Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: De nuttige handwerken - handboekje ten dienste der lagere school
Author: Velden, A. M. van der, Teunisse, A.
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "De nuttige handwerken - handboekje ten dienste der lagere school" ***


                         DE NUTTIGE HANDWERKEN.
                HANDBOEKJE TEN DIENSTE DER LAGERE SCHOOL


                                  DOOR

                  A. TEUNISSE en A. M. VAN DER VELDEN.


                              HET BREIEN,
                               1e stukje,
                          met 30 houtgravures.


                        VIERDE VERBETERDE DRUK.

                 (Bekroond met de Gouden Medaille op de
                 wereldtentoonstelling te Parijs 1900).

                    AMSTERDAM.--1903.--W. VERSLUYS.



VOORBERICHT BIJ DEN EERSTEN DRUK.


Door het samenstellen van dit werkje hopen wij een groot bezwaar
tegen het klassikale onderwijs in de handwerken te hebben opgeheven.

Het is namelijk gebleken, dat het dicteeren van hetgeen de leerlingen
noodzakelijk moeten onthouden, veel tijd in beslag neemt, terwijl
verder dit schriftelijke werk zelfs bij de beste leerlingen toch tot
op zekere hoogte gebrekkig blijft en minder geschikt is, om later nog
eens te worden geraadpleegd. Het ontbreken van juiste afbeeldingen
vooral blijft in zulk werk eene groote leemte.

We hebben daarom getracht, zoo eenvoudig en beknopt mogelijk,
het breien der kous en wat daarmede in verband staat te
behandelen. Mondelinge mededeelingen, voorwerken en teekenen op
het bord zullen echter niet achterwege kunnen blijven. Integendeel,
dit alles zal bij het leeren breien geregeld moeten geschieden. Dit
boekje treedt alleen in de plaats van hetgeen de leerlingen anders
opschrijven, en is dus bestemd voor de hoogere klassen.

Daarom hebben we gemeend, de beginselen van het breien achterwege te
kunnen laten.

Voor gegronde opmerkingen en bedenkingen houden wij ons ten zeerste
aanbevolen.



BIJ DEN TWEEDEN DRUK.

Deze druk is op enkele verbeteringen na, geheel gelijk aan den
voorgaanden. Daar het onze bepaalde overtuiging blijft, dat het
onderwijs in dit vak op de lagere school zoo eenvoudig mogelijk moet
blijven, wenschten wij er geene uitbreiding aan te geven.



BIJ DEN DERDEN DRUK.

Deze druk is nagenoeg geheel gelijk aan den vorigen.



BIJ DEN VIERDEN DRUK.

In dezen druk hebben wij voor het zetten van den hiel nog eene
teekening met nadere verklaring gevoegd, waardoor de verdeeling der
steken, naar wij meenen, nog duidelijker is op te merken. Het breiend
opzetten en het muizentandje hebben wij er uitgenomen, daar het eerste
slordig en onsterk is en het tweede niet meer gebreid wordt.


    DE SCHRIJFSTERS.



BENOODIGDHEDEN VOOR HET BREIEN.


Verschillende kleedingstukken worden gebreid van katoen, van wol of van
sajet. Er zijn verschillende soorten van katoen: gele of ongebleekte
katoen, witte of gebleekte katoen en gekleurde katoen.

De wol en de sajet zijn ook in verschillende kleuren en soorten te
verkrijgen. De kleedingstukken, die wij breien, zijn niet altijd
even grof of fijn; daarom komen de katoen, de wol en de sajet in
verschillende dikte voor, welke door nummers wordt aangewezen. Hoe
hooger nummer, hoe fijner katoen.

De draad, waarmede men breit, is gedraaid uit 4 of 6 fijnere
draden. Daarom spreken we van 4 draadsche of 6 draadsche katoen
of wol. De 6 draadsche is steviger in elkander gedraaid dan de 4
draadsche en daardoor sterker in het gebruik.

De katoen, waarmede wij nu leeren breien, is ongebleekte katoen No. 12,
vierdraadsch. Willen wij grovere katoen gebruiken, dan hebben wij
katoen No. 10 noodig en voor fijnere No. 14 of hooger.

Het gebreide werk moet goed rekbaar zijn; daarom moeten de naalden
niet te fijn zijn, want dan worden de steken te stijf.

De naalden, die wij bij katoen No. 12 gebruiken, zijn stalen
breinaalden No. 6/0; worden de steken te los, dan hebben we fijnere
naalden noodig, bijv. No. 5/0; worden de steken te stijf, dan nemen
we 7/0, die groffer zijn.

Bij de nummers der naalden merken we het tegenovergestelde op van de
nummers bij de katoen.

Bij de katoen gold de regel: hoe hooger nummer, hoe fijner katoen;
bij de naalden daarentegen: hoe hooger nummer, hoe groffer naalden;
staat echter die 0 niet achter het cijfer, dan zijn ook bij de naalden
de hoogere nummers fijner.



DE KOUS.


Niet alle kousen zijn even wijd en even groot; dit hangt geheel af
van hen, voor wie zij bestemd zijn. Wij leeren daarom den vorm van
eene kous breien naar een bepaald aantal steken, waaraan wij alle
deelen leeren kennen en berekenen, om dit daarna op verschillende
grootten te kunnen toepassen.

We beginnen dus met het opzetten van de steken, waarvoor we in dit
geval 64 zullen nemen, die we zullen verdeelen over drie breinaalden,
en wel


    op de eerste naald 25 steken,
    op de tweede naald 20 steken, en
    op de derde naald 19 steken.


Waarom we dit aantal steken zóó verdeelen, zal u straks duidelijk
worden.

Toen we leerden breien hebben we reeds leeren opzetten. We willen
dit hier nog even herhalen.



HET OPZETTEN MET HALVEN KETTINGRAND.

Om 20 steken te kunnen opzetten, moet men den draad eenmaal de lengte
van eene breinaald afmeten; voor 64 steken heeft men dus 3 maal de
lengte van eene breinaald noodig.

Deze afgemeten draad neemt men tusschen den duim en den wijsvinger van
de rechterhand met den afgemeten draad naar voren en den draad van
het kluwen naar achteren (zie fig. 1a); dan legt men den wijsvinger
van de linkerhand onder den draad van het kluwen, den middelvinger
en den ringvinger op den draad en den pink weder onder den draad
(zie fig. 1b) en verder den afgemeten draad met eene lus om den duim
en weder van binnen langs de hand tusschen den ringvinger en den pink
naar achter (zie fig. 2). Men zorgt nu, dat de draad vooraan op den
duim en den wijsvinger ligt; vervolgens wordt de duim op het tweede
lid van den wijsvinger gelegd, waardoor de lus op den duim en den
wijsvinger duidelijk gezien wordt. Nu steekt men de breinaald langs
den duim van onder naar boven in de lus (zie fig. 2), dan van voren
naar achter in de lus van den wijsvinger (zie fig. 3 van c naar b) en
haalt de lus van den vinger door de lus van den duim. De duim wordt
nu uit de lus gehaald en weder onder den draad gelegd en daarmede
de steek aangetrokken. De volgende steken werkt men evenzoo en zorgt
hierbij, dat de steken op de naald niet te stijf worden aangetrokken.

Zijn er 25 steken op de eerste naald, dan houdt men de draden nog
hetzelfde, laat de eerste naald hangen en begint met de tweede naald,
alsof men met de eerste naald vervolgde; hierbij moet men vooral
zorgen, dat de steken van de 2e naald goed aansluiten bij die van de
1e naald, en zet evenzoo de steken met de 3e naald op. Nu leggen we
de 3 naalden tot een driehoek (zie fig. 4) en breien dan met de 3e
naald 1 steek van de eerste naald af, dan is de ronding gesloten en
hebben we op alle drie de naalden een even aantal steken, dat door
vier deelbaar is. Dit is gemakkelijk, als we straks den boord met het
geribde patroon, d.i. twee recht, twee averechtsch zullen breien. We
kiezen dit patroon, omdat het 't meest geschikt is voor den boord
eener kous, daar deze dan goed om het been sluit.

Na de opzetsteken moet men dadelijk met het geribde patroon beginnen.



HET BREIEN EENER KOUS.

De kous bestaat uit twee hoofddeelen: het been en den voet. Aan het
been onderscheiden wij:


    a. den boord;
    b. het kniedeel;
    c. de afmindering;
    d. den enkel.


Aan den voet onderscheiden wij:


    e. den grooten hiel;
    f. den kleinen hiel;
    g. de afmindering van den voet;
    h. het rechte gedeelte van den voet;
    i. den teen.


Vergelijk hiermede fig. 5.



EERSTE DEEL VAN HET BEEN VAN DE KOUS.

a. De boord.

De hoogte van den boord is gelijk aan de helft van de breedte van
den boord (zie fig. 6). De breedte van de kous zien we, wanneer we
eene afgewerkte kous plat leggen, zooals in fig. 5. Ze is dus gelijk
aan de halve wijdte. In fig. 6 zien we, door de gebogen lijn aan de
onderzijde, de geheele wijdte van de kous.

De breedte is in fig. 6 geteekend op vier ruitjes en telt dus de helft
van 64 steken = 32 steken. Als een steek even hoog was als breed,
dan zouden wij zooveel toeren moeten breien, als er steken op de
helft van de breedte zijn, in dit geval dus 16. Een steek is echter
niet even hoog als breed, maar anderhalf maal zoo breed als hoog;
wij hebben dus niet genoeg aan 16 toeren, maar moeten anderhalf maal
zooveel breien, dus 16 + 8 = 24 toeren.



TWEEDE DEEL VAN HET BEEN VAN DE KOUS.

b. Het kniedeel.

Het kniedeel (zie fig. 7b) is tweemaal zoo lang als de boord, dus 2 x
24 toeren = 48 toeren. Dit deel wordt bijna geheel recht gebreid; aan
de achterzijde alleen breien wij om den anderen toer een averechtschen
steek, om den naad van de kous aan te geven, waardoor we gemakkelijk
de toeren kunnen tellen. Bij elken averechtschen steek telt men dus
twee toeren.

Daar we met elk paar toeren één naadje werken, kunnen we ook zeggen,
dat we 24 naadjes moeten breien.



DERDE DEEL VAN HET BEEN VAN DE KOUS.

c. De afmindering.

De kous moet naar den vorm van het been naar onderen toe nauwer
worden. Dit zal alleen kunnen gebeuren, wanneer het aantal steken
in de opeenvolgende toeren minder wordt. We zullen dus af en toe
(in welke toeren zult ge straks zien) van twee steken één maken;
dan is één steek weggeminderd. Het gedeelte der kous, waarin we dit
geregeld doen, heet de afmindering. Het vierde deel van de wijdte
der kous wordt weggeminderd.

Bij kleine kousen wordt de afmindering even lang als het kniedeel
(zie fig. 8c).

De minderingen zelve, d.i. het vervangen van twee steken door één
steek, plaatsen we voor en achter het naadje, en gaan daarbij aldus
te werk: Wij breien, totdat er nog drie steken voor het naadje zijn,
werken dan eene overhaling (dat is: één steek afhalen, den volgenden
steek recht breien en den afgehaalden steek over den gebreiden
steek halen), daarna één steek recht, maken het naadje, breien
dan weer één steek recht en dan minderen, dat is: 2 steken recht
te zamen breien. Bij deze kous moeten in het geheel 64 steken : 4 =
16 steken worden weggeminderd, en daar in elken toer, waar geminderd
wordt, twee steken weggeminderd worden, zullen we hebben 16 : 2 =
8 minderingtoeren. De minderingtoeren worden verdeeld over de lengte
van de afmindering = 24 naadjes, maar niet op regelmatige afstanden,
daar dan de vorm der kous niet zou zijn in overeenstemming met den
vorm van het been.

We maken met het eerste van de 24 naadjes den 1en minderingtoer,
dan hebben we nog 23 naadjes over. Wij zullen nu eens eerst deze 23
naadjes gelijk verdeelen op de 7 minderingtoeren, die we nog moeten
maken, en deelen daarvoor 23 door 7. We krijgen dan 3 tot quotient
(zie fig. 9a) en er blijven nog 2 naadjes over. Deze 2 naadjes voegen
wij nu vóór de volgende mindering, zoodat we de tweede mindering
met het 5e naadje maken (zie fig. 9b), waarin de kleine streepjes de
naadjes tusschen de minderingtoeren, de groote streepjes het naadje,
waarbij de minderingen gemaakt worden, aangeven. We nemen nu nog
van de laatste twee minderingen één naadje af en voegen er één bij
de 3e mindering en één bij de 4e mindering (zie fig. 9b). Wanneer
ge deze verdeeling oplettend nagaat, zult ge bemerken, dat we na
de afmindering bij het 1e naadje, eenmaal geminderd hebben bij het
eerstvolgende vijfde naadje, tweemaal bij het vierde naadje, tweemaal
bij het derde naadje en tweemaal bij het tweede naadje (zie fig. 9b).



HET VIERDE DEEL VAN HET BEEN.

d. De enkel.

De hoogte van den enkel bedraagt 3/4 van het aantal toeren van den
boord. Bij deze kous dus 3/4 × 24 toeren = 18 toeren of 9 naadjes.

Wanneer het laatste naadje gemaakt is, dan is het eerste hoofddeel
van de kous of het been af.



HET EERSTE DEEL VAN DEN VOET.

e. De groote hiel.

De achterzijde van den voet moet langer zijn dan de voorzijde, omdat de
vorm van den hiel er in moet komen (zie fig. 11e). Dit verkrijgt men
door de helft van de steken, die aan de achterzijde van de kous zijn,
eerst afzonderlijk te werken en ze daarna weder in verbinding met de
voorzijde te brengen. Men noemt bij het breien daarom dit eerste deel
den grooten of rechten hiel.

De wijdte van den enkel is 48 steken. Op de helft daarvan, dus op 24
steken, met nog één middensteek er bij, wordt de hiel begonnen. Er moet
dus aan elke zijde van het naadje 1/4 van het aantal steken komen. (Zie
fig. 12). Nadat wij het laatste naadje in den enkel gemaakt hebben,
zullen de steken op de naalden zitten, zooals fig. 13 doet zien. Op
de eerste naald waren 24 steken opgezet; deze zijn verminderd met
8 steken, dus zijn er 16 steken over. Op de laatste naald waren 20
steken opgezet; deze zijn ook verminderd met 8 steken, dus zijn hier
11 rechte steken en het naadje over (zie fig. 13).

De werkdraad zit nu bij het naadje en moet aan het einde van het
vierde deel komen om den hiel te beginnen.

We breien dus naast het naadje nog 1/4 = 12 steken recht af, nemen
de naald met de 4 overgebleven steken in de rechterhand en halen 8
steken van de daaropvolgende naald averechts af. Nu zitten er aan
de rechterzijde van het naadje nog 11 steken; er moet dus nog één
steek worden overgestoken van de vorige naald. Dan gaan wij verder
aldus te werk: Het werk omkeeren, den eersten steek averechts afhalen
en de naald averechts breien; het werk omkeeren, den eersten steek
recht afhalen, 1 recht, een naadje maken, 9 recht, het middennaadje,
9 recht, een naadje maken en twee recht (zie fig. 14).

Dit zijnaadje dient, om gemakkelijk de toeren te kunnen tellen, daar
het middennaadje in verlenging van den enkel is doorgebreid en men
moeilijk hierbij de afscheiding vindt.

De lengte van den hiel is bij eene kinderkous gelijk aan het aantal
naadjes van den enkel, dus 9 naadjes.



HET TWEEDE DEEL VAN DEN VOET.

f. De kleine schuine hiel.

Om de ronding aan den hiel te maken, moeten wij steken wegminderen;
men noemt deze ronding den kleinen hiel.

Men begint hiervoor op de averechtsche zijde en breit tot twee steken
voorbij den middensteek (zie fig. 14), dan: averechts minderen, dat is:
twee steken averechts te zamen breien, vervolgens een steek averechts,
het werk omkeeren, den eersten steek afhalen (zie fig. 14b), nu recht
breien tot twee steken voorbij den middensteek, overhalen, dan één
steek recht breien; het werk omkeeren, den eersten steek averechts
afhalen (zie fig. 14c), averechts breien tot drie steken voorbij den
middensteek, dan is men juist vóór den steek, die met den volgenden
steek eene opening vormt. Deze twee steken averechts te zamen breien,
vervolgens een steek averechts, het werk omkeeren, een steek recht
afhalen, recht breien tot drie steken voorbij den middensteek; men
ziet ook hier tusschen de twee volgende steken eene opening.

Deze twee steken worden gebruikt voor de overhaling, dan een steek
recht. Zoo gaat men telkens averechts en recht een steek verder van
den middensteek en daarna minderen op de averechtsche en overhalen op
de rechte zijde, totdat alle steken van de naald verbruikt zijn. Men
zal dan recht eindigen.



HET ZETTEN VAN DEN VOET.

Nadat de kleine hiel af is, moet het werk weder tot eene ronding
gemaakt worden. De lussen op de zijde van den grooten hiel moeten als
steken worden opgenomen en gebreid. Wij nemen daarvoor de naald met
de steken van den kleinen hiel er op, in de linkerhand, en nemen de
buitenste lussen van al de kantsteken van den enkel naar den kleinen
hiel toe op en trekken die omhoog; daarna wordt de naald er uitgehaald
en de lussen dicht bij elkander in de hand gehouden om de liggende
lussen op te nemen, zooals fig. 15a aangeeft. De dwarse lus achter
den kantsteek wordt hiervoor opgenomen; bij het opnemen van iedere
lus moet men er op letten, dat men door het opnemen van de dwarse of
liggende lussen de buitenste lus van den kantsteek aantrekt. Heeft
men de juiste lus opgenomen, dan moet men beide steken voorbij het
naadje kunnen zien, zooals fig. 15b aangeeft. Aan de eerste zijde
krijgen wij aan den hiel van dit kousje 10 lussen; deze neemt men
op ééne naald op, dan neemt men het werk recht voor zich en breit de
opgenomen lussen als verdraaide steken af, dat wil zeggen: men steekt
zóó tusschen de lus in, dat men de achterste lus recht kan af breien.

De steken, die bij het breien van den hiel onbewerkt zijn gebleven,
worden nu op ééne volgende naald recht afgebreid. Men neemt dan aan
de andere zijde van den hiel de lussen op; aan deze zijde krijgt men
altijd ééne lus minder dan aan de linkerzijde. Om te voorkomen, dat
hierbij eene opening ontstaat, wordt, voordat deze lussen afgebreid
worden, de rechter lus van den tweeden steek, die onder den laatsten
kantsteek van den hiel ligt met den draad, die er door heen gaat,
te zamen opgenomen en verdraaid afgebreid. Deze steek wordt nog bij
de steken van de voornaald gevoegd. Vervolgens worden de opgenomen
lussen als aan de andere zijde afgebreid en hierbij de helft van de
steken, die van den kleinen hiel zijn overgebleven, tot en met den
middensteek recht afgewerkt.

De volgende naald wordt ook nog recht gebreid. Deze laatste twee
naalden vormen nu de achterzijde van den voet, terwijl de steken,
die bij het breien van den hiel onbewerkt zijn gebleven, de voorzijde
vormen. Wij hebben dien steek, die gebreid was ter voorkoming van
de opening, die anders ontstaan zou, weer aan de voorzijde van den
voet gegeven, omdat wij bij het breien van den hiel er eenen steek
van hadden afgenomen, om een oneven aantal steken voor den hiel te
hebben, waardoor we het naadje als middensteek kregen.

Nu breien wij nog een toer recht en zijn dan weder aan de voorzijde
van den voet.



HET DERDE DEEL VAN DEN VOET.

g. De afmindering van den voet.

Op de voornaald breien we nu 2 steken recht, 1 averechtsch, de
steken verder afbreien tot op drie steken na, dan 1 averechtsch, 2
recht. Van de eerste zijnaald breien we 2 steken recht, overhalen,
de steken verder recht van de naald breien. Van de tweede zijnaald
breien we tot op vier steken na alle steken recht, dan minderen,
2 steken recht. De volgende toer wordt geheel recht gebreid.

Deze twee toeren worden zoo dikwijls herhaald, tot men aan de
achterzijde, dat is op de twee zijnaalden, evenveel steken heeft als op
de voornaald of voorzijde van den voet; bij deze kous is dit 24 steken.



HET VIERDE DEEL VAN DEN VOET.

h. Het rechte gedeelte van den voet.

Het rechte gedeelte van den voet kan verschillend van lengte
zijn. Gewoonlijk breit men zooveel toeren aan de afmindering en het
rechte gedeelte van den voet te zamen, als er steken in de rondte
van den toer zijn na de afmindering; bij deze kous dus 48 toeren of
24 naadjes.



HET VIJFDE DEEL VAN DEN VOET.

i. De platte teen.

Daar de kous geheel om den voet moet sluiten, moet men aan het
laatste gedeelte zooveel steken wegminderen, dat men den vorm van
den voet verkrijgt.

Dit gedeelte noemt men den teen. Het wegminderen van deze steken
werkt men bij dezen teen aan het begin en aan het einde van de voor-
en de achterzijde. De steken van de voorzijde zijn op ééne naald en
de steken van de achterzijde in twee helften op twee naalden.

We breien nu eerst een toer recht, daarna voor den tweeden toer aan de
voorzijde 2 steken recht, overhalen, de volgende steken recht tot op 4
steken na, dan minderen, en 2 steken recht (zie fig. 16); nu breien wij
op de eerste zijnaald hetzelfde als op de eerste helft van de voorzijde
en op de tweede zijnaald als de tweede helft van de voorzijde. Deze
twee toeren worden zoo lang herhaald, totdat de helft van de steken
zijn weggeminderd. Er waren 48 steken in de rondte; de helft hiervan
is 24 steken. Daar nu in één toer vier steken worden weggeminderd, zal
men dus 6 maal om den anderen toer moeten minderen. In de tweede helft
van den teen worden de minderingtoeren steeds voortgezet, zonder een
toer recht er tusschen, totdat ongeveer een vijfde deel van het aantal
opzetsteken over is, bij deze kous dus 12 steken; men heeft alzoo 6
steken op de voorzijde of voornaald en 3 steken op elke zijnaald.

De steken van de tweede zijnaald worden op de eerste overgenomen,
de voor- en de achterzijde van den teen tegen elkander gehouden en
de steken van de beide naalden twee aan twee te zamen afgebreid op
ééne naald. Daarna worden de overgebleven steken afgekant, dat is: de
eerste steek wordt afgehaald, de tweede steek gebreid en de afgehaalde
steek wordt over den gebreiden steek heen gehaald; nu wordt weder een
steek gebreid en de vorige steek er over heen gehaald. Op deze wijze
worden alle steken achtereenvolgens afgewerkt en door den laatsten
steek de draad gehaald. Als alle draden zijn afgehecht, dan is de
kous voltooid. Wil men den teen aan de verkeerde zijde af kanten,
dan keert men de kous om, vóórdat men de tweede helft van den teen
begint; men steekt namelijk den boord van binnen door de kous en zoo
naar buiten door de ronding heen, die door de breinaalden gevormd
wordt, en werkt de kous verder af met de opening naar zich toe,
om zoo recht te vervolgen.



BEPROEF NU EENS DE ONDERSTAANDE VRAGEN TE BEANTWOORDEN.


 1.   Waarvan worden kousen gebreid?
 2.   Welk verschil is er in de katoen?
 3.   Uit hoeveel dunne draden is een draad katoen of wol
      samengesteld?
 4.   Wat hebben wij nog meer dan katoen of wol noodig?
 5.   Welk verschil is er tusschen de nummers van de naalden en
      die van de katoen?
 6.   Waarvan hangt de wijdte van eene kous af?
 7.   Waarom leert gij het breien van eene kous naar een bepaald
      aantal steken?
 8.   Hoeveel hoofddeelen heeft de kous?
 9.   Hoeveel deelen heeft het been; en welke zijn die?
10.   Hoeveel deelen heeft den voet; en welke zijn die?
11.   Hoeveel steken hebt ge voor het eerste kousje opgezet?
12.   Hoe lang moet den draad zijn, om 20 steken te kunnen opzetten?
13.   Hoe lang moet de draad zijn voor 64 steken?
14.   Hoe neemt men den draad in de hand bij het opzetten?
15.   Hoe legt men hem in de linkerhand?
16.   Welke lussen worden gebruikt om den eersten steek te maken?
17.   Hoe vervolgt men met het opzetten?
18.   Waarvoor moet men zorgen bij het opzetten van steken?
19.   Hoe noemen wij het eerste deel van het been van de kous?
20.   Hoe lang wordt dat deel?
21.   Wat verstaan wij door de wijdte van de kous?
22.   Wat verstaan wij door de breedte van de kous?
23.   Is een steek even hoog als breed?
24.   Als ge het aantal steken van de breedte weet, hoe berekent
      ge dan het aantal toeren?
25.   Hoe noemen wij het tweede deel van het been van de kous?
26.   Hoeveel langer is dit deel dan de boord?
27.   Hoeveel toeren worden aan het kniedeel gebreid?
28.   Hoe wordt het derde deel van het been van de kous genoemd?
29.   Waarvoor is eene afmindering in de kous noodig?
30.   Hoe lang wordt het deel, waarin geminderd wordt?
31.   Hoe worden de minderingen op het aantal naadjes verdeeld?
32.   Waar worden de minderingen verder van elkaar geplaatst?
33.   Waarom worden de minderingen niet op gelijken afstand
      geplaatst?
34.   Hoe wordt eene overhaling gewerkt?
35.   Hoe breit men eene mindering?
36.   Hoe wordt het vierde deel van het been van de kous genoemd?
37.   Hoe lang wordt de enkel gebreid?
38.   Naar welk aantal steken wordt dit berekend?
39.   Hoe noemen wij het eerste deel van den voet?
40.   Op welk deel wordt de hiel begonnen?
41.   Hoeveel steken breit men voorbij het naadje, om aan den hiel
      te kunnen beginnen?
42.   Hoeveel steken breit men daarna aan de averechtsche zijde?
43.   Hoe wordt de tweede toer aan den hiel gebreid?
44.   Hoeveel toeren worden er aan den grooten hiel gebreid?
45.   Hoe wordt het tweede deel van den voet genoemd?
46.   Hoe breit men den kleinen hiel?
47.   Hoe werkt men eene averechtsche mindering?
48.   Hoeveel steken zijn er weggeminderd, als de kleine hiel af is?
49.   Welke lussen van den hiel worden opgenomen en gebreid?
50.   Hoeveel lussen moet men opnemen en breien aan de linkerzijde?
51.   Wat volgt dan aan de voorzijde?
52.   Hoeveel lussen krijgt men aan de rechterzijde?
53.   Hoeveel steken komen er nu op de naald, die de voorzijde van
      den voet vormt?
54.   Wat doet men aan 't begin van den voet om eene opening te
      voorkomen?
55.   Op hoeveel naalden plaatsen wij de steken, die de achterzijde
      van den voet vormen?
56.   Hoeveel steken zijn er nu op de voorzijde van den voet?
57.   Hoeveel steken op de twee zijnaalden?
58.   Als alle lussen zijn opgenomen en gebreid, wat breit men dan
      nog, voordat we de naadjes in den voet beginnen?
59.   Hoe heet het derde deel van den voet?
60.   Waar worden de naadjes in den voet gewerkt?
61.   Waarom worden er steken in den voet weggeminderd?
62.   Waar plaatst men de overhaling?
63.   Waar wordt de mindering gewerkt?
64.   Tot hoe lang worden deze minderingen voortgezet?
65.   Hoe lang wordt het vierde deel van den voet?
66.   Hoeveel naadjes worden nog na de afmindering aan den voet
      gebreid?
67.   Hoe noemt men het vijfde deel van den voet?
68.   Welken naam heeft deze teen?
69.   Uit hoeveel deelen bestaat deze teen?
70.   Hoe wordt het eerste deel gewerkt?
71.   Tot hoe lang wordt dit voortgezet?
72.   Hoe wordt het tweede deel gewerkt?
73.   Hoeveel steken moet men overlaten om af te kanten?
74.   Hoe kant men af?



BEREKENING VAN EENE KOUS VAN 80 STEKEN, WAARBIJ DE LENGTE VAN DE
AFMINDERING BEREKEND IS OP 1 1/4 VIERKANT.


(Zie voor de afmindering fig. 22).

De wijdte van de kous = 80 steken.

De breedte van de kous = 40 steken.

De lengte van den boord (een half vierkant) = 1 1/2 × 40/2 toeren of
40/2 × 1 1/2 toer = 30 toeren.

De lengte van het kniedeel (een vierkant) = 40 × 1 1/2 toer of 1 1/2 ×
40 toeren = 60 toeren of 30 naadjes.

De lengte van de afmindering (1 1/4 vierkant) = 75 toeren, want één
vierkant = 60 toeren, 1/4 vierkant = 15 toeren, dus 1 1/4 vierkant =
60 toeren + 15 toeren = 75 toeren of 37 naadjes.

Een vierde deel wordt weggeminderd, dus 80 steken : 4 = 20 steken of
10 minderingtoeren.

Nadat de eerste mindering gemaakt is, blijven er 9 minderingtoeren te
verdeelen op 36 naadjes. Gelijk verdeeld zou men telkens met het 4e
naadje moeten minderen (zie fig. 17a). Doch wij moeten de bovenste
minderingen dichter bij elkander plaatsen; daarom nemen wij van de
3 bovenste afstanden 1 naadje af en voegen dit bij de 3 onderste
(zie fig. 17b), dus moet men na de eerste mindering 3 maal met het
5e naadje, dan 3 maal met het 4e naadje en vervolgens 3 maal met het
3e naadje minderen.

De wijdte van de kous is nu 60 steken.

De breedte van den enkel is dus 30 steken.

De lengte van den enkel (een half vierkant = 30/2 × 1 1/2 toer =
22 toeren of 11 naadjes.)

(Men berekent hier 22 toeren, omdat een halve toer niet gebreid wordt).

De hiel wordt begonnen op de helft van de steken met het naadje als
middensteek = 31 steken.

De lengte van den hiel (een half vierkant) is dus evenals bij den
enkel 22 toeren of 11 naadjes.

Bij het opnemen van de lussen van den hiel krijgen wij links 12 lussen
en rechts 11 lussen. De steek, die gebreid wordt, ter voorkoming van
de opening, die daar ontstaan zou, komt aan de voorzijde van den voet.

De afmindering van den voet wordt op de beide zijnaalden gewerkt en
met elken tweeden toer of naadje voortgezet, totdat er op de beide
zijnaalden juist zooveel steken zijn als aan de voorzijde.

De voet is na de afmindering 60 steken wijd, dus is de geheele voet
60 toeren of 30 naadjes lang.

In het eerste gedeelte van den teen mindert men de helft van het aantal
steken weg. Daar de helft van 60 steken = 30 steken nu weggeminderd
moeten worden en dit getal niet door 4 deelbaar is, nemen wij voor de
eene helft 28 steken en voegen de twee overige steken bij de tweede
helft. Na de tweede helft blijft het vijfde deel van 80 steken = 16
steken over om te worden afgekant. Is het aantal steken, waarop de
kous gebreid wordt, zeer groot, dan laat men voor het af kanten het
vijfde deel van het aantal steken, waarop de voet begonnen werd, over.



BEREKENING VAN EENE KOUS VAN * [1] STEKEN, MET EENE LENGTE VOOR DE
AFMINDERING VAN 1 1/2 VIERKANT.


(Zie fig. 18.)

 1.   Hoe breed is deze kous?
 2.   Hoeveel toeren werkt men aan den boord?
 3.   Hoeveel toeren werkt men aan het kniedeel?
 4.   Hoeveel naadjes zijn er aan de afmindering?
 5.   Hoeveel minderingtoeren worden er aan deze kous gewerkt?
 6.   Hoe zouden de afstanden voor de minderingtoeren worden,
      als deze gelijk verdeeld worden?
 7.   Hoe worden deze minderingtoeren nu geregeld?
 8.   Hoeveel toeren komen er aan den enkel?
 9.   Hoeveel toeren worden er aan den hiel gewerkt?
10.   Hoeveel lussen moet men opnemen, nadat de kleine hiel
      gebreid is?
11.   Hoe lang wordt de afmindering van den voet voortgezet?
12.   Hoeveel toeren worden er aan den geheelen voet gebreid?
13.   Hoeveel minderingen komen er aan de eerste helft van den teen?
14.   Op hoeveel steken wordt de kous afgekant?



VERSCHILLENDE ZAKEN, DIE BIJ HET BREIEN VAN KOUSEN TE PAS KUNNEN KOMEN.


Nu ge eenige vaardigheid hebt verkregen in het breien eener kous
op de eenvoudigste wijze, zullen wij u ook nog een en ander leeren,
dat bij het breien van kousen te pas kan komen.



HET AANHECHTEN MET DEN GEHEELEN DRAAD.

Als er een knoop in den draad is, dan moet deze worden afgeknipt of
als er met een nieuw kluwen moet worden begonnen, dan moet er op de
volgende wijze worden aangehecht: de oude draad moet minstens de
lengte hebben van eene breinaald, dan steekt men de naald in den
volgenden steek en slaat den draad om, alsof men breit; nu neemt
men den nieuwen draad in de rechterhand, zoodat het begin van den
draad tusschen duim en vinger wordt genomen, waarbij de nieuwe draad
ongeveer de lengte van eene halve naald moet neerhangen.

Dezen draad legt men in tegenovergestelde richting van den ouden draad
nu ook op de naald en houdt het eind nieuwen draad in de linkerhand
tegen de steken aan, die op de naald zijn; nu breit men met den ouden
en met den nieuwen draad vijf of zes steken, laat het overige van
den ouden draad hangen en vervolgt het werk.

Nadat het breiwerk af is, hecht men de draden van het aanhechten aan
de verkeerde zijde af in de slingering van de steken.



HET AANHECHTEN MET EEN GESPLETEN DRAAD.

Daar het aanhechten met den geheelen draad eenige ongelijkheid in
het werk veroorzaakt, is het netter, maar iets moeielijker, dit met
een gespouwen draad te doen.

De draad, die aan het breiwerk is, moet minstens zoo lang zijn als
eene breinaald. Bij den laatst gebreiden steek draait men den draad
een weinig uit en splijt dezen tot het einde in tweeën. De nieuwe
draad wordt op dezelfde lengte als de oude gespleten; men zal dan
aan het uiteinde van elken draad 4 of 6 dunne draadjes hebben.

Men steekt nu met de naald in den volgenden steek, legt de helft van
den ouden draad langs de steken in de linkerhand en de andere helft
van den draad om de naald. Nu neemt men de helft van den nieuwen draad,
legt de lengte van eene halve breinaald over de naald en houdt ook dit
einde met de linkerhand vast. De steek wordt nu afgebreid, de twee
helften van den ouden en den nieuwen draad een weinig in elkander
gedraaid en vijf of zes steken er mede gebreid. Het werk wordt nu
verder met den nieuwen draad voortgezet. Aan het begin en het einde
van het aanhechten moeten de gespleten draden bij elkander liggen, om,
nadat het werk af is, in de slingering van de steken op de verkeerde
zijde te worden afgehecht.



HET BREIEN VAN LETTERS.

Om kleedingstukken van elkander te kunnen onderscheiden, merkt men ze,
en doet dit gewoonlijk met den kruissteek. Bij breiwerk kan men het
er echter ook in breien. Men plaatst in kousen niet alleen den naam,
maar ook een cijfer, waardoor men, als de kousen gewasschen zijn, de
paren weer bij elkander kan voegen, b.v. bij het eerste paar werkt men
in iedere kous eene 1, in het tweede paar in iedere kous eene 2, enz.

Om een merk in een kous te breien, teekent men, wanneer de boord
naar boven gehouden wordt, de letters aan de rechterzijde van het
naadje en het cijfer aan de linkerzijde (zie fig. 19). Dan neemt
men de teekening vóór zich met den boord naar onderen (zie fig. 20),
omdat men het breiwerk ook zoo voor zich heeft.

Nadat boven den boord twee naadjes gewerkt zijn, breit men, voor elk
kruisje in de teekening, in den eersten toer een steek averechtsch
en in den tweeden toer een steek recht.

Voor ieder kruisje kan men ook tweemaal boven elkander een steek
averechtsch breien.

Elk ruitje (zie fig. 20), waar geen kruisje in is, stelt één rechten
steek voor in de breedte en twee rechte steken in de hoogte. Fig. 21
geeft eene afgewerkte letter te zien op de eerste manier en fig. 22
op de tweede manier gewerkt.



DE KNIE.

Evenals men voor den hiel aan het achterdeel van den voet eenige toeren
meer breit, om ruimte te geven voor den voet, breit men vaak in het
kniedeel eenige toeren aan de voorzijde meer dan aan de achterzijde,
omdat de kous voor de knie ook meerdere ruimte noodig heeft dan aan
de achterzijde van het been. Dit behoeft echter niet zoo ruim te zijn
als de hiel en wordt daarom op eene andere wijze gewerkt.

Wij beginnen hiermede, nadat 1/3 van het kniedeel gebreid is (zie
fig. 23). Het is gemakkelijk bij het breien van de knie 5 naalden te
gebruiken en de steken op 4 naalden te verdeelen. Aan de achterzijde
van de kous blijft 1/4 onbewerkt; men plaatst dit vierde deel, waarbij
het naadje de middensteek moet zijn op ééne naald (zie fig. 24cc).

Is b.v. de ronding van de kous op 80 steken, dan heeft men 20 steken
voor het vierde deel. Men plaatst nu aan elke zijde van het naadje
de helft van 20 steken = 10 steken en rekent één steek meer voor het
naadje. Op de naald tegenover het naadje wordt 1/5 van de ronding
geplaatst, in dit geval 16 steken; daar er echter aan de achterzijde
één steek meer dan het vierde deel gebruikt is, trekt men dien van
de steken van de voorzijde af en wordt deze 15 steken (zie fig. 24dd).

De steken van de vóór en achterzijde worden bij elkander geteld
en afgetrokken van het geheele aantal. We houden dus 80 steken -
(21 steken + 15 steken) = 44 steken over. Deze 44 steken worden in 2
deelen verdeeld (zie fig. 24 a en b) en aan elke zijde van de beide
naalden de helft geplaatst, d.i. 22 steken.

Heeft men dit alles berekend, dan wordt de toer van af het naadje
recht gebreid tot aan het einde van de 15 steken, dus 10 steken +
22 steken + 15 steken = 47 steken. Dan ga men aldus te werk: het werk
omkeeren, den eersten steek averechts afhalen en de naald met de 15
steken averechts breien. Het werk omkeeren, den eersten steek recht
afhalen, de naald met de 15 steken recht breien en twee steken van
de volgende naald. Het werk omkeeren, den eersten steek averechts
afhalen en 16 steken averechts breien met nog twee steken aan die
zijde van de volgende naald. Men heeft dan 19 steken.

Zoo breit men heen- en teruggaande, telkens 2 steken verder er
bij, totdat de helft van de steken zijn bijgebreid op eene naald;
dan plaatst men de afgebreide steken in twee helften weder op de
zijnaalden (zie fig. 24 a en b) en vervolgt heen en weder telkens
twee steken verder, totdat aan beide zijden de 22 steken zijn gebreid,
en het 1/4 deel aan de achterzijde nog over is.

Deze toeren, die niet over de geheele ronding worden gebreid en waarin
geene minderingen worden gemaakt, maar tusschen andere toeren ingewerkt
worden, noemt men insteektoeren.

Fig. 25 geeft eene kous met eene knie er in gebreid te zien. Deze
kous is, de boord uitgezonderd, met rechte steken gebreid, en de knie
gewerkt, zooals op de boven beschreven wijze is aangegeven. Breit
men echter eene kous geheel in een geribd patroon, dan worden er
gewoonlijk meer steken in de ronding opgezet en is het dus noodig,
meer dan twee steken met iederen toer bij te breien, daar eene knie
in eene kous niet te hoog moet worden gewerkt.

Nadat de knie is gewerkt, worden de overige 2/3 deelen van het kniedeel
gewerkt (zie fig. 23). Bij het rondbreien van den eersten toer zal
men bij den laatsten afgehaalden steek eene opening krijgen, omdat
hier geene verbinding is. Men neemt om dit te voorkomen den steek,
die onder den afgehaalden steek ligt, er bij op de naald en breit
dezen met den afgehaalden steek te zamen. In fig. 23 en 25 is de
afmindering 1 1/4 vierkant lang. Wanneer na de knie evenveel naadjes
worden gebreid als boven de knie en daarna een boord, zooals aan het
begin, dan ontstaat een kniewarmer.



HET STERKER BREIEN VAN DE KNIE, DEN HIEL EN DE TEEN.

De deelen, die het meest aan slijten onderhevig zijn, kan men sterker
maken door bij den werkdraad een fijneren draad te voegen en deze
twee draden als één draad te bewerken.

Bij katoen neemt men een fijneren draad katoen of ook wel spinaal,
bij wol een fijneren draad wol; deze wordt veel gebruikt als maaswol
en komt voor in allerlei kleuren. Men gebruikt er ook wel brat voor.



EEN VOET IN TWEE DEELEN.

Daar de voorzijde van den voet zelden slijt, maar het achtergedeelte
dikwijls zeer spoedig, is het doelmatig den voet met nog eenige
toeren van den enkel in twee helften te breien, die op de zijden
verbonden worden.

Men begint b.v. op de helft van den enkel de steken in twee deelen
te verdeelen, waarbij het naadje zich juist in het midden van het
achterdeel bevindt, breit dan de voorzijde van den enkel in heen- en
teruggaande toeren af en vervolgt hierop de voorzijde van den voet
tot aan den teen. Dan knipt men den draad op eene tamelijke lengte
af en hecht aan de achterzijde van den enkel den draad aan en breit
den enkel zoo lang, als noodig is. Vervolgens breit men den hiel en
den kleinen hiel, neemt aan de linkerzijde de lussen van den hiel op
(zie fig. 26) en breit deze, zooals op bl. 13 is beschreven.

Nu keert men het werk om en breit averechts terug, om aan de andere
zijde de lussen op te nemen en averechts af te breien. Zoo vervolgt
men de afmindering en het rechte deel van den voet in heen- en
teruggaande toeren en breit na den laatsten toer van den voet ook
de voorzijde van den voet, waardoor de voor- en de achterzijde aan
elkander komen en breit den teen op de geheele ronding. Men kan ook
eerst de achterzijde en daarna de voorzijde werken.

Om de beide deelen aan elkander te verbinden neemt men aan de
averechtsche zijde de liggende lussen (zie fig. 26) aan den kant
van de beide deelen op eene breinaald, steekt den draad, die aan de
voorzijde is, in eene straminnaald en neemt met deze beurtelings eene
lus van de eene breinaald en eene lus van de andere breinaald op en
haalt den draad door. Wanneer de draad een- of tweemaal door alle
lussen is heengeregen, wordt hij afgehecht. Om den anderen kant te
verbinden wordt een nieuwe draad aangehecht en gaat men op dezelfde
wijze te werk. Bij het vernieuwen van het achterdeel heeft men slechts
dezen draad er uit te halen, om de beide deelen los te maken.

Voor de sterkte kan men ook hier aan de achterzijde een draad dunne
wol of katoen er in breien, en wel van af het tweede deel van den
enkel tot aan het rechte deel van den voet of langs den geheelen voet.



DE ENGELSCHE OF RECHTE KLEINE HIEL.

Men begint den Engelschen of rechten kleinen hiel ook op de
averechtsche zijde en breit de helft van de steken van eene zijde
voorbij den middensteek averechts, dan averechts minderen. Vervolgens:
het werk omkeeren, den eersten steek afhalen, recht breien tot op de
helft voorbij den middensteek, dan eene overhaling. Het werk omkeeren,
den eersten steek averechts afhalen, hetzelfde aantal steken voorbij
den middensteek averechts breien en den overgebleven mindersteek met
den volgenden steek te zamen breien, totdat alle steken aan de zijden
zijn gebruikt (zie fig. 27).



DE RONDE TEEN.

De afmindering in den teen kan men ook op gelijken afstand op de
ronding van de kous verdeelen (zie fig. 28). Het aantal steken wordt
dan in 8 of 10 deelen verdeeld en de laatste twee steken van elk
achtste of tiende deel te zamen gebreid. Als het aantal steken in 10
deelen verdeeld wordt, dan zal de geheele teen na de afwerking even
lang zijn als de platte teen. Wordt het aantal steken in 8 deelen
verdeeld, dan zal de teen veel langer worden en moet bij het breien
van den voet hierop gerekend worden.

Boven elken minderingtoer worden zooveel toeren recht gebreid, als
er steken zijn tusschen twee minderingen.

In elken volgenden minderingtoer wordt één steek recht minder
gebreid tusschen de minderingen en dus ook één toer minder boven de
minderingtoeren. Zoo gaat men voort tot ongeveer 1/5 deel van de
steken over is om af te kanten. Het laatste gedeelte van den teen
wordt even als bij den platten teen (zie bl. 16) is aangegeven,
op de verkeerde zijde gebreid.

Heeft men bij dezen ronden teen een aantal steken, dat juist door 10
deelbaar is, b.v. 80 steken, dan is elk tiende deel = 8 steken. Men
breit dan telkens in den eersten toer 6 steken recht, minderen. Is
het aantal steken niet door 10 deelbaar, dan wordt dit in den eersten
toer gevonden. Bij eene ronding van 76 steken zijn er dus 4 steken
minder. Men breit dan 4 maal om de andere mindering op de plaats van
eene mindering één rechten steek, waardoor er nu in den eersten toer
zes minderingen gewerkt worden en het aantal steken, dat nu overblijft,
door 10 deelbaar is. Men plaatst dan in den volgenden minderingtoer
tien minderingen.



EENE SOK.


Bij eene kous is het bovendeel tweemaal zoo lang als de voet; bij
eene sok is het bovendeel echter even lang (zie fig. 29). Men zet
voor eene sok de wijdte op, die men bij den enkel noodig heeft,
omdat in eene sok geene minderingen worden gewerkt.

De boord wordt 1 1/2 vierkant lang (zie fig. 30) en met een geribd
patroon 2 recht 2 averechtsch gebreid (zie fig. 29); daarna wordt 1/4
vierkant recht gebreid, waarin men een naadje werkt. De hiel wordt
zooveel toeren lang, als men steken op de naald heeft; dit doet men
ook bij mans- en groote vrouwenkousen.

Fig. 29 en 30 toonen aan, dat de hiel ook langer is dan bij de
andere kousen.

Men kan er een schuinen kleinen hiel of Engelschen kleinen hiel
aan werken.

De voet wordt iets langer gebreid dan bij de kous; in fig. 30 is
dit aangegeven door een half ruitje meer te gebruiken voor de lengte
van den geheelen voet dan bij de kous. Ook in fig. 29 kan men zien,
dat de voet eene grootere afmeting heeft.

Om bij het verstellen de achterzijde van den voet gemakkelijk te
kunnen vernieuwen, breit men ook dezen voet in twee deelen, zooals
op bl. 30 is aangegeven.

Men kan er zoowel een ronden als een platten teen aan breien.



INHOUD.


                                               Bladz.

    Voorbericht                                    2.
    Benoodigdheden voor het breien                 3.
    De kous                                        4.
    Het opzetten met halven kettingrand            4.
    Het breien eener kous                          7.
    Eerste deel van het been van de kous           7.
    Tweede  ,,  ,,  ,,   ,,  ,,  ,,  ,,            8.
    Derde   ,,  ,,  ,,   ,,  ,,  ,,  ,,            8.
    De verdeelingen der minderingen                9.
    Het vierde deel van het been van de kous      10.
    Het eerste deel van den voet                  10.
    Het tweede  ,,  ,,  ,,   ,,                   12.
    Het zetten van den voet                       13.
    Het opnemen van de lussen                     13.
    Het derde deel van den voet                   14.
    Het vierde  ,,  ,,  ,,   ,,                   15.
    Het vijfde  ,,  ,,  ,,   ,,                   15.
    Eenige vragen over het voorgaande             17.
    Berekening van eene kous van 80 steken        20.
    Berekening van eene kous met een onbepaald
        aantal steken                             22.
    Het aanhechten met den geheelen draad         22.
    Het aanhechten met een gespleten draad        24.
    Het breien van letters                        25.
    De knie                                       27.
    Het sterker breien van de knie, den hiel en
        den teen                                  29.
    Een voet in twee deelen                       30.
    Een Engelsche of rechte kleine hiel           31.
    De ronde teen                                 32.
    Eene sok                                      33.



AANTEEKENING


[1] De onderwijzeres bepale het aantal steken, en herhale zoo noodig
deze oefening met eenige andere opgaven.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "De nuttige handwerken - handboekje ten dienste der lagere school" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home