelpen kan... Kijk eens in dat kastje daar vlak bij
je of er ook gereedschap en reservestukken zijn..."

Dolf keek in 't aangewezen kastje. "D'r is niks in," zei hij.

"Dacht ik wel," zei Jan... "M'nheer Vliegenthert denkt enkel maar
om eten."

"Och" antwoordde Dolf. "Wat zou oom Dokie nou aan tangen en zulk
soort van spullen hebben. Hij kan er immers toch geen steek mee
uitvoeren. Die weet er nog minder van dan ik."

"'t Is lam," zei Jan. "Nou moeten we wel ergens dalen, waar
menschen zijn... Stom van me, dat ik daar ook niet eer aan gedacht
heb... M'nheer Przlwitz had me best wat gereedschap en de noodigste
reservestukken willen leenen."

"D'r is nou niks meer aan te doen Jan... Laten we maar gauw naar
beneden gaan... Daar vooruit zijn lichten... Of houdt ie 't uit?"

"Geen kwestie van... Ik ga naar beneden..."

Ze daalden. De lichten werden duidelijker. Ze konden gebouwen
onderscheiden... Ze zagen luchtwachters... Er daalde 'n trein en
'n andere vertrok... Toen nog een... Er vlogen aeroplaans...

"Mainz!" las Dolf. 't Waren lichtletters boven 'n luchtstation.

"Kijk eens uit naar 'n reparateur," zei Jan. "Of naar 'n magazijn
van vliegartiekelen."

"'k Ben al bezig... Links moet je... kijk daar voor ons... Hier vlak
bij: Aeroplaanhersteller."

"Nou, we moeten 't maar wagen. Daar gaat ie..."

"Zoo'n late klant krijgt ie ook niet dikwijls..." zei Dolf. "Ik zie
geen sterveling."

"Schel maar even," zei Jan, toen de vlieger op 't dak stond... "Dan
komt er wel iemand."

Dolf schelde en 'n oogenblik later kwam de baas zelf op 't dak. De
man was heel vriendelijk, maar hij kon hen niet helpen. D'r was geen
enkele knecht en zelf deed hij 't ook liever niet. Hij had geen lust
z'n werkpak te gaan aantrekken zoo laat op de avond...

"Ja maar", zei Jan... "we moeten onmiddelijk weer weg. We hebben
geen tijd om tot morgen te wachten... En 't is waarschijnlijk maar
'n kleine reparatie... 'n nieuw veertje of zooiets."

"U komt nog vroeg genoeg," lachte de man... "De wedstrijd begint
pas om elf uur... D'r zijn heel wat aeroplaans aangekomen vandaag,
die allemaal meedoen... Maar ik heb er nog geen een gezien als
deze... Sjonge, sjonge... 't is 'n prachtvlieger... Jullie wint zeker."

"Goed weer gehad hier in de buurt?" vroeg Dolf opeens.

"Goed weer?" zei de man verbaasd... "Wel jongeheer, we weten hier
niet eens meer hoe slecht weer er uit ziet... Geen wolkje gezien in
de laatste drie weken... En 't blijft zoo de eerste tijd... Zonder
wolken... zonder wind... Je zult eens zien wat 'n prachtig vliegweer
we morgen hebben... En de fijnste aeroplaantjes zijn ingeschreven
voor de groote internationale hardvliegerij."

"We zijn nog niet ingeschreven," zei Dolf.

"Vroeg genoeg... vroeg genoeg..." antwoordde de man. "De inschrijving
blijft open tot tien uur. Om elf uur begint 't pas."

"Dus," vroeg Jan... "U kan ons niet helpen op 't oogenblik?"

"Nee dat gaat niet... D'r is 'n tijd van werken en 'n tijd van
rusten... Maar morgen vroeg ben u de eerste... 't Zou zonde zijn
als dit vliegertje niet mee kon doen... 't Is 'n juweeltje... en 't
wint... bepaald wint 't... Ik durf er op wedden... 'k Ga natuurlijk
ook kijken..."

"Nou m'nheer" zei Dolf... "dan komen we morgen vroeg terug... De
monoplaan kan zeker wel hier blijven hè?"

"Wel zeker, wel zeker... breng 'm maar in de werkplaats... Zoo... Hier
op aan... Goed zoo... Om vijf uur kan u alweer terecht. Maar da's
veel te vroeg... ik zou eerst maar goed uitslapen."

Hij bracht de jongens naar beneden en toen ze alleen buiten in de
leege straat liepen zei Jan Drie:

"Maar Dolf... wat is dat nou... we kunnen toch morgen over dag
niet weg?"

"Wel... Jan, ik zal je eens wat vertellen... we doen morgen mee aan
die hardvliegerij."

"Ben jij heelemaal..."

"Nee... nog niet Jantje.... M'n bovenkamer is nog in orde...."

"Daar komt niemendal van!!"... stoof Jan op.

"Luister nou es Jan... en maak je niet kwaad.... Geen mensch weet
hier van de gestolen aeroplaan af, dat verzeker ik je. Ze hebben in
geen drie weken 'n wolkje gehad en dus ook geen advertentie..."

"Zoo... maar 't zal toch wel in de kranten gestaan hebben...."

"Wat zou dat dan nog... Weet jij iemand die tegenwoordig nog van dat
soort berichten leest?... De meeste kranten nemen ze niet eens meer
op.... Enfin daar kunnen we gauw genoeg achter komen.... We gaan in
't eerste hotel 't beste overnachten. Dan maken we een praatje met
den bediende en dan weten we in 'n wip wat we weten willen."

"Nou ja, maar wat heeft dat nou met die hardvliegerij te maken?...

"O 'n heele boel.... Heb je dat biljet niet gelezen, dat aangeplakt
was op de hangar van den reparateur... Niet?... Nou ik wel. Vliegen
van Mainz naar Koblentz en terug, driehonderdnegentig kilometers,
keerpunt boven de Moezel. Drie ronden.... In hoeveel tijd denk je,
dat je 't met oom Dokie z'n aeroplaan zou klaar spelen?"

"Drie-honderd-negentig kilometer?... Wel in 'n paar uur denk
ik... zeker niet meer.... Als 't er op aankomt zie ik kans met die
aeroplaan de heele rommel voorbij te vliegen."...

"Ja maar d'r komen eerste klas aviateurs."...

"Pf... 't zou wat."

"Dus je zou winnen?"

"Natuurlijk."

"Prachtig... dus je wint die duizend gulden...."

"Ik???"

"Wie anders.... Als jij 't eerste aankomt, zijn ze toch voor jou?"

"Maar 'k vlieg niet mee... Hoe kom je nou toch zoo mal.... We moeten
zoo gauw mogelijk naar huis.... Je weet wat m'nheer Przlwitz gezegd
heeft: geen avonturen."

"Ja maar je vergeet één ding... wie vergoedt oom Dokie z'n onkosten?"

"Oom Dokie z'n onkosten?"

"Ja z'n on-kos-ten. Hij moet toch die politie betalen, en de
advertentie op de wolken... en z'n reis naar Nordhausen... en...."

"Daar... heb ik nog heel niet aan gedacht...."

"Dat weet ik wel... maar jij ben toch maar verplicht die te
vergoeden... en ik natuurlijk ook... spreekt vanzelf... 'k heb ook
meegedaan.... Maar jij ben toch de oorzaak van alles...."

"Ik vergoeden?" riep Jan Drie stilstaand midden in de
straat.... "Hoeveel zou dat wel zijn?"...

"Nou... dat zal wel aardig op de duizend gulden aanloopen... Al z'n
onkosten zie je.... Da's net vijfhonderd gulden de man.... Ik sta je in
ieder geval half.... Dat heb ik nou eenmaal gezegd... en 'n man 'n man,
'n woord 'n woord.... Ben jij goed bij kas?... Dan krijgt ie tenminste
alvast de helft. Mijn vijfhonderd gulden krijgt ie in geen vijfhonderd
jaar, as ik ze betalen moet.... Vader zou me aan zien komen...."

"En de mijne...."

"As wij nou die duizend gulden wonnen...."

"Och dat kan toch niet... Hoe kunnen wij nou deelnemen aan 'n
hardvliegerij op klaar lichte dag met 'n gestolen aeroplaan".

"Wil jij vliegen... als ik voor de rest zorg?"

Jan Drie zuchtte eens diep. 't Was zoo verleidelijk. Hij diende toch
die onkosten te vergoeden.... En dan die race.... Dat was ook om van
te watertanden.... Al die vliegers achter je te laten, wie weet wat
voor beroemde hardvliegers.... Eerste aankomen....

"D'r is toch geen enkele bekende hier"... begon Dolf weer. "Tenminste
inspecteur Punt niet en brigadier Kwadraat niet en oom Dokie niet... En
als er eens 'n andere bekende was... hindert 't niemendal ... We
trekken onze mutsen over de ooren ... vliegbrillen op ... kraag omhoog
... Wie doet je wat?"

"Ik doe 't," zei Jan Drie ... "En ik win."

"Natuurlijk," zei Dolf ... "je wint. Als je niet wint kan je wel
thuisblijven. Laten we nu maar 't hotel binnengaan."--

Dat deden ze en ze gingen maar gauw naar bed. Dolf had echter eerst
eens geinformeerd bij den portier over vliegers en zoo, en of hij
ook iets wist van 'n aeroplaandiefstal. Nee, de man wist niemendal.

"Zie je nou wel," zei hij tegen Jan Drie, "ze weten er hier nog niets
van. Hè wat snorkt er daar een."

"Dat is vlak hier naast," zei Jan. "Ook lollig om dat de heele nacht
in je buurt te hebben. Vervelend geluid hè?"

"'k Hoor ook liever muziek. Maar 't zal me niet lang wakker houden. 'k
Heb zoo'n slaap."

"Ik ook. Maar 'k wou toch dat ie ophield met z'n plankenzagerij. Wel
te rusten."

"Goeie nacht. Zes uur op hé? Wie zou dat toch zijn, die snorkbaas?"

"'t Kan me geen steek schelen."

Als ze geweten hadden, wie daar lag te snorken, zou Jan Drie
waarschijnlijk niet met zooveel onverschilligheid gezegd hebben dat
't 'm niet schelen kon en niet gerust ingeslapen zijn. Want die
plankenzager was m'nheer Vliegenthert.

Hij had in de locaalluchttrein gehoord van de hardvliegerij ... en
toen was hij maar met de eerste gelegenheid de beste van Frankfort
naar Mainz gevlogen. 't Was hem toch 't zelfde waar hij de avond
doorbracht en als hij er niet zoo tegen op gezien had om nog langer
tusschen de menschen in 'n trein te zitten, zou hij zeker regelrecht
naar Den Haag zijn gereisd. Hij had er genoeg van. 'n Uur of wat in
'n buurttreintje te zitten had hem alle lust benomen om die dag nog
de lange reis naar Den Haag te ondernemen. 't Toeval had hem nu te
slapen gelegd vlak naast de dieven van z'n aeroplaan. En 't was maar
goed, dat m'nheer Vliegenthert al evenmin vermoeden kon, wie er vlak
naast hem sliepen. Want z'n humeur was zoo verbazend slecht en z'n
verdriet over 't gemis van z'n monoplaan zoo hevig, dat hij zeker
de twee jongens onmiddellijk aan de politie zou hebben overgeleverd,
als hij hen in 't bezit van zijn aeroplaan had aangetroffen. M'nheer
Vliegenthert was in 'n toestand, waarin hij zelf z'n geliefde neefje
Dolf met 't grootste plezier achter de tralies zou geholpen hebben.



VEERTIENDE HOOFDSTUK.

    Waarin Jan Drie onder de naam N. N. de eerste prijs wint op de
    internationale hardvliegerij en m'nheer Vliegenthert z'n aeroplaan
    wel terug ziet maar niet terug krijgt.


Er heerschte 'n gezellige drukte op het terrein, waar de hardvliegerij
zou plaats hebben. Vooral aan de kant waar de menschen voor niemendal
konden kijken, was 't al lang voor elf uur stampvol. Maar ook de
duurdere rangen en de tribunes waren dicht bezet. Op het middenterrein
stonden de mededingende vliegers op 'n rij. Er waren er vijf en
twintig ingeschreven en de kenners liepen er omheen en bewonderden
of keurden af, zooals in vroeger dagen dat ook geschiedde op de
paardenwedrennen. Wat waren die toch uit de mode geraakt al vele jaren
geleden. Wie wou in 2010 nog 'n paard zien rennen? De vlieger was het
ding geworden om mee te racen! En geen mensch kreeg 't nog ooit in z'n
hoofd om zoo'n arme viervoeter met 'n bonte jockey op z'n rug te laten
loopen als 'n hazewindhond, tot de stakker aan 't einde van de baan
stond te trillen op z'n beenen en z'n neusgaten van benauwdheid zoo
wijd openstonden, dat de kleine jockey er bijna wel in kon kruipen. De
paarden hadden afgedaan als sportbeest, als rijbeest, als trekbeest
en als beest om op te slaan. Ze hoefden geen steenen meer te sjouwen,
geen kanonnen meer te trekken, niet meer met stijve knieën voor aapjes
te draven. Er waren nog wel paarden, maar dat waren prachtexemplaren,
die de menschen er op na hielden omdat ze zoo mooi waren. Doch die
liepen zonder blinkend tuig in 'n paardenkamp, zooals nu de herten en
reeën in 'n hertenkamp. Alles wat mooi was behielden de menschen, maar
't leelijke hadden ze weggedaan. Dus geen ouwe knollen met uit stekende
heupbotten, kromme knieën en aan weerskanten 'n rijtje scherpe ribben.

Al 't werk, dat vroeger 't paard deed werd in 2010 gedaan door
de motor. Zelfs 't fijne werk was hen ontnomen. Ze hoefden niet
meer rond te stappen met 'n mooi tuig op hun glanzige rug voor 'n
sierlijk dogcarretje, zooals dat voorheen bij 'n concours hippique
plaats had ... "Concours hippique!" zeiden de menschen, "ajakkes hoe
ouderwetsch." In 2010 was alleen 't concours aeroplanique in de mode,
en zoo'n concours zou er ook plaats hebben terwijl de monoplaans,
die aan de hardvliegerij meededen, onderweg, waren. Dan hoefden de
menschen zich niet te vervelen.

Doch eerst moesten de vliegers, die dongen naar de prijs van
duizend gulden voor de eerstaankomende, vijfhonderd gulden voor
no. 2 en tweehonderdvijftig gulden voor no. 3, nog gekeurd worden
en genommerd. 'n Man met 'n groote lijmpot plakte 'n reuzencijfer
aan weerskanten op 't zijstuur van iedere mededinger. Dan konden de
toeschouwers aanteekening houden van de stand der vliegerij.

De aeroplaan van m'nheer Vliegenthert had nummer 5. Dolf had de
vlieger laten inschrijven zonder er bij te jokken. Hij had opgegeven:
monoplaan van m'nheer Vliegenthert, Den Haag. En de secretaris van
de hardvliegerijvereeniging had dat in z'n boek opgeschreven. Maar
toen had ie nog aan Dolf gevraagd hoe de bestuurder heette en deze
pientere H-B-Ser had doodleuk geantwoord: "O, zet u maar N. N." "En
de passagier?" "Ook N. N." "Zoo, zoo," had de secretaris lachend
gezegd, "vliegen de jongelui incognito?" en Dolf had ook maar eens
gelachen. Hij vond dat de zaak uitstekend marcheerde.

Hij was daarop naar 't middenterrein terug gekeerd en bij Jan in de
vlieger gaan zitten. 't Plakken was afgeloopen. Maar nu kwamen er 'n
heele boel heeren bij de monoplaans staan en 'n fotograaf zette z'n
toestel op. Er zou gekiekt worden. De man kroop onder z'n doek, draaide
wat aan 'n schroef hier en 'n schroef daar, verstelde nog 'n poot en
ging toen naast z'n kastje staan, nam de gummibal in de hand en keek
nog even de rij vliegers langs, waarin de bestuurders en passagiers
allen pal rechtop zaten om toch vooral maar duidelijk op de kiek te
komen. Dolf hield den fotograaf scherp in de gaten. "Buk" fluisterde
hij opeens en ze bogen zich allebei met 'n ruk voorover. Geen mensch
had op die manoeuvre gelet. Ze hadden 't allemaal te druk met zichzelf.

De fotograaf liep op 'n drafje met z'n toestel weg. Hij had nog graag
's middags de foto klaar en de heeren van 't bestuur gingen ook uit de
baan. De starter, de man die voor 't afgaan 't teeken moest geven,
hief langzaam de rechterhand op met 't pistool er in. De motors
snorden al ... Pang! ... En daar vlogen ze, als 'n troep kraaien die
'n schot van 'n jager hooren, de lucht in.

M'nheer Vliegenthert was natuurlijk weer te laat opgestaan. Hij meende
dat hij den kellner gezegd had hem te wekken en deze beweerde, dat
m'nheer er geen mond over had opengedaan. M'nheer Vliegenthert kwam
net vroeg genoeg. Doch 'n tribuneplaats kon hij niet meer machtig
worden. Eerste rang ook niet. Alles uitverkocht. Dan in 's hemels
naam maar tweede rang. Ja, tweede rang hadden ze nog. En zoo kwam
m'nheer Vliegenthert op de tweede rang te zitten op de derde rij--en
hij zag de hardvliegers dus maar op 'n vrij groote afstand. Doch
dat interesseerde m'nheer Vliegenthert niet zoo heel veel. Alleen
speet 't hem dat hij 't concours aeroplanique nu niet zoo goed zien
kon, als hij wel gewild had. Dat zag je natuurlijk van de tribune
't beste. Dat mooi vliegen, spiralen maken, stijgen en dalen, het
neerkomen in "vol plané" d. w. z. omlaag zwevend met stilstaande motor,
dat had m'nheer Vliegenthert graag van dichtbij gezien en nog liever
had hij zelf er aan meegedaan, als hij z'n mooie monoplaantje niet
kwijt geweest was. M'nheer Vliegenthert zuchtte diep. Beroerd was het,
om van te huilen. Nou had je zoo'n prachtige monoplaan, waar je alles
mee doen kon, gewoon alles. Zelfs met de vleugels slaan kon je net als
'n vogel. En nou was zoo'n gemeene dief er mee van door en hij zat
op de tweede rang, inplaats van in de monoplaan. Als hij vanmiddag
na afloop weer naar 't hotel terug ging mocht hij gebruik maken van
zoo'n lorrig luchtaapje. Bah!

't Concours aeroplanique was ook al begonnen en m'nheer Vliegenthert
keek er naar, leelijk uit z'n humeur. Hij kon nog minder zien, dan
hij gedacht had. Hij had waarempel z'n kijker ook nog vergeten. En
dan waren die menschen op de eerste rijen nog zoo onfatsoenlijk om
telkens te gaan staan. Gemeen hoor!

'n Klein kleermakertje, dat naast hem zat en ook niet veel zag,
mopperde: "Je mag hier 's morgens om zes uur wel zijn om vooraan te
zitten .... Ja m'nheer, voor ons soort menschen van de tweede rang,
schiet er nooit veel over. Maar die lui op de tribune, die zien
alles." M'nheer Vliegenthert keek 't kleine ventje niet eens aan en
gaf geen antwoord, maar hij dacht: "Loop naar de maan."

De menschen om hem heen praatten en lachten. Hij hoorde iemand
voor zich tot z'n buurman zeggen: "Er moet er al een Koblentz
gepasseerd zijn." Waarop de ander z'n horloge voor de dag haalde
en zei: "Ben je mal, dat kan niet. Vijf-en-zestig kilometer in
twintig minuten. Dat zou honderd-vijf-en-negentig kilometer in
't uur zijn." "Nou," zei de eerste weer, "'k hoorde 't daar net
'n bestuurslid aan iemand op de eerste rij vertellen. Ze hebben
telefonisch bericht gehad." "Allemachtig," zei nummer twee, "da's
nog nooit gehoord. Honderd-vijf-en-negentig kilometer in 't uur. 't
Is sterk hoor. Maar ik zat er liever niet in. 't Is me wat àl te
snel. Wat is 't er voor een?"

"'t Moet zoo'n nieuw systeem zijn, met slaande vleugels. Had ik maar
zoo'n program. Ik zou wel eens willen weten wie er in zitten. Maar
daar is geen aankomen aan. Alles uitverkocht."

't Moest echter toch waar zijn, want 'n goeie veertig minuten na
't schot verscheen er 'n aeroplaan in de lucht en kwam de kant op
van 't vliegterrein. Alle halzen rekte zich, alle kijkers gingen
omhoog. Geen mensch keek er meer naar de vliegers die op 't veld
deelnamen aan 't concours. Dat was 'n wonder, 'n buitengewoon iets,
in veertig minuten naar Koblentz en terug.

"Hij is 't," riep er een. "'k Zie de 5 op z'n staart."

"Hoeraaaa!!!" klonk 't aan de overkant en dat gejuich plantte zich over
't heele vliegterrein voort. Alle menschen waren woelig. Ze gingen
staan of klommen op hun zitplaats. En m'nheer Vliegenthert zat er
grommig tusschen in, zag niemendal en kreeg vreeselijk 't land aan den
kleinen kleermaker, die waarschijnlijk ook niet veel zag maar niettemin
'n geweldig kabaal maakte met z'n mond, met z'n handen, met z'n beenen,
tot ie eindelijk bijna over m'nheer Vliegenthert heenviel, waarop de
nijdige Haagsche m'nheer den opgewonden kleermaker 'n onvriendelijke
stomp met z'n elleboog gaf. Toen viel 't mannetje op de bank terug, zei
"pardon" en begon onmiddelijk alsof er niets gebeurd was 'n gesprek
over de vlieger, die zoo'n enorme snelheid ontwikkeld had. Maar
m'nheer Vliegenthert luisterde heelemaal niet. Hij amuseerde zich
buitengewoon slecht. Hij had 't land. Hij was verdrietig. Hij vond
alles miserabel en hij had dien praatgragen kleermaker wel 'n pak
slaag willen geven om z'n geleuter over die monoplaan. Wat kon hem
dat ding schelen. Z'n eigen monoplaan vloog minstens net zoo snel
als dat ding waarom ze nu zoo gejuicht hadden.

't Was gelukkig al weer 'n beetje rustiger geworden, want Jan Drie
en Dolf waren allang weer weg. Die waren hun tweede ronde aan
't verslinden, als echte kilometervreters. Langzamerhand kwamen
de andere vliegers van hun eerste ronde terug. De voorste werden
nog zoo'n beetje toegejuicht, maar de laatste, ofschoon ze toch niet
zuinig gevlogen hadden, lieten de menschen op de tribune en de overige
rangen gewoon koud. Er werd bijna niet naar gekeken. Doch toen voor de
tweede maal precies weer na veertig minuten no. 5 terugkwam barstte er
zoo'n geweldig lawaai los, vooral toen Jan zoo laag langs de tribune
vloog, dat hij 't juichende publiek met de hand kon toewuiven, dat
't wel leek of al die duizenden menschen mal waren geworden. Ze
wuifden met hun zakdoeken en ze riepen en schreeuwden zoo hard,
... dat m'nheer Vliegenthert, die op z'n tweede-rangsplaats de
vlieger maar uit de verte zien kon, van louter woede 'n andere kant
opkeek en z'n mond stijf dicht hield. De menschen schenen nu over
niets anders meer te willen praten dan over die winnende aeroplaan
en toen er 'n man van de jurie in de buurt kwam, bogen de lui, die
vooraan zaten allemaal over de afscheiding van ijzerdraad om den man
met vragen te bestormen. 't Was 'n goedhartig mensch, zoo'n jurielid
die de tweede-rangers met alle pleizier inlichtingen gaf. Hij liet
hen de lijst der ingeschreven vliegers zien en nu wisten die daar
vooraan al heel gauw wie de gelukkige eigenaar was van die door de
lucht suizende kunstvogel, en dat de bestuurder en z'n passagier maar
zoo'n paar jongens waren van 'n jaar of zestien. Hoe ze heetten dat
wist ook de jurieman niet te vertellen. Ze stonden ingeschreven als
N. N. Dat vonden de menschen allemaal heel interessant en ze namen
zich allen voor om die jongens eens terdege te bekijken, als ze na
hun laatste ronde over 't vliegterrein zouden wandelen. Dat zouden
ze zeker doen, want iedere overwinnaar wordt graag toegejuicht.

't Duurde nog 'n heele tijd eer m'nheer Vliegenthert er achter kwam,
dat z'n eigen aeroplaan daar bezig was zoo'n luchtoverwinning te
behalen. 't Gebeurde pas toen de twee vliegjongens van hun derde
ronde terugkomend en onder 't gevaarlijke hoera-gebrul van alle
toeschouwers op één na, vlak voor de tribune waar de jurieleden zaten
met 'n prachtige vol plané naar beneden kwamen. Hoog in de lucht
had Jan Drie z'n motor stop gezet en daalde met 'n verschrikkelijk
snelheid, alsof hij van plan was met z'n heele vlieger te pletter
te vallen. Om dat klaar te spelen moest je kunnen sturen en durf
hebben. Honderd jaar geleden in 1910 was het ook 'n Hollander,
Wijnmalen, die uitmuntte in deze manier van dalen. Jan Drie en Dolf
werden toen ze uit hun vlieger stapten na de prachtige landing en de
ongeëvenaarde wedvlucht door de jurieleden omringd. De heele jurie
was uit z'n tent gesprongen ... en nu drukten ze die twee jongens
stormachtig de hand en de voorzitter begon 'n aanspraak.

De kleermaker naast m'nheer Vliegenthert had z'n keel heesch
geschreeuwd en toen hij daarmee klaar was, wendde hij zich opeens
tot den zwijgenden m'nheer Vliegenthert en zei:

"M'nheer nu weet ik van wie die aeroplaan is."

Doch m'nheer Vliegenthert draaide den vriendelijken mededeelzamen
en heeschen kleermaker z'n rug toe. De kleermaker was echter niet
van plan zoo maar 't belangrijke nieuws, dat hij nog geen minuut
geleden van iemand die voor hem zat gehoord had, voor zich alleen
te houden. Hij moest 't kwijt en daarom vertelde hij 't maar tegen
m'nheer Vliegenthert z'n dikke rug.

"'t Moet 'n zekere m'nheer Vliegenthert zijn uit ..."

"Hè??" en m'nheer Vliegenthert draaide zich zóó plotseling naar
den vriendelijken buurman om en hij zag er zoo verwilderd uit met
'n paar woeste oogen, dat de arme kleermaker bij z'n heeschheid nog
kippevel kreeg.

"Vliegenthert, zei je!!"

"Ja ... e ... m'nheer ... stotterde de verschrikte man ... "Uit ... e
... Den Haag."

M'nheer Vliegenthert stond al boven op de bank en duwde iemand die
voor hem zat onzacht naar beneden. Nu kon hij de vlieger zien.

"Hij is 't!!!" riep m'nheer Vliegenthert met 'n akelig holle stem. "'t
Is mijn monoplaan!! Houdt den dief ... Houdt den dief!!!"

Hij was onder 't schreeuwen al bezig zich tusschen de menschen voor
hem, die niet wisten wat hen overkwam, door te worstelen. Doch die
lieten zich zoo maar niet stompen en duwen en er ontstond 'n razend
tumult.

"Arme stumper," zei de kleermaker. "Ik had het de heele morgen al in
de gaten dat ie niet recht snik was."

"Wat zeg je?" vroeg er een.

"Stapelgek is ie geworden," herhaalde de kleermaker. "En nou verbeeldt
ie zich, dat die mooie winnende aeroplaan van hem is, stakker."

M'nheer Vliegenthert had zich wanhopig geweerd en toen de menschen
van den kleermaker hoorden, dat ze met iemand te doen hadden, die
plotseling zich was gaan inbeelden, dat de vlieger die duizend gulden
gewonnen had, hem in eigendom toebehoorde, waren de meesten 'n beetje
angstig teruggeweken, want je kon nooit weten waar zoo'n man toe komen
kon en de anderen die niet terugkonden, omdat ze opgedrongen werden,
hadden m'nheer Vliegenthert toen maar 'n zetje gegeven, waardoor deze
heer over 't ijzerdraad heen terecht kwam in 't mollige gras. Hier
viel hij echter onmiddellijk in de pootige handen van 'n waakzamen
diender, die hem toeschreeuwde:

"Hé jij, wat mót dat ... Hier is geen vrije toegang ... Wat denk je
wel. Terug."

Hij had m'nheer Vliegenthert natuurlijk al lang stevig bij z'n kraag
eer deze nog heelemaal opgekrabbeld was.

"Laat me los!" schreeuwde m'nheer Vliegenthert. "Ze hebben daar
mijn aeroplaan."

"Zeg grappemaker," zei de diender, "ga nou gauw over dat ijzerdraad
terug ... kom nou, gauw."

"Hij is niet goed in z'n hoofd!" schreeuwde de kleermaker van de
vierde rij.

"We willen 'm hier niet meer hebben," riep er toen een die vooraan
zat. "Neem 'm maar gerust mee. Je mag hem."

De politieman wist niet wat ie beginnen moest. M'nheer Vliegenthert
deed voortdurend pogingen om aan de stevige greep van den diender te
ontkomen en hij schreeuwde voortdurend maar: "Houdt den dief." Hij leek
wel 'n wildeman en de diender besloot toen maar den vreemddoenden heer
te arresteeren. Er kwamen op 't rumoer juist 'n paar collega's aan en
'n baancommissaris.

"Wat is dat hier voor 'n herrie?" vroeg de laatste.

"k Weet 't niet," zei de diender. "Deze m'nheer beweert dat die mooie
monoplaan van hem is."

"Wat?"

"Ja zeker! Ik ben m'nheer Vliegenthert uit Den Haag, en die monoplaan
is van mij. Ze hebben 'm gestolen."

De baancommissaris keek m'nheer Vliegenthert 'n beetje ongeloovig
aan en zei toen: "Zoo, zoo."

"Kijk maar hier," riep m'nheer Vliegenthert, z'n portefeuille uit
z'n zak nemend. "Als u me soms nog niet gelooft."

De omstanders zagen nu visitekaartjes en brieven met 't adres
van m'nheer Vliegenthert. En ook bankpapier zagen ze. De dienders
begonnen al respect te krijgen en de baancommissaris deed "Hm,"
en keek besluiteloos van den heer Vliegenthert naar de dienders,
die dezen heer nog altijd vasthielden.

"Ah," riep toen opeens de eerste diender, "daar komt de inspecteur
aan. Die zal er wel raad op weten."

"Wat moet dat?" vroeg de inspecteur.

"Deze heer beweert, dat ie m'nheer Vliegenthert is uit Den Haag en
dat die monoplaan van hem is ... maar de menschen op de tweede rang
zeggen dat ie gek is."

"Laat dien man los," beval de inspecteur.

"Inspecteur," begon m'nheer Vliegenthert alweer, "drie dagen geleden
is m'n aeroplaan gestolen. We hebben er overal naar gezocht en nu
staat ie daar, Maar ze zullen me deze keer niet ontsnappen."

Hij wilde vlug er heen loopen, maar de inspecteur hield hem terug
en zei: "Niet zoo haastig m'nheer Vliegenthert ... dat is niet
noodig. Als dat uw aeroplaan is, dan hèbben we de dieven. Die komen
niet meer weg. Dat begrijpt u zelf wel. De voorzitter houdt nu 'n
toespraak. Daar moeten ze naar luisteren en dàn moeten ze nog op de
prijs wachten ... Nee, nee ... haast u je maar niet. We hebben ze
hoor. Kalm aan maar. ... Ik wist van den diefstal. We hebben er op
't politiebureau bericht van gekregen. Maar we konden natuurlijk
niet veronderstellen, dat deze aeroplaan de gestolene was. Ze hebben
't ding gewoon opgegeven als 't eigendom van m'nheer Vliegenthert uit
Den Haag. Kijk u maar hier staat 't op de vlieglijst. Er kunnen meer
Vliegentherts zijn hè? Wie denkt er nu aan dat 'n dief zóó brutaal
kan wezen om maar heel gewoon den werkelijken eigenaar op te geven,
en dan nog wel met zoo'n gestolen vlieger aan 'n wedstrijd te gaan
deelnemen. 't Is eigenlijk 'n beetje ongeloofelijk. Vind u zelf óók
niet? Maar gaat u mee, dan kunnen we zelf zien wat er van de zaak
aan is ... En houen jullie die menschen daar 'n beetje in bedwang. Ze
klimmen zoo dadelijk allemaal over de draad."

"Stumper," zei de kleermaker nog eens, toen m'nheer Vliegenthert
met den inspecteur meeging. "Totaal in de war. Die wordt nooit meer
goed." En de menschen op de tweede rang op hun plaatsen teruggedrongen
door de dienders, rekten hunne halzen om te zien hoe 't afliep.

Intusschen had de voorzitter van 't vliegcommité z'n aanspraak
geëindigd. Hij had natuurlijk Jan Drie 'n held genoemd, dat is zoo 't
gebruik bij die gelegenheden en tot slot had de voorzitter geroepen:
Leve m'nheer Vliegenthert uit Den Haag! Hoera!! Toen hadden ze allemaal
ook hoera geroepen en Jan en Dolf de hand gedrukt en daarna had Dolf
heel leuk gevraagd of de heeren hen maar niet dadelijk de prijs konden
uitkeeren, want ze moesten noodig naar huis.

De voorzitter had eens gelachen en gezegd dat 't niet ging en toen
had Dolf weer geantwoord, dat 't hem erg speet, maar dat de heeren
dan die duizend gulden maar moesten zenden aan m'nheer Vliegenthert
in Den Haag. Hij en z'n vriend konden er niet op wachten.

De heeren en vooral de dames hadden allemaal gelachen en de vrouw
van den voorzitter had Dolf aan z'n oor getrokken, wat nog al 'n
moeielijk werk was, want z'n ooren zaten allebei nagenoeg heelemaal
onder z'n muts en toen had ze gezegd: "Toe man, ik zou 't maar
doen. Als die jongens nu toch weg moeten." De voorzitter had daarop den
penningmeester eens aangekeken en deze had ook maar gelachen en gezegd
dat 't wel 'n beetje mal was, maar dat hij er niets op tegen had als
de overige heeren 't goed vonden. Bij dit gezegde hadden ze allemaal
in de handen geklapt ten teeken van instemming. De penningmeester gaf
aan Jan Drie met 'n plechtige buiging 'n mooie portefeuille waarop in
gouden letters stond: Hardvliegerij Mainz-Koblentz. Jan Drie bedankte
met 'n paar woorden, stak 't mooie dingetje in z'n zak en stapte vlug
in z'n vlieger. Dolf klom met de lauwerkrans, die er natuurlijk ook
bij hoorde, gauw achter z'n vriend aan. De voorzitter had nog juist
tijd om op zij te springen. De motor snorde al. Al de dames en heeren
stoven uit elkaar, net vroeg genoeg. Die vliegende Hollanders hielden
van opschieten. Dolf zwaaide met de lauwerkrans tot afscheid en toen
(ze wilden net allemaal weer hoeraaaa!! gaan roepen) kwam m'nheer
Vliegenthert aanhollen en schreeuwde: "Houdt den dief!!"

Alle dames en heeren keken m'nheer Vliegenthert verbaasd aan en deze
stond daar als 'n steenen beeld, z'n armen in de lucht, naar adem
snakkend en met oogen als biljardballen.

"Wat is dat voor 'n man?" vroeg de voorzitter aan den inspecteur die
vlak achter m'nheer Vliegenthert aankwam.

"M'nheer de voorzitter, dit is m'nheer Vliegenthert, die z'n gestolen
aeroplaan staat na te kijken."

"Gestolen ... aeroplaan?" zei de voorzitter verbaasd. En nu keken
ze allemaal in de lucht, waar, heel ver weg al, Jan Drie en Dolf
heensuisden op weg naar huis.

De inspecteur legde nu alles uit en de voorzitter zei nijdig tegen z'n
vrouw: "jij ook met je malligheid ... Als we de prijs niet uitgekeerd
hadden, waren ze zeker nog hier, die twee gauwdieven. Geen wonder
dat ze spoedig weg wilden. 't Zijn 'n paar doortrapte schurken."

"M'n aeroplaan! m'n aeroplaan!" jammerde m'nheer Vliegenthert. "Geef
me mijn aeroplaan terug!"

De inspecteur nam m'nheer Vliegenthert onder de arm en zei: "M'nheer
deze keer hebben we hen tòch ... Die aeroplaan van u is natuurlijk nu
niet te achterhalen ... Die vliegt te snel. Maar die twee diefjes zijn
gefotografeerd. Vanavond heeft ieder politiebureau hun telegrafisch
portret. M'nheer de voorzitter hoe laat komt de fotograaf met z'n
kiek?"

"Die had er al moeten zijn."

"Dan zullen we nog even wachten. M'nheer Vliegenthert gaat u zoolang
in de tent van de jurie zitten. U is zenuwachtig. 'n Beetje rust zal
u goeddoen."

Toen de fotograaf verscheen vlogen ze allemaal op den man toe en ze
rukten hem de foto's bijna uit z'n handen. De kiekenmaker begreep er
niemendal van. Ook m'nheer Vliegenthert had 'n foto te pakken gekregen.

"Wat drommel," mompelde de inspecteur "dàt is sterk." De foto was
prachtig. Alle aviateurs waren duidelijk te herkennen. Maar de
aeroplaan van m'nheer Vliegenthert, de beroemde no. 5 was leeg.

"M'nheer," zei de inspecteur tegen den fotograaf. "Waar zijn die twee
jongens uit no. 5 gebleven?"

"De twee jongens uit no. 5? Dat weet ik niet inspecteur. Ze
zaten in de vlieger toen ik m'n toestel richtte. Ik heb hen nog
duidelijk gezien. Waarschijnlijk hebben ze zich toevallig juist diep
voorovergebogen, toen ik de opname maakte."

"Toevallig!" riep m'nheer Vliegenthert ... "O, die doortrapte schurken
... Nu is m'n aeroplaan voor goed weg!"

"En de duizend gulden ook," zei de penningmeester. "'t Zijn 'n paar
gewiekste rakkers hoor."

De inspecteur deed wat ie kon. Hij zond de snelste vliegers uit,
ofschoon hij niet de minste hoop koesterde omtrent de uitslag. Hij
vergat echter gelukkig één ding: Hij telefoneerde niet naar Den Haag.

't Kwam niet in z'n hoofd op, dat die twee jeugdige boosdoeners,
waarvoor iedereen hen natuurlijk wel moest houden, op weg zouden kunnen
zijn naar die stad. En zoo kwam het, dat Jan Drie en Dolf boven Den
Haag aankwamen en ongemerkt konden neerdalen op m'nheer Vliegentherts
dak. 't Was al donker en gelukkig 't slechtste weer van de wereld. 't
Regende geweldig. Net weer om stilletjes thuis te blijven. Er was dan
ook geen sterveling in de lucht, uitgenomen natuurlijk de Haagsche
luchtwachters, die toch geen steek zien konden in dat gordijn van
neerplassende waterstralen. Het geluk diende hen. De hangar van m'nheer
Vliegenthert stond wijd open. Ze zetten vlug de gestolen aeroplaan op
z'n gewone plaats. Jan Drie porde Dolf aanhoudend tot spoed aan, want
nu hij bijna in veiligheid was, voelde hij veel meer onrust dan ooit te
voren. Jan Drie was bijna angstig. Verbeeld je ook, dat nú inspecteur
Punt of brigadier Kwadraat eens plotseling op 't dak verschenen ...

"Kom dan toch mee!" fluisterde hij.

Maar die rare Dolf zat heel kalm in de monoplaan, bij 't licht van
'n klein electrisch zaklantaarntje met z'n vulpen iets op 'n blaadje
papier te peuteren.

"Ga maar vast naar beneden" zei hij. "Ik kom dadelijk."

Maar daar wilde Jan niet van hooren. Samen uit, samen thuis, was
voor hem 't wachtwoord. En dus wachtte hij bij de deur, om 't hoekje
loerend of er ook soms onraad was.

Dolf scheen eindelijk klaar te zijn. Hij morrelde nog wat aan de
aeroplaan. Van te voren had hij de mooie portefeuille met de duizend
gulden al van Jan gekregen. Die moest ie nog in de vlieger leggen zei
hij. Doch eindelijk kwam hij tot onuitsprekelijke verlichting van Jan
Drie te voorschijn en samen sloten ze zacht de hangar, slopen over
't dak, gingen in de lift en bereikten Jan's kamer, zonder dat iemand
er iets van gemerkt had.

Met 'n zucht viel Jan in 'n gemakkelijke stoel. Maar Dolf begon
dadelijk z'n natte vliegjas uit te gooien en zei: "Ik ga naar bed."

"Ga maar op 't mijne liggen," zei Jan.

"En jij."

"O ik ga maar hiernaast op m'n broer z'n bed."

"Best," zei Dolf. "Saluut."

Binnen vijf minuten sliep Dolf en toen ging Jan naar de kamer van
z'n broer.



LAATSTE HOOFDSTUK.

    Waarin alles op z'n pootjes terecht komt.


M'nheer Vliegenthert was zeer terneergeslagen van 't vliegterrein naar
't station gewandeld. Hij was zóó verbouwereerd, dat ie er niet aan
gedacht had 'n luchtaapje te nemen of gebruik te maken van de vliegende
omnibus, die op dagen als deze 'n extra dienst naar en van 't station
had ingericht voor de vreemdelingen. En geen mensch had zich iets meer
van hem aangetrokken behalve de verslaggevers der dagbladen, die hem
als hun buit beschouwden, en allemaal trachtten hem de geschiedenis
van aeroplaan-diefstal te ontwringen. Die heeren liepen met hem mee,
stelden hem allerlei vragen, hoe dit gegaan was en hoe dat gekomen was
en dan wilden ze 't antwoord op 'n bloknoot schrijven, die ze allemaal
in hun hand hielden. Maar m'nheer Vliegenthert was niet geluimd om
nieuwslustigen te woord te staan en 't eenige antwoord, dat ze van hem
loskregen was, dat ze met hun allen naar de drommel konden loopen. Dat
was 'n schrale oogst bij zoo'n buitengewone gelegenheid. Want dit was
nu toch wel de zonderlingste diefstal, die je je maar bedenken kon
en dat mòèst breedvoerig in de krant. Bij 't station dropen de heeren
af en lieten m'nheer Vliegenthert aan z'n lot over. Hij ging stil in
'n hoekje zitten wachten op de expres voor Den Haag, zonder aan eten
of drinken te denken en toen eindelijk 't bestuurbare luchtschip er
was en m'nheer Vliegenthert instapte, keek de conducteur hem meewarig
aan, hielp hem alsof 't zijn eigen grootvader was en dacht intusschen:
"Nou die maakt 't ook niet lang meer. Die dee beter, als ie naar bed
ging inplaats van naar Den Haag te reizen. Als 't 'n beetje wil gaat
ie onder weg dood." Maar zoo erg was 't nu niet.

Hij bereikte 's avonds laat de stad van 't Vredespaleis, zoo gezond
als 'n visch maar zonder dat z'n stemming 'n haar verbeterd was. Hij
zag er allertreurigst uit, precies of hij die dag z'n heele familie
en al z'n vrienden en kennissen begraven had.

En zoo trof hem inspecteur Punt op 't platform van 't Haagsche
luchtstation, waar deze gestrenge chef stond te kijken of z'n
ondergeschikten, die daar in de buurt dienst hadden, wel hun plicht
deden. Inspecteur Punt, die behalve zeer gestreng ook nog uitermate
goedhartig was, kreeg onmiddellijk 't diepste medelijden met den
verslagen m'nheer Vliegenthert en bood zonder er lang over te denken
aan, hem in z'n vlieger naar huis te brengen. M'nheer Vliegenthert
stribbelde niet tegen. Hij liet zich leiden als 'n klein kind en de
inspecteur ging gearmd met hem naar de vlieger.

Indien Dolf z'n oom zóó had kunnen zien, loopend als 'n zieke man, zou
deze ongevoelige jongeheer misschien nog tot inkeer zijn gekomen. De
menschen op 't platform, die haastig voorbij liepen keken bijna
allemaal eventjes naar 't vreemde paar en diegenen die m'nheer
Vliegenthert kenden schrokken er 'n beetje van, zóó naar zag hij
er uit.

't Regende gelukkig niet zoo heel hard meer, en zoo kwamen ze zonder
erg druipende kleeren na 'n kort poosje vliegen op 't dak aan vlak voor
de hangar, waar de gestolen aeroplaan op z'n eigenaar stond te wachten.

Inspecteur Punt hielp m'nheer Vliegenthert bij 't uitstappen en
aangezien hij z'n werk van barmhartigheid niet ten halve wilde doen,
besloot hij nog 'n oogenblikje met den armen man mee naar beneden te
gaan om hem te troosten. Ook wilde hij nauwkeurig alles weten omtrent
de gebeurtenissen van die dag. Want m'nheer Vliegenthert had hem met
'n paar woorden meegedeeld, dat hij z'n aeroplaan zeker terug gekregen
had, als hij maar harder had kunnen loopen.

"Maar" zei de inspecteur, "waarom liep u dan niet harder? Voor zoo'n
enkele keer is 't toch dunkt me niet zoo moeilijk. U had moeten
bedenken, dat u de dieven had kunnen snappen."

"U hebt goed praten," zuchtte m'nheer Vliegenthert allerdroevigst. "Ik
kon niet, 't was me onmogelijk."

"Waarom dan toch niet?"

"Ze hielden me vast."

"Hielden ze u vast?"

"Ja ... drie politieagenten hadden me stevig beet ... ze wouen me
niet gelooven."

"O!"

"En toen kwam er 'n inspecteur en die geloofde me wel. Toen had 't nog
gekund ... Maar die zei, dat de dieven toch niet meer ontsnappen konden
en toen ontsnapten ze natuurlijk wèl ... Net toen ik er bij kwam gingen
ze er van door met de aeroplaan, duizend gulden en 'n lauwerkrans."

"Maar u hebt hen toch gezien?"

"Ja natuurlijk ... 't Waren 'n paar apen van jongens ... maar
glad!!! Ze stonden niet eens op de fotografie, waar iedereen opstond."

"Merkwaardig ... merkwaardig ... zoo zoo ... twee jongens ... hm ..."

De inspecteur vroeg nu aan m'nheer Vliegenthert de sleutels van z'n
hangar, want hij was niet gewoon z'n aeroplaan in weer en wind te
laten staan en bovendien zonder bewaking. M'nheer Vliegenthert stond
daar vlak bij hem als 'n levende waarschuwing. In 'n stad waar zulke
doortrapte, zulke aartsslimme, zulke door en door in de wol geverfde
schobbejakken als die twee jongens, nog pas kort geleden hun slag
geslagen hadden, daar kon je niet te voorzichtig zijn.

Toen hij de sleutel had, opende hij de hangar en m'nheer Vliegenthert,
die zwijgend den inspecteur op de voet gevolgd was, draaide uit
gewoonte 't electrisch licht op.

't Zou eenvoudig onmogelijk zijn de grenzelooze verbazing te
beschrijven, die zich plotseling meester maakte zoowel van den
onvermoeiden inspecteur Punt als van den afgetobden m'nheer
Vliegenthert, toen ze zoo onverwacht voor zich zagen de gestolen
aeroplaan met 'n prachtige lauwerkrans om 't bovenste blad van de
propeller. Ze waren totaal verstomd en m'nheer Vliegenthert stond
bovendien te beven op z'n beenen en z'n hart klopte met angstaanjagende
hevigheid. Inspecteur Punt, die nooit bibberde en nooit hartklopping
had, omdat zooiets niet in zijn vak te pas kwam, was 't gauwste weer
normaal. Hij trad op de aeroplaan toe, betastte de krans, alsof hij
zich wilde overtuigen, dat ie niet droomde en ontdekte daardoor de
portefeuille door Jan Drie gewonnen en door Dolf met 'n touwtje aan de
krans gebonden. Met de vrijmoedigheid, die ook al bij 't vak hoorde,
opende hij de portefeuille, onderzocht deze nauwkeurig, riep eenige
keeren: Ah! en O! en gaf toen 't briefje, dat Dolf geschreven had,
aan m'nheer Vliegenthert. Geschreven was 't eigenlijk niet, maar
geteekend met louter scheeve en kromme drukletters, want Dolf had
z'n eigen handschrift maar liever niet gebruikt om ontdekking te
voorkomen en 't luidde als volgt:


    Den Heer Vliegenthert.

    De winner van de internationale hardvliegerij te Mainz, zekere
    N. N. en diens passagier óók genaamd N. N., hebben 't genoegen
    u hierbij aan te bieden de beroemde monoplaan, waarmee deze
    wedstrijd werd gewonnen, de eerste prijs groot duizend gulden
    met portefeuille benevens de bijbehoorende lauwerkrans. Tevens
    vragen zij u vergiffenis voor de last en 't verdriet, dat ze u
    onwillens hebben aangedaan.

    Leve de Aeroplaan van m'nheer Vliegenthert, de snelste vlieger
    der wereld!

                                            Hoogachtend,
                                                de twee N. N.'s


"Hoe vind u zulke dieven?" vroeg inspecteur Punt lachend.

Maar m'nheer Vliegenthert was nog altijd zenuwachtig. Die had tranen
in de oogen en hij antwoordde met nadruk:

"Dat waren géén dieven, inspecteur!"

"Geen dieven? Wie z'n handen uitsteekt naar 'n ander z'n eigendom,
m'nheer Vliegenthert, die is volgens mijn opinie 'n dief."

"M'nheer de inspecteur," riep m'nheer Vliegenthert met vuur, "heb
u wel eens gehoord van dieven, die 't gestolene terug brengen mèt
duizend gulden en mèt 'n lauwerkrans?"

"'t Is wel 'n beetje vreemd" gaf de inspecteur toe ... "'t Zijn
in ieder geval 'n paar rare. Ik heb nog nooit zoo iets bij de hand
gehad. 't Is bepaald 'n nieuw soort. Ik gaf er wat voor, als ik wist
wie die twee waren."

"Ik ook," zei m'nheer Vliegenthert.

"Dan zullen we maar dadelijk beginnen."

"Beginnen? ... Beginnen?" zei m'nheer Vliegenthert eenigszins
verbaasd. "U wou toch niet wéér met opsporen beginnen?"

"Dat wou ik wel, m'nheer Vliegenthert ... En ditmaal zullen we Spits
niet aan de verkeerde jas laten ruiken."

"Ja maar, is dat nu wel zoo noodig? Met die hond moeten misdadigers
opgespoord worden, dieven en dat soort gespuis. En deze N. N.'s zijn
geen dieven."

"Neen geen dieven, maar 'n paar jongens, die 'n beetje schrik hard
noodig hebben, geloof ik, m'nheer Vliegenthert.

"U vermoedt dus wie 't zijn?"

"Ik geloof dat ik er alles van begrijp. Laat u mij maar eens begaan. Ik
mag zeker wel even telefoneeren?"

"Zou u daar maar niet liever mee wachten tot morgen? Zoo'n haast is
er toch niet bij?"

"Morgen zou de aardigheid er af zijn, m'nheer Vliegenthert. En
bovendien ik ben niet gewoon ergens gras over te laten groeien."

"Nou gaat u je gang. Maar ik wou liever naar bed."

"'t Zal zoo lang niet ophouden m'nheer. De dieven zijn niet ver weg."

"Praat u nou asjeblieft niet meer van dieven, inspecteur. Dat vind
ik niet zoo als 't behoort."

De inspecteur liet m'nheer Vliegenthert maar praten. Hij stond al
aan de telefoon:

"Hallo! ... Is brigadier Kwadraat daar? ... Niet, wie dan? ... De
Streep? ... ook goed. Dadelijk op 't dak bij Vliegenthert komen met
Spits ... Maar gauw hoor.

"Zie zoo m'nheer, laten we nu naar beneden gaan tot Spits er is
... M'n eigen vlieger moet maar zoolang blijven staan. Er is niets
aan te doen. 't Zal bovendien niet lang duren."

Dat had inspecteur Punt bij 't rechte eind. Hij was nog nauwelijks
met m'nheer Vliegenthert beneden of er werd reeds gescheld.

"Daar zijn ze al," zei de inspecteur. "Blijf u maar rustig hier
zitten."

"Dat kan u begrijpen. Ik ga naar bed."

"Dat zou ik niet doen, als ik u was. Indien m'n vermoeden juist blijkt,
en dat zal 't wel, dan ben ik gauw genoeg weer hier."

"U maakt me nieuwsgierig. Wie denkt u dat 't zijn?"

"'n Oogenblikje geduld nog m'nheer ... Ik denk, dat u er pleizier
van hebben zal. 't Zijn heel goede kennissen."

"Goede kennissen? ... Nee hoor, ik ga niet naar bed. Maar maak u dan
asjeblieft 'n beetje haast."

De inspecteur ging in de lift en m'nheer Vliegenthert ging weer zitten,
veel te nieuwsgierig om aan slapen te denken. Hij was wel moe, maar
hij had zoo'n vroolijk gevoel nu hij z'n mooie monoplaan terug had,
die nog wel 'n eerste prijs gewonnen had, en dan ... Wie mochten dat
toch wel zijn?

De Streep stond met Spits naast de vlieger op 't dak.

"Kom eens gauw mee," zei de inspecteur. "Kijk, hier hebben we de
gestolen aeroplaan."

"Allemachtig da's waar ook," zei de Streep.

"Wat zet jij voor 'n gezicht? Is dat zoo vreemd dat die aeroplaan
terecht is?"

"Nee, inspecteur ... maar ik-e heb 'm thuis zien komen van avond
... en toen ..."

"Nou en toen?"

"Toen dacht ik er niet aan, die ie gestolen was."

"Wel nou nog mooier Streep, wat ben jij voor 'n politieman ... Je
had onmiddellijk die twee jongens kunnen arresteeren ... dan had je
vijfhonderd gulden verdiend man."

"'t Spijt me ... inspecteur ... vooral om die vijfhonderd
gulden ... maar wie denkt er nou aan dieven, als ze 't gestolene
terugbrengen?"

"En nog wel met duizend gulden er bij ... Ja, Streepje er zijn rare
dieven in de wereld tegenwoordig. Maar geef Spits nu eens lucht aan
die krans. Die hebben ze zeker in hun handen gehad! Zoo ... juist."

"Zoek!" beval inspecteur Punt en Spits ging regelrecht 't dak over
naar de lift waarmee Jan Drie en z'n vrind Dolf naar beneden gegaan
waren. Daar bleef Spits staan snuffelen en krabben, als of hij zeggen
wou: "Hier moeten we in."

"Precies zooals ik dacht," mompelde de inspecteur. "Zulke rakkers
... vooral die Dolf."

Hij begon nu vreeselijk te schellen, alsof er in tien huizen brand was,
maar 't duurde 'n heele poos eer er antwoord kwam en dat had inspecteur
Punt nog te danken aan de omstandigheid, dat Dolf z'n kamerdeur niet
gesloten had. Deze jongen hoorde 't schelletje eindelijk. Toen er
niemand kwam en 't schellen aanhield stond Dolf op en ging naar de
telefoon, want in 2010 hoefde je niet telkens met de lift naar boven
als er gescheld werd.

"Wie is daar?" vroeg hij.

Inspecteur Punt stond al met z'n oor aan de telefoon naast de deur,
en zoodra hij de stem vernam dacht hij: "De rechte hoor. 't Is Dolf,"
en hij zei tamelijk barsch:

"Spreek ik met Dolf Brandsma?"

"Wat blieft u?"

"Doe onmiddellijk open. Ik ben inspecteur Punt."

"Heb je ooit," dacht Dolf. "Nou zijn we toch gesnapt. Enfin, ik zal
maar naar boven gaan en ... niks aan Jan zeggen."

"Ik kom dadelijk inspecteur," riep Dolf terug. "Ik moet me eventjes
kleeden. 'n Oogenblikje maar."

Toen hij zich aangekleed had ging hij stilletjes in de lift, zonder
Jan Drie te waarschuwen en boven gekomen pakte Spits hem onmiddelijk
bij z'n broek.

Dolf wist heel goed, dat ie nu die hond z'n gang maar moest laten
gaan. Hij trok dus z'n been maar niet terug. Dan was z'n broek
gescheurd en had Spits waarschijnlijk harder toegebeten. Nu voelde
hij er niet veel van.

"Los," beval inspecteur Punt en daarna zei hij tegen Dolf: "Gesnapt."

"Watblief?" vroeg Dolf met 'n onschuldig gezicht.

"Gesnapt!!! Hoor je dat niet Dolf?"

"Jawel inspecteur ... ik hoor 't heel goed, maar kan u er niet mee
wachten tot morgenochtend? Ik heb nog zoo'n slaap."

"Nee jongen, je moet dadelijk mee. Er wordt op je gewacht. Op jou en
je vriend Jan Drie."

"Och, laat u Jan Drie maar in z'n bed, die is doodmoe. Ik zal wel
alleen meegaan. Ik kan 't net zoo goed vertellen als hij. Moet ik in
de gevangenis?"

"Dat zal je wel hooren jongen."

"Maar de aeroplaan is alweer thuis inspecteur, weet u dat wel?"

"We weten alles en oom Dokie is ook al weer thuis. Die wacht óók
op je."

"Fijn," zei Dolf. "Nou vooruit dan maar. Als 't moet, dan moet
't. Maar Jan ga ik niet roepen."

"Nou, dan zullen we die maar voorloopig laten rusten," zei de
inspecteur, die zich omkeerde, want hij moest er om lachen, dat Dolf
zoo voor z'n vriend opkwam. Dolf ging mee 't dak over, naast den
inspecteur en met Spits vlak achter zich. De Streep stond zwijgend
bij de vlieger. Maar 't speet hem, dat hij dien jongen maar niet
gearresteerd had. Hij meende, dat inspecteur Punt nu de vijfhonderd
gulden zou krijgen.

Toen inspecteur Punt met Dolf en Spits beneden kwamen, vonden
ze m'nheer Vliegenthert toch lekker ingedut. Hij zaagde weer
planken. De inspecteur maakte hem echter gauw wakker en nog vóór
m'nheer Vliegenthert had kunnen brommen: wat moet je of zoo iets,
zei de inspecteur:

"M'nheer Vliegenthert hier hebben we er al eentje van."

M'nheer Vliegenthert was plotseling heelemaal wakker en zag toen
dadelijk z'n geliefde neefje Dolf, maar hij begreep nog niet zoo
dadelijk, dat die wat met die aeroplaangeschiedenis te maken kon
hebben.

"Hé Dolf hoe kom jij hier?"

"Hier gebracht door inspecteur Punt en z'n hond, oom Dokie."

"Hè?? ... Dus ben jij er vandoor geweest met mijn monoplaan? Wel
... nou ... nog"

"Nee oom Dokie," zei Dolf lachend. "Ik ben er niet mee vandoor
gegaan. Dat was m'n vrind Jan Drie, uw buurjongen."

"Jan Drie??"

"Ja oom Dokie, Jan Drie."

En nu vertelde Dolf vlug hoe alles in z'n werk gegaan was. Oom
Dokie deed niets anders dan uitroepen: "Heb je ooit!" en "wel nou
nog mooier!" en meer van die dingen, die iemand zegt, als ie zeer
verwonderd is. Toen Dolf echter 't heele verhaal uitverteld had zei
m'nheer Vliegenthert:

"Zoo, zoo, is Jan Drie die knappe vliegenier, die van mijn monoplaan
de beroemdste vlieger van de wereld gemaakt heeft ... Wel, wel ... en
waar is die jongen?"

"Die ligt lekker in z'n bed, oom Dokie."

"Nou, geef jij hem dan morgen vroeg deze portefeuille!"

"Die portefeuille oom Dokie?"

"Wat anders?... Maar de duizend gulden zitten er nog in kwajongen. Jij
dacht zeker, dat ik hem de léége portefeuille tot aandenken wou
geven hé?"

"Oom Dokie dat doe ik niet."

"Wat doe je niet."

"Ik geef Jan die portefeuille niet met die duizend gulden, oom Dokie."

"Wel nou nog mooier ..."

"Oom Dokie, ik weet zeker, dat Jan er geen cent van hebben wil. Hij
heeft die eerste prijs expres gewonnen om u de gemaakte onkosten te
vergoeden. Maar geef u hem die lauwerkrans."

"Heb je ooit! Inspecteur Punt wat zegt u nou daarvan?"

"Ja m'nheer Vliegenthert ... ik vind dat Dolf gelijk heeft ..."

"Maar mijn hemel inspecteur, wat heeft zoo'n jongen nou aan die
lauwerkrans?"

"Die komt 'm toe, m'nheer Vliegenthert, voor z'n prachtige
overwinning."

"Wat heeft ie nou aan zoo'n ding ... Niks als blaren en linten,"
mopperde m'nheer Vliegenthert ... "Enfin, pak maar mee ... En morgen
spreek ik nog wel eens met m'n kranige buurjongen. Ga nou maar weer
naar bed Dolf. Wel te rusten."

"Goeie nacht oom Dokie. Welterusten inspecteur."

Maar Spits was 't er niet mee eens. Die pakte Dolf onmiddelijk weer
bij z'n broek, toen deze jongeheer weg wilde. Spits beschouwde Dolf
nog altijd als 'n gevaarlijk wezen waar hij op passen moest. Eerst
toen inspecteur Punt riep "Los Spits" liet de hond Dolf vrij, met iets
in z'n oogen, alsof hij zeggen wou: "Nou je moet 't zelf weten hoor."

Dolf ging gauw weg. En hij vergat de lauwerkrans niet. Heel
zachtjes ging hij er mee naar Jan z'n bed en hing de groote krans
met de glanzende linten, waarop in gouden letters geborduurd
stond: "Hardvliegerij Mainz-Koblentz 2010" aan 't hoofdeinde van
't ledikant. Toen kroop hij weer lekkertjes onder de wol, en sliep
binnen vijf minuten met 'n lachend gezicht in.

En zoo kwam het, dat Jan Drie de volgende morgen heel vroeg voor
't eerst van z'n leven wakker werd "met lauweren gekroond."





*** End of this LibraryBlog Digital Book "De aeroplaan van m'nheer Vliegenthert" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home