Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Hier beghint die hystorie Vanden grooten Coninck Alexander
Author: Anonymous
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Hier beghint die hystorie Vanden grooten Coninck Alexander" ***


(Koninklijke Bibliotheek, The Hague)



Noten bij de transcriptie:

 ● Dit 15e eeuwse boek is geschreven in een gotische drukletter. In dit
   lettertype komen lettertekens en diacrieten voor die in het
   hedendaagse alfabet niet voorkomen. Deze lettertekens en diacrieten
   zijn in de onderstaande tekst uitgeschreven tussen blokhaken,
   bijvoorbeeld "[ver]dreef" en "m[~ij]e". Het tilde-teken boven
   klinkers is zeer vaak gebruikt in plaats van de letter "n" of "m".
   Bijvoorbeeld "Alexãder" staat voor "Alexander" en "vindẽ" voor
   "vinden". Het tilde-teken in "eñ" is een afkorting voor "ende".
 ● Qua spelling en (afwezigheid van) leestekens is zoveel mogelijk de
   oorspronkelijke tekst aangehouden. Wel zijn woorden die gesplitst
   waren over twee regels (met of zonder koppelteken) weer samengevoegd
   tot één woord. De in die tijd gebruikelijke wisselingen tussen "i" en
   "j", en tussen "u", "v" en "n" zijn gehandhaafd.
 ● Getallen in deze tekst zijn in het Romeinse talstelsel. Bij grote
   getallen worden de getallen vaak fonetisch Romeins geschreven.
   Bijvoorbeeld het getal 70.700 ("zeventig-duizend en zeven-honderd")
   wordt geschreven als "lxx: m: eñ vij: C:"
 ● In de hoofdstuknummering kwamen meerdere druk- en zetfouten voor,
   bijvoorbeeld twee keer opeenvolgend hoofdstuk "viij", maar geen
   hoofdstuk "vij". Daar waar het juiste hoofdstuknummer eenvoudig af te
   leiden was, zijn deze nummers aangepast. Het dubbel gebruik van
   hoofdstuknummer "xi" komt in meerdere drukken van dit boek voor.
 ● In het boek was geen inhoudsopgave aanwezig. Deze is bij het maken
   van de transcriptie toegevoegd tot gemak van de lezer.



       Hier beghint die hystorie Vanden grooten Coninck Alexander

                             Inhoudsopgave


              i Dat eerste cap

             ij Hoe Neptanabus Alexander wan

            iij Hoe hẽ Neptanabus [ver]schiep in een draeck

           iiij Hoe dat die grooten Alexander gheboren wort

              v Hoe Alexander Neptanabus dode

             vi Hoe Alexander Pucifael bereedt

            vij Hoe Alexander den prijs te Pysen wan

           viij Vanden wijsen ende waerachtighen man Socrathes

             ix Hoe Philippus Macedonien wan

              x Hoe dat Alexander Darius dẽ tyns ontseide

             xi Hoe Philippus sijn doot wraecte

             xi Hoe Alexander sijn rijck ontfinc

            xij Hoe Alexander sijn heer vergaderde

           xiij Hoe Alexander Cyrien eñ Tyren beleyde. eñ hoe dat
                hijse te samen verwan

          xiiij Hoe Darius Alexander brieuen screef

             xv Hoe Alexãder Darius weder screef

            xvi Hoe Darius tegen Alexander street

           xvij Hoe Alexander Thebeen destrueerde

          xviij Hoe Alexander Darius sochte

            xix Hoe Alexander Darius scat verwerf

             xx Van Alexander opten berch Gariesim

            xxi Hoe Alexander tot Iadus dẽ groten pape van
                Iherusalem om succoers sende

           xxij Hoe Alexander ons heren naem aenbede

          xxiij Hoe Alexander voer tot Amons tempel

         xxiiij Hoe hem Darius eñ Alexãder ouer screuẽ

            xxv Hoe Alexander mit Darius at

           xxvi Hoe Darius eñ alexander te samen stredẽ

          xxvij Hoe Darius an Alexander õ genade screef

         xxviij Hoe Darius vã sinen luden geslegen wort

           xxix Dit waren Darius woorden voor sijnre doot eer dat
                hi sterf

            xxx Van coninc Darius graue

           xxxi Van Philo Anaxigenes eñ vã Epicurus

          xxxij Hoe Alexander sijn zeden verwandelde

         xxxiij Hoe Alexander die x. gheslachten vã israhel
                besloet.

        xxxiiij Vander poorten vã Caspien

           xxxv Die wrake vã coninc Darius doot

          xxxvi Hoe Alexander Clit[us] doot sloech

         xxxvij Hoe Alexander Calistines doode

        xxxviij Hoe Alexander in Indien voer

          xxxix Hoe Alexander in Indien eenen zone wan

             xl Hoe Alexander Porrius eyschte te campe

            xli Van Porrius rijcheyt eñ macht

           xlij Hoe dat Alexander in een stat spranc

          xliij Hoe Alexander die dõcker zee bestont

         xliiij Van Candax der coninginnen

            xlv Hoe Alexander doer die roetsche villede

           xlvi Van den serpenten eñ anderen dieren die alexãder
                vreesden

          xlvij Hoe Alexander binnẽ Indien waert voer

         xlviij Vanden wonderen die in Indien sijn

           xlix Vander zõnen eñ manen boom

              l Hoe Alexander sijn eerste antwoorde ontfinc vander
                zõnen boom

             li Hoe der manẽ boom Alexander anderwerf ãtwoorde

           liij Hoe der zonnen boom coninc Alexãder die derde
                vraghe antwoorde

          liiij Van Alexanders [ver]waentheden

             lv Hoe Alexander der maechdẽ lant wan

            lvi Hoe Alexander die Bracmãnen bestoet

           lvij Hoe Alexander dẽ Bracmãnen weder screef

          lviij Een antwoorde vã Didimus tot Alexander

            lix Hoe dat Alexander Didimus antwoorde

             lx Hoe Didimus Alexãder antwoorde

            lxi Hoe Alexander weder ãtwoorde

           lxij Hoe Alexander te Babilonien quam tot s[~ij]re doot
                waert

          lxiij Van Alexanders feest eñ zijn vermeten

         lxiiij Hoe Alexander vergeuen wort

            lxv Van Alexanders doot

           lxvi Van Alexanders vromicheit

          lxvij Van Alexanders begrauinghe

[Afbeelding]

Hier beghint die Hystorie dat leuen ende dat regiment des alre grootsten
eñ machtichsten conincx Alexander Die heere ende prince was van alle die
werelt



                            Dat eerste cap:


Tot deser tijt dat Othus Artaxarses zone regneerde in. Persen eñ in
Meden: eñ hi in sijn tiende iaer was van sijnen rijcke, Eñ int laetste
iaer dat Philippus regneerde in, Macedonien Eñ int laetste iaer dat
Neptanabus crone ghedraghen hadde in Egipten Soe ghenas Olymphias van
Alexander. alsoe men vindẽ mach in sinen gesten Maer veel lieden segghen
dat die coninc Philippus Olymphias man Alexander an haer niet en wan:
maer een ander mã wan hẽ aen haer Want die coninc Othus vã Persen doe hi
Egipten wan soe [ver]dreef hi Neptanabus dẽ coninc vanden lande in deser
manieren als wi scriuen sullẽ Wãt Neptanabus die coninc vã Egipten hildt
sijn lant mit touerien eñ niet mit stridẽ Wãt als hi plach te vernemen
datter eenich coninc of heer op hẽ quã om tegen hem ende in sijn lant te
oerloghen: Soe ghinc hi alleen in een camere: eñ daer dede hi mit groter
toueryen ende nigromancien dat alle sijne vyanden scepen versoncken mit
ten volcke in die zee ende verdroncken: Ende doe hi vernam dat die
coninc Othus op hẽ quã mit een groot heer so loech Neptanabus daer om:
want hi meende hẽ te doden als hi die ander ghedaen hadde Maer hi
verstont vanden god daer hi sijn touerye mede doen wilde soe hi plach
dat hi verwõnen soude bliuen eñ geuangen worden, ten ware dat hi
haestelic wt den lande vloghe Doe dede hi sijn haer eñ sijnen baert of
scheren: eñ hi nã sijn beste iuweelen mit hem eñ vloech te Macedonien
waert: Eñ daer wort hi vermaert voor een groot astronomijn. eñ Olymphias
Philippus vrouwe ontboet hẽ om raet an hẽ te nemen van saken die sy
begheerde. want haer man die coninck Philippus was doe wten lande:



                      Hoe Neptanabus Alexander wan

                                 Ca. ij


Als Neptanabus tot deser vrouwen quã eñ hi sach dat sy zeer schoone was
Soe wort hi haer zeer beminnende: eñ hi gaf haer te verstaen dat sy
eenen zone dragen soude die alsoe machtich wesen soude: Al waert dat
Philippus haer mã haer verdriuen wilde haer zone soudese wel te rechte
houden. Eñ hi seide haer dat sy dien zone aen eenen god winnen soude.
Hier om wort sy zeer bescaemt eñ veruaert: eñ sy vraechde hẽ Wat god
salt sijn Neptanabus antwoorde haer: segghende Het sal wesen Ammon die
god vã Libra Hier om bereyde di tamelic eñ eerlick datstu waerdich
moechste wesen alsulkẽ god te ontfaen. eñ du sulste gaen tot deser stat
daer sal hi tot v comẽ inder gedaente van eenen drake In deser manieren
so bedroech dese touenaer Olymphias eñ hi quam seluer tot haer in eens
draken ghedaente. want hi conste hẽ seluen wel verscheppen Dus lach hi
bi haer eñ wan aen haer den stoutẽ Alexander Des nachts dede hi dit
Philippus dẽ coninc Olymphias mã in een droom te voren comen daer hi
lach voor een stat Eñ Philippus die coninc ontboet een droom beduder die
zeer wijs was. eñ seide hẽ: Mi docht d[at] ic in een droom sach datter
een schoen god mit grauwen hare die twee clare ramshoren hadde bi
m[~ij]re vrouwen Olymphias lach en sliep Eñ doe hi sinen wille mit haer
gedaen hadde: soe dochte mi dat hi seyde Wijf ghi hebt vã mi ontfanghen
eenen zone een wreeker Die meester antwoorde daer op Dijn vrouwe heeft
eenen zone ontfangen in haer lichaem van een god Eñ om dat ghi docht dat
hi graeu gehaeret was eñ ghehorent als een ram: dat beduydet dat sy dat
kint ontfanghen heeft van Ammon den god van Libra, Hier om wort die
coninc Philippus harde gram eñ hi liet sijn oerloghen staen eñ hi keerde
haestelic te Macedonien waert Olymphias was doe zeer versaeghet ende sy
onthaelde den coninc bloedelijck Eñ hi seide. Wijf ic weet wel hoet mit
v [ver]gaẽ is: want dat kint datstu drages en hebstu van ghenen mã
ontfãgen mer vã een god. Aldus troeste hi die vrouwe die in vresen was
mit behendichedẽ. mer sijn hert was hẽ zeer tõvreden



              Hoe hẽ Neptanabus [ver]schiep in een draeck

                                Cap. iij


Hier nae [ver]stont Neptanabus dat Philippus die coninc Olymphias
s[~ij]re vrouwẽ te harder was Eñ tot eenre feesten daer dẽ coninc sat eñ
at mit sijn volc so dede hi dit wonder Eñ om dat die coninc tegen
s[~ij]re vrouwẽ fel ghelaet toende. so versciep hẽ Neptanabus in eenẽ
draeck eñ hi quã midden inder feesten. Doe wordẽ alle die ghene die daer
waren zeer veruaert. want hi was in sinen ganc zeer schone om te
aensiene Eñ hi wort soe vreeselic wispelende datter alle die zale of
beefde: eñ sij waren alle in grooten anxte. sonder Olymphias Philippus
wijf Wãt die draeck boet haer sijn hant eñ hi was bereyt te doen wat sy
wilde. eñ hi leyde sijn hooft in haren schoot eñ custe haer Hier nae
wort vanden draeke een aern. eñ hi vloech wten huyse Doe wort die coninc
blijde eñ seyde Ick was sot dat ic mi balch op mijn vrouwe. want nv sye
ick wel dat dit een god was. maer niet wel en weet ic oft Ammõ was om
dat hi in eenen draecke openbaerde. ofte oec Iupiter om dat hi naemaels
een aern wort Doe antwoorde hem sijn vrouwe Olymphias eñ sy seide dattet
die god Ammon was. Op eenre tijt hier nae soe quam een henne daer die
coninc Philippus sat eñ sy leyde een ey in sinen schoot eñ doe voer sy
wech Ende dit ey viel van sinen schoot aen stucken: ende doe quam daer
een cleyn draecxken wt. eñ hi liep al daer omme. recht of hi gherne
weder in die eyscale geweest hadde: Eñ doe die drake daer immer in wesen
wilde soe viel hi doot op die aerde Doe seyde hem een wijs man Di sal eẽ
zone gheboren worden die heere wesen sal bouen alle die werelt: maer als
hi die werelt gewonnen sal hebbẽ eñ hi tot sinen lande sal keren willen
soe sal hi steruen Dit beduydet dit wonder van desen eye. eñ oeck mede
van desen draecke:



              Hoe dat die grooten Alexander gheboren wort:

                             Capittel iiij:


Tot deser tijt ginc Olymphias swaer vã kinde Eñ Neptanabus was altijt bi
haer doe sy in arbeyde lach vãdẽ kinde: eñ hi was onledich mit s[~ij]re
touerien õ dat hi haer seggẽ soude die geluckichste vre dat sy dat kint
barẽ soude: Eñ soe haest als Olymphias gelegen was vãden kinde soe
stormdet eñ donrede eñ blixẽdet zeer: eñ oec in veel steden beefde die
aerde Eñ opt huys daer die coninginne dat kint gebaerde vochten alle die
nacht twee aernen die een tegen den anderen. tot dat die een dẽ anderen
Eñ hier bi wort beduydet dat hi winnen soude Asyen eñ Europẽ Philippus
die coninc hiet desen zone Alexander. want hi hadde te voren eenẽ
anderen gehadt die oec alsoe hiet Dit kint was blijde van aensichte eñ
een deel ghehaert eñ dat haer was gelublont als leeuwẽ haer: Hi hadde
schone blijde oghen. maer sijn luchtere oghe was graeu eñ sijn rechter
oghe was bruyn Aldusdanich was dat kint eñ dat maecsel van Alexander
Sijn vriendinne hiet Alatrine eñ sy was een edel schone ioncfrouwe Sijn
touenaer hiet Alitus Eñ Polonitus leerde hẽ letteren Olymphias leerde hẽ
singen Anaxigenes leerde hẽ die rethorike Menedas leerde hẽ geometrie
Arestotiles philosophie.



                     Hoe Alexander Neptanabus dode

                                 Ca: v


Als Alexander xij: iaer out was soe wilde hi rijden mit sijnen vader:
want hi minde doe zeer die wapen Eñ doe begonste hi wapen te dragen: eñ
hi voer dicke int heer: eñ daer hildt hi hẽ soe vromelic oft hi langhe
ridderscap geplogen hadde. Eñ hi bat Neptanabus dat hi hem wilde leeren
in die sterren te syen: eñ hi dedet gherne also dat hi [ver]standel daer
in wort Eñ Neptanabus leyde alexander op enẽ nacht op enen hoghen berch
daer een diep dal onder lach. ende daer seyde Neptanabus veel wonders
dat hi inder sterren sach Doe vraechde hem Alexãder of hi daer inne wel
sach wat dinghen datter geschien souden Neptanabus antwoorde hẽ Iae ic
Doe nam hem Alexander eñ stacken vanden berghe dat hi viel eñ brack
sinen hals Doe seide Alexander Waer om en voorsaecht ghi niet dat v dit
ongeual geuallẽ soude Licht v nv opwaert eñ besyet die sterrẽ Neptanabus
antwoorde hẽ eñ seide Nyemant en mach ontulyen dat hẽ die goden gheset
hebben te geschien. want ouer langhen tijt heb ic geweten eñ nv weet ic
bet dat mi mijn kint doden soude: Doe vraechde Alexander oft hi dan sijn
vader was Neptanabus seide hẽ Iae ic eñ hi belijede hoe hi sijn moeder
bedrogen hadde eñ hi seide hẽ al wat hi haer te verstaen hadde gegheuen.
eñ nae desen woorden eynde hi sijn leuẽ Doe nam hẽ Alexander op sinen
hals wt vaderlicker minnen eñ hi droech hẽ in die zale eñ dede hem
eerlick begrauen Eñ als hijt sijnre moeder vertelde so hadde sy des
groot wõder dat sy alsoe bedroghen was: eñ sy seide haren zone alle dat
gheene dat haer geboert eñ gheschiet was Ende sy seyde hem alle dingen
alsoe die gheuallen waren.



                    Hoe Alexander Pucifael bereedt.

                                 Ca. vi


Philippus die coninck van Macedonien seynde in Delfos tot Appollijn den
afgod een groot present om hem te vragen: wye nae hẽ regneren soude in
sijn conincrike. Doe antwoorde die afgod Appollijn Die so vroem is dat
hi Pucifael beriden mach: die sal coninc wesen vã dinen conincrijke eñ
oec van al die werelt Dit Pucifael was een wreet wildt ors als een
lybaert eñ het was zeer groot snel eñ goet. maer het hadde menighen man
ghedoot want het en liet nyemant op hem sitten Desẽ ors hildt Philippus
beslotẽ in een stal Op een tijt ghinc Alexãder voerby den stal. eñ hi
hoorde dat ors neyen zeer vreeselick Doe vraechde hi Ist een lybaert of
een paert dat ic daer hore neyen Ptholomeus die mit hẽ ghinc seide hem
Het is dat ors Pucifael dat alle die luden verbijt Doe dede Alexander
den stal ontsluten: eñ alsoe haest als dat ors buten quã soe spranc hi
daer op eñ reedtet waer dat hi woude: sonder enich bant of breydel Dat
nochtans menigen mensche wonder gaf. want Alexander noch niet en was dan
een kint van vijftien iaren: Doe liep daer een sargant tot Philipp[us]
eñ hij dochte dat Appollijn dit voorseyt hadde Ende die coninc quã
haestelic tot sinen zone zeer blijde eñ vroylick. eñ hi gruetede hem als
een heere van alle die werelt.

[Afbeelding: Hoe Alexander doe hij vijftien iaer out was hoorde dat te
Pysen een steeckspul beroepen was Ende hoe Alexander daer den prijs
wan.]



                 Hoe Alexander den prijs te Pysen wan:

                                Cap:vij


Als Alexander die ionghelinc in sijn vijftiende iaer ghinc soe [ver]nam
hi dat te Pysen een spul van wapenen beroepen was Eñ hi badt sinen vader
dat hi hem tot dien spele varen liet Eñ sijn vader dede hem daer toe
ghereyden paerden eñ ander dingen die daer toe behoerden: eñ hi liet hẽ
eerlic derwaert varen Doe ginc Alexãder te scepe eñ hi quã cortelic te
Pysen geseylt Als hi gelandt was, beual hi sinẽ knecht die paerden eñ
ginc selue die stat besyen Daer hi dus ghinc soe ontmoette hẽ een coninc
gehieten Nicola[us] vã Acernae daer hi mede ter scolẽ gegaen had mer die
coninc onthaelde hẽ onwerdelick Doe antwoorde hẽ Alexãder Bijder trouwen
die ic sculdich ben minen vader eñ m[~ij]re moeder Ic sal di morgen
moede vechtens maken. Want kijuen is een bloode mans aert: mer een stout
man becortet mittẽ swaerde Eñ dit geuiel also want Alexander verwan den
coninc Nicola[us] inden tornoy. eñ oec so proefde hi hẽ wel in allen
anderen saken eñ tgheuiel alsoe dat hij dẽ prijs eñ die crone vanden
spele wan Eñ also keerde hi weder om te lande. ende hi vant dat sijn
vader sijnre moeder verstoten hadde: eñ hi wilde een ander wijf nemen
die Cleopatra genaemt was: Ende het geboerde dat Alexander opten seluen
dach daer quam datmen die bruyloft hildt. eñ hi brocht die crone vandẽ
prise eñ presenteerdese sinen vader ende hi seyde Neemt heer vader die
eerste crone van minen ridderscap. Ende hi settese hem op sijn hooft.
Seggende Vader om minen wille sult ghi dese bruyloft laten. ende mijnre
moeder weder nemen Daer nae ghinc hi sitten teghen sinen vader ouer. eñ
daer was een groot heere die des onwaerdt hadde eñ hi hildt sinen spot
mit alexander. Doe seide hẽ Alexander: dat hi sijn spotten laeten soude.
oft het soude hẽ rouwen daer quaem of wat dat mochte Maer die here en
wildet niet laten Doe nã hi een croes van der tafelen eñ hi sloech hem
daer mede op sijn hooft also stijue dat hi mitten slage doot bleef Hier
om wort Philippus die coninc vã Macedonien soe gram op sinen zone
Alexander dat hi op stõt om hẽ te slaen. eñ doe quetsede Alexander den
coninc Philips diemen hildt voor sinen vader in sijn been. ende hi
iaechde alle die ghene die teghen hẽ waren wten palayse mit sinen
swaerde Eñ als Philippus alexanders vader genesen was soe versoende hi
tegen s[~ij] zone: eñ hi haelde Olymphias alexãders moeder weder om:



            Vanden wijsen ende waerachtighen man Socrathes.

                             Capittel viij:


Tot desen tijden was die wijse Socrathes vermaert. eñ hi was soe
waerachtich in sinen woorden. soe wat dat hi seide. datmens al geloefde
sonder eedt Op eenre tijt hadde hi te Athenen ghenoech gedroncken: eñ hi
ghinc doen voor menigen iongelinc ligghen mitten hoofde inder schoonster
ioncfrouwen schoot die binnen alle die stadt ghemeen sat om ghelt Ende
doe wedden die ionghelingen tegen dat ghemeen wijf dat sy nv noch
nimmermeer en soude moghen doen wat sy oec daer toe dede. dat hi haers
pleghen soude moghen Eñ doen dede dat wijf mit hem al dat sy woude: maer
niet en woude hi bi haer ligghen. Doe seyden die ionghelingen Wij
hebbent ghewonnẽ. Sy antwoorde daer op Ic waende gewedt te hebben eñ
pandt gheset te hebben van enen man die vleysch eñ beenen ghehadt hadde.
maer hi dunct mi bet een steen te wesen dan een meusche Dese Socrathes
plach te seggen Ic hebbe dicwijls ghesproken datter mi afterdeel of
gecomen is: maer van zwygen en quam mi nye scade noch scande daer ic
afterdeel in hadde

[Afbeelding: Hoe dat Macedonien teghen den coninc Philippus op steken
woude Ende hoe Philippus Macedonien wan:]



                      Hoe Philippus Macedonien wan

                                 Ca. ix


Tot deser tijt quam Philippus dẽ coninc nyeumare dat Macedonien teghens
hem op steken wilde Doe vergaderde hi een groot heer eñ hi beleyde die
stede Ende hem wort van opter muren sijn rechter oghe wt ghescoten Maer
nochtãs en liet hi sijn oerlogen daer om niet. want waer datmen street
eñ stormde daer was hij oeck mitten anderen Eñ al wortet aldus wt
gescoten nochtã was hi der stat niet te felre Wãt doe die vã binnen an
hẽ genade sochtẽ: soe dede hi al dat sij hẽ baden eñ hi was hẽ zeer
goedertieren indẽ pays te makẽ In deser tijt warẽ oec in gryekẽ veel
vaster stedẽ die wel beuest eñ bemuert waren. eñ elck wilde die stercste
wesen: eñ sij droegen ouer een die een den anderẽ bij te staen in haere
noot eñ dat hildẽ sij wel Desen steden lach hi aen mit behendicheden die
een na die ander soe dat hijse al onder hẽ brochte. eñ al dat lant van
Gryeken mede:



               Hoe dat Alexander Darius dẽ tyns ontseide

                              Capittel x:


Als Othus die coninc vã Persen xxvi iaer gheregneert hadde soe sterf hi.
eñ sijn zone Erges die oec arsamus hiet regneerde nae hẽ vier iaer Eñ
als hi sterf so regneerde Dari[us] sijn zone in Persen eñ in Meden Maer
Alexãder Philippus zone wan hẽ den strijt vromelic of Tot dien tijdẽ
staken die vã Macedoniẽ tegen Philippus harẽ coninc Doe sende Philippus
sinẽ zone alexan[der] mit een groot heer om die stat te winnen Alexander
beleyde die stat eñ hadse cortelic tot sinen wille Eñ als hi weder õ
gecomen was eñ sinen vader die tijdinge brocht dat hi die stat gewõnen
hadde Soe sach hi in die zale staen vremde luden wt verren lãde: want hi
kendese aen die vreemde clederen Hi vraechde hẽluden van waen dat sij
warẽ, eñ wat sij begeerden Sij seiden hẽ dat sij waren boden des conincx
Darius vã Persen: eñ sy quamen daer van sinen weghen om te ontfãgen den
tyns eñ dẽ tribuyt vanden lãde eñ vanden water datter doer loept
Alexander [ver]wonderde hẽ zeer van desen eysch eñ zedẽ Eñ hi seide tot
een vã desen boden aldus Hoe is dit vercopẽ vã Persen aldus. en heeft
god niet den luden die elementen ghegeuen eñ gedeylt dat sijse
ghebruyken sullẽ tot hare nootdrufte int ghemeen Segghet Darius dat hi
dese castumen of legghe: eer ic daer om vergramt worde: Of seght hẽ en
wil hijs niet doen. dat hem Alexander alsoe nae comen sal dat hi des grã
wordẽ sal Daer om vaert haestelic wech. ende seght uwen here dat hẽ hier
cleyn noch groot geboeren en sal Hier en binnen stac daer een ander stat
op tegen dẽ coninc Philippus. eñ hi gaf alexander een groot heer om die
stat mede te bestriden Als Alexander wech was so quã daer een groot
heere genaemt Pansames die zeer fyer van hẽ seluen was. eñ hi wort
alexanders moeder zeer beminnẽde Doe dese Pansames bodẽ van minnen an
Olymphias sende Soe ontboet sy hẽ weder. dat sy hẽ gherne te mãne nemen
soude: waer die coninc Philippus haer man doot ware



                    Hoe Philippus sijn doot wraecte

                               Capit xi:


Pansames hadde gewacht dat alexander in oerlogen lach mit een groot heer
Wãt alexander wort op die tijt also zeer [ver]maert vã vromicheden
datmen hẽ zeer ontsach: Dese Pansames quã mit groter macht op Philippus
dẽ coninc ter wijlen dat Alexander wech was eñ hi wilde Philippus ter
doot brengen, eñ hi nã Olymphias die coninghinne mit crafte Maer die
auẽture geuiel also dat alexãder thuis quã varen ter wijlen dattet
gheuechte was. eñ hi vinc dien Pansames. Als alexander vernam dat sijn
vader noch leefde soe brocht hi Pãsames voor hẽ. eñ hi gaf hẽ een bloot
swaert in sijn hant eñ hi hiet hẽ dat hi hẽ seluen wreken soude ouer
sinen vyãt Eñ Philippus stac Pãsames doer sijn gemacht dat hi doot bleef
Eñ doe Philippus cranc begonst te wordẽ so seide hi Mi en is niet leet
dat ic steruẽ sal: wãt hi is doot die mi geslegen heeft: Mer Alexander
lieue zone ic peynse om die woordẽ die mi v moeder seide als sy v droech
Ic heb begheert eenen wreker. eñ mit desen woordẽ so sterf hi Die coninc
Philippus conste veel vã wapenen ende vã ridderscap eñ hi was een cloec
orlochs mã eñ hi was altijt wel versyen vã wapenen eñ van scatte om te
wederstaẽ al wes hi te doen hadde Hi was altijt op sijn hoede eñ nimmer
meer en was hi moede rouens. als nv was hi ontfermhertich eñ als nv loos
Eñ ten dochte hẽ gheen misdaet al haette hi enen man altijt noch hoe hi
hẽ verwinnẽ mochte wast heymelic of mit logenẽ Hi was goedertierẽ eñ
moordadich eñ hi beloefde meer dan hi dede: hi was vrient daert hẽ
vromen mochte: maer anders en mocht nyemãt aen hem comen. Hi toende
vrientscap dẽ gheenen die hi haette: eñ die vriẽden waren maecte hi
tonvriende Eñ hi conste hẽ wel an beyde syden vriendelic gelaten. om
vordeel daer an te verweruẽ. hi was oec zeer scalc in s[~ij]re talen
Valerius scrijft oec vã Philippus dat hẽ eens ontboden was dat alexãder
sijn zone vrientscap beiaghen wilde an enighe ludẽ mit gelde Doe screef
hi an hem O Alexander lieue zone Waer hebt ghi gheleert dat ghi vriendẽ
mit gelde copen wilt daer gheen trouwe in wesen en mach: Want die
vrienden die men mit gelde coept alsmen hem niet meer en gheeft so is
die vrientscap al gedaen Hi scrijft oeck hoe Appollijn Philippus ontboet
een teyken s[~ij]re doot aldus: want hi hiet hẽ wachten vanden waghen
Hier om brac die coninc Philippus alle die waghenen van sinen lande eñ
hi dede karren daer voor makẽ Mer Apollijn die meende dat die waghen die
in Pansames swaert gescreuen stõt een teyken daer Philippus mede
[ver]slagen was Philippus die coninck van Macedonien badt sinen zone
Alexãder d[at] hi mit schone woordẽ die ghemeente te vriende soude
houden. eñ dat hijse vriendelick toe spreken soude als hijse gemoette.
eñ oec dat hi die ridders vrientscap soude bewijsen als hijse gemoette
eñ dat hijse mit hẽ ten eten soude leydẽ Orosius scrijft dat Philippus
die coninck des daechs te vorẽ eer hi gheslegen was gevraecht wort. wat
doot dat hi alre liefst te steruen had Hi antwoorde Ic prijse datmen
enen grotẽ here nae veel zegen eñ eeren die hi gewõnen heuet: datmen hẽ
sonder vreese oft verradenisse verslae als hi sittet in payse eñ in
groter eren eñ dat hi dan sterue sonder euel of ziecheit Eñ dit selue
geschiede hem: eñ die goden en mochtent niet beletten. al hadde hi haer
luttel eren gedaen Wãt al hadde hi haren tempel eñ haer outaer beroeft.
nochtãs en mochten sijt niet beletten hi en sterf alsoe hi begeerde Hi
plach oec haer beelden te breken an stuckẽ om die giericheyt vãden goude
daer sij of gemaect warẽ



                    Hoe Alexander sijn rijck ontfinc

                                 Ca:ix


Als die coninc Philippus doot was. so õtfinc alexander sijn zone
altemael sijn rijcke Maer Alexander was quaeder eñ vromer dan sijn vader
was Sinte Augustin[us] bescrijft dat Alexander eñ sijn vader altijt
naerstelick stonden om die zeghe te winnen Mer alexan[der] auentuerde hẽ
seluen opẽbaerlick om die zeghe te crigen sõder verradenis: eñ Philips
die vader gaf hẽ node in die auenture. mer al slupende eñ mit verradenis
plach hi meer s[~ij] vyandẽ te verwinnẽ Hier om was hi die wijste diemẽ
vandt: mer alexander sijn zone was meerder vã moede Philippus als hi
toornich was. so bedecte hi dat als een wijs man. maer alexander en
micte daer niet op. wãt als hi grã was soe en wasser gheen maete noch
redene inne: Beyde drõcken sij gherne wijn eñ dicke warẽ sij droncken
Maer haer drõckenscap was twederhaude: wãt als Philippus drõcken was so
en achte hi niet hoe verre eñ onueruaerliken dat hi liep onder sijn
vyandẽ. Mer als alexander drõcken was soe moestent sijn vriendẽ
ontgelden Alexander wilde ontsyen wesen. mer sijn vader wilde gemint
wesen: Philips was vol sorgen eñ wel sprekende. eñ alexander en brack
nyemande trouwe Philips was ghenadich eñ zeer goedertieren op die gheene
die hi verwan: mer alexander was des veel te stouter eñ te ouerdadigher
Doe Philippus gestoruen was soe dede hẽ alexander eerlick ter aerden
doen. ghelijck alst hem betaemde nae sijn coninclike werdicheit Doe dede
alexãder cleyn eñ groot al ontliuen die hulp raet of daet tot Philippus
s[~ij]s vaders doot gegeuen haddẽ: sõder alexãder sinen broeder Ende dat
was om dat hi hẽ gruetede ouer coninc dat eerste dat hi hem ghemoete Hi
dede doden Mercenarus s[~ij] broeder van sijns vaders weghen. om dat hi
seide dat hẽ dat rijcke mit rechte toebehoorde



                   Hoe Alexander sijn heer vergaderde

                                Ca. xij:


Nee Philippus des conincx doot wort Alexander gecroent coninck in
Corinthen dat is die hooftstadt in Gryeken Eñ doe vergaderde hi alle
sijn heer eñ hi wan Athenen eñ Thebeen Op eenen nacht als Alexander op
sijn bedde lach eñ hi peynsde hoe hi Asyen winnen mochte. Soe quam god
voor hẽ staen gecyert mitten ghewade dat der Ioden groote pape an plach
te hebbẽ in sijnen dienst indẽ tempel Eñ mit sijne claerheit wort den
nacht inder zalen lichter eñ claerdere dan die dach wesen mochte Eñ hi
sprac Alexander aen eñ seide. dat hi in hem betrouwede Ende dat hi
trecken soude ten rijcke vã oesten wert want hi soude hem helpen dat
hijt al winnen soude Ende doe vraechde hem alexander wye dat hi was eñ
hoe hi hiete Die god seide hem Waer bi soe vraechstu minen naem die alte
zere wonderlick is: doet dat ic di segghe Eñ den mensche dien ghi syen
sult in deser gelikenisse doet hem doch eere: Eñ hier mede so ontuoer
hem god Tot dier tijt plach men oeck eñ daer te voren te doen: dat elck
mensche nae s[~ij] doot oft oec nae sinen lieuen vriendt dede makẽ een
beelde dat zeer properlic eñ hem wel ghelijck was Eñ dit dede Alexander
oec doen Eñ doe ginc hi staen voor Philippus sijns vaders beelde eñ hi
seide tot sijnen volcke Die hem totter wapenen willen gheuen mit mi
Alexander. hi bereyde hem nv Want het dunct mi nv tijt wesen eñ het is
wel recht dat wij eerst beginnen te striden opten ghenen die ons nv hier
voortijts bescadicht hebbẽ. eñ op die ghene die ons nv alle onse vryheit
nemen willẽ. Alle die ridders eñ alle dat edel volck warens alexander
toe in deser saken Doe ontsloet alexander s[~ij] vaders scat eñ hi gaf
soudie gout eñ siluer eñ hi gaf wapen alle die ghene diet te doen haddẽ
Hier mede vergaderde hi een groot heer. õder te paerde eñ te voet lxx:
m: eñ vij: C: eñ iiij: C. stouter mannen: onder ionghelinghen: oude. eñ
graeuwe. die hier voortijts mit hẽ eñ sinen vader geoerloecht haddẽ Want
in alexanders heer en hadde nyemant voechdije noch heerscappie hi en was
tseuentich iaer oudt Eñ binnen alle sijn heer soe en peynsde nyemant om
te vlyen: maer sij peynsden altijs om die zeghe eñ om te verwinnen Ende
hi nam sijn costen mildelijc wt sijns vaders scat. eñ hi dede veel
scepen maken eñ daer mede voer hi te creten eñ in lythonien Eñ al dat
lãt toech hi mit subtijlheit aen hẽ. eñ hier nae wan hi Cecilien Eñ
corts daer na voer hi doer Ytalien eñ daer õtfinc hẽ die stadt van Romen
eerlick ende wel. Want sij senden hẽ heymelic in sijn ghemoet: daer alle
die stat vã Romen te samen an stont eñ die Romeynen brochten alexander
eẽ schone duerbaer crone ghemaect van finen goude eñ ghesteenten Eñ dese
crone gaf hi hẽ in een teyken eñ tot eenre gedenckenisse om dat die
vrientscap vã hemluden langhe dueren soude Alexander ontfinck dese crone
herde gherne. eñ hi onthaelde Elminisse harde wel mit veel schoonre
talen die hi wel conste: eñ daer nae liet hi hẽ vriendelick van hẽ
scheyden Hier bouen senden die Romeynen alexander twee: m. mans eñ xl:
pont ghewegens gouts Aldus so voer alexander te Affriken waert Eñ hi
reet sonder eenige wederstoet mit al sijn heer alle Lybien doer: eñ hi
quam aldus mit alle sijnen volcke in Egipten mit scepen te water ende te
lande Doe hi in Egipten quam soe ontfinghen hẽ eerlic eñ sij hilden hem
voor haren heere

[Afbeelding: Hoe Alexander Cyrien eñ Tyren beleyde. eñ hoe dat hijse te
samen verwan:]



Hoe Alexander Cyrien eñ Tyren beleyde. eñ hoe dat hijse te samen verwan:

                             Capittel xiij.


Alexander sach in Egipten staen een beelde ghemaect van swarten
marbersteene Doe vraechde hi wat dat beelde beduyde Dat beelde antwoorde
hem ende seide. dattet was Neptanabus die wel eer die vã Persen õtulogen
was wt Egipten eñ liet sijn rijck als hem Othus die coninc vã Persen
[ver]dreef Want die auenture liep Neptanabus soe teghens daer niette
bliuen Als alexander dit [ver]stont so dede hi dien beelde eere als
sijnen vader. eñ hi aenbedet eñ gruetedet oetmoedelic eñ hi seide dat hi
Neptanabus zone was Wt Egiptẽ quã alexander in Syrien: eñ tot wat steden
dat hi quã die toech hi an hem Maer doe hi te Tyren quã so sloten die vã
binnen die poorten voer hẽ Doe beleyde Alexãder die stat om te winnẽ wãt
hi meende die stadt te winnen mit eenen storm. mer daer bleuen veel vã
sijn luden doot Hier om toech alexander bet afterwaert. om sijns gemacx
wille eñ hi beleyde die stat sterkelic eñ hi dreychdese zeer dat hijse
winnẽ soude Eñ alexander seynde bodẽ mit brieuen in die stede die aldus
spraken Ons hadde genoech geweest eñ recht ghedocht dat ghi ons
goedertirenlic uwe stadt op gegeuen hadt: wij soudẽ v hoeschelic
ontfangen hebbẽ. Maer om dat ghi die eerste sijt die tegen ons te
striden begint. so sal alle die werelt een vreeselic exempel an v luden
nemen. Wãt ghi sult corts weten of die Gryeken stridẽ kõnen of niet: eñ
sijt ghi wijs so sijt ghi gesont. mer sijt ghi onwijs soe suldt onlange
ghesont wesẽ: ist dat ghi inden wille blijft daer ghi nv in sijt. Die
heren vãder stat deden alle die boden die die brieuẽ brochten doden eñ
aen een cruyce slaen Als Alexander dat vernã soe toech hi derwert al
verwoet eñ hi wan ter stont die vaste stede eñ hi vernieldese eñ
verbrandese Eñ hi dedet al doot slaen wijf eñ kiut eñ alle datter inne
was cleyn eñ groot Eenighe willen seggen dat Alexander Darius tweewerf
in stride verwonnen hadde eer hi Tyren beleyde eñ wan



                  Hoe Darius Alexander brieuen screef

                                Ca xiiij


Doe Alexander Syrien gewõnen hadde: soe seynde hẽ Darius brieuen: die
aldus spraken Ic Darius coninc der coningen eñ der goden vrient aen
Alexander sinen knecht Ick beuele v alexãder dat ghi weder keert tot uwe
magen die mijn dienaers sijn: eñ keert weder in dijns moeders schoot eñ
leert wat manlicheit eñ stouticheit is Hier toe heb ic v oeck ghesondẽ
een geessel eñ een bal eñ oec enen sack mit gelde: Bi die geessele sult
ghi verstaen dat ghi noch noot hebt vã dwange Den bal sende ic v dat ghi
daer mede spelen sult alsoet v kinsheit toe behoort. want v en betaemt
noch niet eenighe wapẽ an te vaten Maer ghi hebt ghedaen als een rouer
eñ kintschelic ons rijck aẽgegaen. Want al hadt ghi alle die rouers van
den lande vergadert mit v: soe en moecht ghi dat rijck vã Persen niet
doer varen alsoe veel volcx hebbic mit mi dattet ghelijc is den zande
dat ander zee leyt Voort soe ben ic alsoe rijcke van siluer eñ van goude
dat ick alle die aerde daer mede soude mogen bedecken dat ic wilde Hier
om sende ic di ghelt om datstu daer mede sult copen dij eñ dinen heer
dat sij behoeuẽ int weder keren: tot d[~ij]re teringen Maer en wilt ghi
ons ghebot niet doen. soe sal ic luden op v senden die v vanghen sullen
eñ slaen als een sot. eñ sij sullen v gebonden voor õs brengen.



                    Hoe Alexãder Darius weder screef

                                 Ca: xv


Dusdanighe letterẽ eñ talen en behaechdẽ die princen niet wel. eñ sij
waren versaghet Doe seide alexander hẽluden Ontsyet ghi v vã hogen
woordẽ daer niet an en leit. dit en is gheene wijsheit maer het is die
cleyne hondekens maniere. wãt soe sij crancker sijn so si meer grimmen:
Doe riep alexander den bode die dese boetscap brocht voor alle sijn edel
ludẽ eñ hi ghaf hem alle dat ghelt dat sij brochten. Eñ hi gaf hẽ
brieuen die aldus sprakẽ Ic Alexander heer der coningen eñ der goden
maech ontbiet Darius saluut eñ ic segge dat hẽ naerstich is dat soe
groten coninck als ghi v beroemet dat ghi in soe swaren bedwaughe comen
moet onder soe cleynen volc als mit mi is Iae oec dat ghi mi alexander
te dienste staen moet Wat meent ghi dat ghi v alsoe rijcke scrijft te
wesen vã siluer ende goude En weet ghi niet dat alle volc gemeenlic niet
en begerẽ dã gout eñ siluer Hier om sullen wi veel te stouteliker op v
striden om v dat grote goet of te winnen onse sculden mede te betaelen
Ghi hebt mi een gheessel eñ een bal ghesent eñ oec mede ghelt: mer mi
dunct dat dit grote dingen beduyt Die geessel beduyt dat ic v cortelic
in bedwanc hebben sal Den bal beduyt al die werelt dat icker here of
wesen sal Eñ dat gelt dat ghi mi sendt beduyt dat alle v goet cortelic
mijn wesen sal.

[Afbeelding]



                   Hoe Darius tegen Alexander street

                                Ca. xvi


Alsmen voor Darius dese letterẽ las. soe wort hi daer õ zeer toornich Eñ
hi screef narstelic tot alle sijn princen die daer woendẽ ouer dẽ berch
Taurus binnen sinẽ rijcke eñ seide Ic heb vernomẽ dat Alexander een
iõgelinc Philippus zone vã Macedoniẽ mit cleyn volc Asyen moyet. eñ ic
gebiede v dat ghi hẽ haestelic vaet eñ slaet eñ cleedt hem mit purpure
eñ seyndten ons also gheuãgen: Mer sijn scepen eñ sijn heer cleyn eñ
groot dat doet versinckẽ in die zee: Eñ sijn ridders eñ soudeniers
worden geuãgen op die roode zee Hier en binnen screef Darius weder so
grote eñ sware woorden an alexander dat der talen eñ weder talẽ anders
niet en warẽ dan datmẽt mittẽ swaerde becorten soude Also Iustinus
scrijft soe [ver]gaderde Darius doe te stride seuen C:M: mãs dat alle
ridders waren Alexander eñ sijn volc vochten daer soe vromelic tegen
Darius volc. dat Darius eñ sijn heer zeer gescoffiert wordẽ Want sij
sagen dat grote onweder: als hagel eñ wint eñ regen op hẽ vallen quam
Soe dat hẽ dochte dat die goden mit alexander eñ tegẽ hem vochten: eñ
sij vlogen alle wech die ontulieden mochten Ende Darius was die eerste
die daer vloech. want hi verloes sinen wagen eñ hi sat op een paert eñ
hi ontreedt haestelic Hier wort veel vã Darius volc verslagen Desen
strijt bestõt Alexander mit ix. M. mans te voet eñ M: ridders Maer vãden
regen eñ onweder dat op die van Persen viel. dat en õderscheyt nyemãt
dan alexãders hystorie die also seyt Dat alexãder sijn heeren eñ sijn
dode mãnen eerlick dede begrauen Eñ dat om dese victorie eñ zeghe alle
die meeste heeren vã Asyen aen alexander vielen eñ hulde eñ vrientscap
mit hem maecten.



                   Hoe Alexander Thebeen destrueerde

                             Capittel xvij:


Hier na quã alexander weder in Gryekẽ mit grooter macht õ een meerre
heer te vergaderen eñ machtelicker teghen Darius te stridẽ: mer hi
moeste liden doer die stat Thebea Mer die stat wilde tegen hẽ striden eñ
si slotẽ die poortẽ voor hẽ Doe viel Alexander voor de stat mit sinen
volcke õ die vã binnen deser eeren te dãcken Doe quã daer een mã genaemt
Cleades mit eenre herpẽ eñ viel voor alexan[der]s voeten eñ speelde zeer
soetelic eñ hi sanck dit lydekijn voor alle sijn heeren O Alexander
coninc der coningen heere: Ghi moecht dese stat noode bederuẽ die die
ontsterffelike godẽ eerst maecten eñ die daer in waren geboren Want
Liberbatus eñ die groote god Hercules warẽ in dese stadt geboren Asyon
maecte dese vestẽ. Dan hẽ sijn comen alle die voorbarichste van dinen
geslachte Maer alexander en achte niet op desen sanc eñ hi was so gram
dat hi al die stadt dede slechten eñ [ver]barnen Hier na beleyde hi
Athenen die oec gekeert was mit die vã Persen bi Domestenes rade eñ die
vã Lacedomen wãt Domestenes had hier of gehadt grooten scat Ochines gaf
die vã binnen raet dat sy hẽ op geuen soudẽ: mer Dyomedes ontriedet ende
hi wilde datmen die stat tegens hẽ hilde. Doe vraechde die stat
Domestenes dat hi seggen soude wyens raet dat hem beste dochte vã desen
tween Hi seide datmẽ Ochines raet doen soude Eñ men koes Domestenes dat
hi die boetscap doen soude an Alexander eñ dat hi hẽ brochte een gulden
crone. eñ dat dede hi: Doe Athenen mit alexander [ver]soent was. soe
versoende oec Lacedomen. eñ sij brochten alexander oec een guldẽ crone
Iustinus scrijft dat dit gheuiel eer alexãder in Asyen quã eñ eer hi
tegen Darius street Dyomedes seit een woort dat zeer an te merckẽ is Doe
ict: laet ict. nv merct dit: ic hebbẽ ewelic verlorẽ: nv kyest die scade
of dẽ toren



                      Hoe Alexander Darius sochte

                               Ca. xviij


Alexander bereyde hem anderweruen tot Darius wert: eñ hij bestont eenen
swaren wech Want Darius lach doen mit sijnen heer op die Tygre: eñ hi
hadde daer tot s[~ij]re hulpe vier hõdert duysent mannen te voete eñ
C.m: vrome ridders als Iustinus bescrijft: Doe alexander dit vernã soe
badt hi sinẽ here dat sij willichlic vechten soudẽ õ des ghewins wille
eñ niet wt vreesen Als Alexander tot Darius waert reedt soe voer in sijn
heer mit hẽ een ridder wt Persen gewapẽt als die grieken Dese ridder
stont eñ wachte een wijle eñ meende Alexander doot te slaen: mer dat
benã een polette die hi op sijn hooft hadde Ter stõt soe wort dese
ridder gevangen eñ men brocht hẽ voor alexãder Eñ hi vraechde hem. Wat
hi hem wilde Die ridder antwoorde hẽ In enen vermeten bẽ ic hier gecomẽ
Wãt had ic v doot geslagen eñ ic dã ontreden hadde so soude mi Darius
sijn dochter hebbẽ gegeven. eñ een groten deel vã sinen rijcke Alexander
prijsde hem dese vromicheit eñ hi hiet hẽ vry wech rijden. Als Alexander
Darius naecte soe dede hi een wõderlic dinc Hij dede veel beesten
vergaderẽ eñ hi dede hẽ an die hoornen eñ sterten rijsen binden. om
dattet een woudt eñ een bosch soude schijnen van veere Ende om dat hi
mitten rijsen die sij nae hem sleepten aenden stert die droghe mollen of
sant zeer soude doen stuuen. eñ datmen also niet en soude mogen bekẽnen
dat heer datter after quam Men beghan daer te vechten eñ alexander wort
daer ghequetst: Ende den strijt wort soe sterck. datmen lange twijfelde
wye die zeghe hebbẽ soude Maer int eynde vloet Darius eñ alle sijn heer
mit hem: Eñ vas sinen heer worden verslagen lxiij:m. mans te voet eñ
x:m. ridders. eñ daer waren geuangen lx:m: mãnen. Hier teghen verloes
Alexander van sijnen luden hondert eñ xxx. mannen. noch hondert eñ L:
Ende aldus soe verginc den strijt.



                   Hoe Alexander Darius scat verwerf

                               Capit: xix


An deser tijt wan alexãder op Darius eẽ ontallich scat: wãt daer was
also menich C. marck gouts dattet Alexãder des groot wonder gaf Hier
vinck alexander Darius moeder sijn wijf sijn kint eñ sinen broeder Maer
den scat eñ dat goet dat hi hier wan dede hẽ alte zeer verheffen. wãt
hier nae volchde hi ouerdaet eñ weeldicheit eñ hi leyde alle sijn herte
an vrouwẽ Eñ sõderlinge wort hi minnende een wijf die hi geuãgen hadde
genaemt Barsenes Eñ hi wan an haer een zone die hi Ercul[us] dede
hieten. maer altijt docht hem dat Darius noch leefde Doe benal alexander
Persemone dat hi voer op die zee vã Persen eñ dat hi niet anders en dede
dan dat hi alle die scepen vinghe die hi vonde vã Darius syden Alle die
heren vãden lande daer ontrent vernamen vã der victorien die alexander
hadde: ende sij quamen allegader tot hẽ eñ gaven hẽ op al haer landt eñ
goet Eñ Alexander settede sijn vriẽden daer in alsoe hi wilde. eñ hi gaf
hẽ groot goet eñ rijcheden nae dat hẽ elck waert docht eñ nae dat sij hẽ
vrientscap trouwe eñ bijstãt bewesen eñ gedaen hadden:



                  Van Alexander opten berch Gariesim.

                               Capit. xx.


Doen Darius sijn heer eerst vergaderde. om tegen alexander te striden So
wort Sarabella [ver]blijt dien hi prince gemaect hadde ouer die ryuiere
vã Eufrates Eñ hi pensde d[at] hi Darius te gemoete varen soude als hi
Alexander [ver]wonnen hadde. eñ bidden om oerlof dat hi Manasses sinẽ
behuweden zone een tẽpel maken mochte op dẽ berch Garisien Want
Sarabella was soe out dat hi ter oerlogẽ niet en voer Mer het geuiel
anders dã hi meende Wãt Alexander eñ die Gryeken verwonnen Darius eñ
sijn heer. eñ sij vingen sijn moeder sijn wijf. s[~ij] kint eñ sinen
broeder als voerseit is Nae desen strijt houdẽ sõmighe boeken dat
alexander eerst quã Syrien eñ vã Damas eñ Sydonen eñ beleyde Tyren Doe
nã Sarabela mit hem viij:m: mãnen eñ voer Alexander te hulpe: eñ hi
seide dat hi hẽ lieuer te dienen had dan Darius: eñ dat hi hẽ op soude
geuẽ die steden die onder hẽ waren Alexander ontfinck hẽ eerlick: Eñ als
Sarabella den tijt te punte sach so seide hi alexander dat hi hadde eenẽ
behuwelicten zone Manasses die des princen vã den ioden papen broeder
was. eñ dat veel ioden mit hem waren eñ sij seiden dat si gherne soudẽ
maken bi sinen oerlof op een sonderlinghe stat enen tẽpel Eñ hi seide
dat die Alexander zeer oerbaerlic wesen soude Want waren der ioden macht
aldus in tween ghedeelt. soe en souden sij niet teghen hẽ steken Doe gaf
hẽ Alexander oerlof Eñ doe ginc Sarabella zeer naerstelic enen tempel eñ
een outaer stichten opten berch Garisiem Desen tempel stont tot datten
die Romeynẽ destrueerden: eñ hier in maecte hi Manasses prince vãden
papen



Hoe Alexander tot Iadus dẽ groten pape van Iherusalem om succoers sende

                                Ca. xxi


Als Alexander Tyren beleydt hadde soe screef hi tot Iadus den prince
vãden papen in Iherusalem. eñ hi badt hem dat hi hem succoers senden
wilde eñ dat hi vytaelge dede bereydẽ tot sijns heers behoef: eñ dat hi
hẽ den tribuyt sende die hi Darius te geuen plach Iadus die prince vãden
papen antwoorde dat hi Darius eedt gedaen hadde eñ dat hi dien niet
breken en mochte also lãge als Darius leefde Doe wort Alexander gram eñ
hi dreychde die ioden: eñ seide dat sij aen hem gewaer souden worden
wyen sij schuldich waren beloften te houden Daer na dede alexãder grote
drachten draghen inder zee totter muren van Tyrẽ dat men te voete gaen
mocht an die muren. want Tyrus stont datter die zee al õme liep Eñ doe
Nabugodonosor daer voor lach so dede hi an die een syde veel steens
dragen om sinen heer eenẽ wech te maken totter poorten: mer õ dat die
stat hẽ op gaf so en volmaecte hi den wech niet: mer Alexander
volmaecten nv Doe Alexander Tyren geslecht hadde so beleide hi Gasam. eñ
daer bleef Sarabella doot Als alexãder Gasam te wille hadde soe haeste
hi hẽ zeer te Iherusalem waert Eñ doe die iodẽ dat [ver]namen soe
ontsagen sij hẽ zeer: eñ sij baden gode dat hijse vertroesten soude: Eñ
sij deden haer offerhande Doe badt Iadus die pape ouer alle dat volc Eñ
als hi nader sacrificien in slaepe gewordẽ was: soe opẽbaerde hẽ god eñ
hiet hẽ dat hi betrouwen hadde: eñ dat hi die stat mit hoeden eñ mit
bãden eñ cronen pelleren soude eñ dat hi sijn bisscops gewaede an dede
eñ dat hi mitten papen alsoe wt ghinge Alexander te ghemoete Eñ als
Iadus vãden slape õtwaecte soe seide hi alle den volcke dit vysioen Eñ
als hi wiste dat Alexander niet verre van der stat en was soe ghinc hi
wt als voorseit is mitten papẽ mit eenre schoonre menichte vã poorters
tot eenre stadt diemen Sophim hiet: ende van daen mochtmen lichtelick
Iherusalẽ ende den tempel syen:



                 Hoe Alexander ons heren naem aenbede:

                             Capittel xxij.


Hier geuiel dat nyemãt van alle den ghene die den coninc volchden
ghemeent en hadde Want doe alexander den prince vãden papen ansach
gecleedt mit des bisscops gewaden Eñ op sijne myter die gulden plaete
daer ons heren naem Tetagramaton in ghegroueret was Soe gedochte hi gods
die hem opẽbaerde daer hi in sijn bedde lach eñ die hem beloeft hadde
dat hi hẽ helpen soude dat hi wonne dat rijck vã Oesten Doe stont
Alexander haestelic van sinen paerde eñ hi ghinc alleen tot voor den
prince vanden papen. eñ hij viel langhes voor hẽ op die aerde. eñ
aenbede ons heeren naem eñ hi dede den bisscop eere. Die princen van
sinen here haddẽ des alte groot wonder: eñ sij meendẽ dat des conincx
herte in bedwãghe gheweest hadde Maer Pertemeus die sijn sõderlinge
vrient was vraechde hẽ: waer om dat hi der ioden pape angebeden hadde
Die coninc antwoorde hẽ eñ seide Ic en aenbede den pape niet: maer ic
aenbede god wyens dienste dat hi doet Want doe ic was in Lycie in
Macedonien landt soe sach ic hẽ in desen habite Eñ doe ic pensde of ic
soude mogen verwinnẽ soe hiet hi mi dat ic gelouen soude: want hi soude
mijn heer geleydẽ eñ leuerẽ int rijck vã Persẽ Want eerst sach ic in
desen pape sijn gelikenisse eñ ic heb dat vast geloue dat mi geschieden
sal dat hi mi beloeft heeft. Hier om aenbede ic gode eñ ic dede den man
eere Doe dede Alexãder sijn heer after treckẽ. eñ hi voer mit luttel
luden in Iherusalem eñ dede gode offerhande inden tẽpel alsoe hem Iadus
die prince vanden papen wijsde eñ hiete Doe brochten sij voordẽ coninc
Daniels boekẽ eñ toenden hẽ datter in gescreuen was hoe dat een Griex
coninck die macht vã Persen tonder doen soude Alexander was hier om zeer
blijde. wãt hi hoepte dat dit van hẽ geseit was Eñ des anderen daechs
dede hi dat volck vergaderen eñ hiet hẽ eyschẽ wat sij wilden Eñ om haer
versoeck so oerlouede hi hem dat die ioden alle die werelt doer waer sij
waren haer wet houden mochtẽ: eñ hi scout hẽ quijt van alle tribuyten
vanden seuenden iare om die vierten vãden lande Hier nae toech hi totten
anderen stedẽ waert Als die vã Samarien saghen die grote miltheit eñ
gauen die alexander den ioden gedaen hadde. soe quamẽ sij tot hẽ eñ
seiden dat sij der ioden magen waren Eñ sij rekenden haer geboertẽ vã
effraym eñ van Manasses. eñ sij baden dẽ coninck dat hi haren tempel in
Garisiem eere doen wilde Eñ hi beloefdet hem te doen als hi weder om
keeren soude eñ sij baden hem dat hi hẽ den tribuyt vãden seuenden iare
verliet Hi vraechde hẽ wye sij warẽ Sy seiden dat sij hebreeusche waren
Die coninc vraechde of sij Ioden waren. doe seydẽ sy Neen Doe seide hẽ
alexãder dat hijt den ioden gegeuen hadde eñ nyemãt anders Want het was
der samaritanen maniere. als sij sagen dattet dẽ ioden wel ghinc soe
seidẽ sij dat sij haer maghen waren maer alst dẽ ioden qualic ghinc soe
seidẽ sij dat sij hẽ niet en bestonden



                  Hoe Alexander voer tot Amons tempel

                               Ca. xxiij


Hier nae so voer alexander in Lybien tot Amons tẽpel. om dat hi te kennẽ
geuen wilde dat hi van enen god gewõnen was eñ om dat hi s[~ij]re moeder
zuueren soude van haren dorperlijcken naem eñ vã haren ouerspele
Alexander seynde voor hem mit sinen bode groote presentẽ tot Amons
papen. om dat die papen seggen soudẽ dat alexander gheseit wilde hebbẽ
Alexander quã seluer binnen de lande eñ reedt op dat zant in die zee.
maer hi lyetter een deel luden die hẽ volgen wilden eñ si verdrõcken
Maer alexander quam ghesont ouer totten tempel Eñ die pape quam wt tegen
hẽ. eñ hi seide dat Iupiter sijn vader was. diemẽ in dat lant Ammon hiet
Alsoe als hier vorẽ geseit is so reedt Darius wten stride die welc hi
verloes hier te voren: eñ hi quam int landt van Babiloniẽ eñ hi vernã
dat Alexander weder van Ammons tẽpel ghekeert was in Egipten. eñ dat hi
daer dede maken Alexandrien de hooftstadt vãden lande Darius screef
oetmoedelike letteren an alexander dat hi weder om seynden soude sijn
gheuangen. eñ namer also veel gouts voor als hi wilde Alexander eyschte
ouer dat gelt eñ goet alle sijn landt Darius screef weder tot alexander
dat hi sijn oerlogẽ liet staen eñ dat hi sijn dochter te wijue name hi
soude hẽ daer mede geuen een groot deel vã sinen rijcke Alexander
eyschte echter sijn rike altemael. wãt het ware sijn Eñ hi ontboet hẽ
dat hi eñ sijn volck oetmoedelic wt quamen teghen hẽ eñ dat sijt hẽ op
gauen recht of hijt al gewonnen hadde:



                Hoe hem Darius eñ Alexãder ouer screuẽ.

                             Capit. xxiiij


Iustinus scrijft dat Darius nv wel sach dattet hẽ niet en halp wat hi
Alexander nv vã vrientscap bade: Eñ hi vergaderde weder vier hondert
dusent mannen te paerde eñ hõdert dusent ridders. eñ hi bereyde hẽ weder
tegen alexander te striden: eñ als hi tot alexãder rijden soude So quã
hẽ inden wech een nie mare dat sijn wijf doot was eñ dat alexãder groten
rouwe hadde om haer doot eñ dat hij haer zeer beweende. eñ dat hijse
eerlick begrauen dede Mer men seide hẽ dat dit alexander niet en dede om
eenighe outamelicheyt die hi mit haer had noch õ minne want hi en hadde
in sulckẽ saeken an haer gheen scult eñ dese eer dede hi haer vã
hoescheden eñ vã edelheden Want zynt dat hijse geuãgen hadde so ghinc hi
dicke tot haer eñ totten kinderen: eñ hi troestese vaderlic Als Darius
dit hoorde. so docht hẽ dat hi alexander altemael verwõnẽ hadde om dat
hi nae soe groten strijt die hi tegen hẽ gehadt had hẽ aldus verwã mit
doecht eñ mit eere Eñ Darius rekendet nv voor grote eer dat hẽ alsulcke
prince verwã nae dat hij [ver]wonnen bliuẽ moeste Doe screef Darius
weder an alexander eñ dancten zeer dat hi totten sinen waert die hi
geuãgen had nye dorperh[eit] noch oneere gedaen en hadde Eñ hi boot hem
veel meer vã sinen lande dan hi gedaen hadde eñ voort boot hi hẽ voor
die gheuangen acht dusent talenten gouts Alexander screef Darius weder
Ic en acht niet op m[~ij]s vyants danc eñ om m[~ij]s vyants wille en heb
ic niet gedaẽ Wãt in oerloge oft in payse seide hi dat hi nie en
begeerde ouerspel ofte oneere: Mer hadde hi yet gedaen: dat hadde die
doecht van hẽ ghedaen Want hi was wijs genoech tegen sinen vyant eñ
tegen sijn begeerte te striden. eñ dat dede hij al om der eeren wille
Voort ontboet hi Darius dat hi dit soude moghen proeuen in hẽ op dat hi
hẽ onderdaen wesen soude Want hi seide dat twee heeren die werelt niet
en souden mogen regeren sõder oerlogen eñ striden want ghelijc die zõne
al die werelt verlicht. so ist opẽbaer datter mer een heer en is bouen
al die werelt Hier om Darius neemt een corte beraet dat ghi ons in hãden
comẽ wilt of bereit v ten naesten dage tot eenen nieuwen stride



                      Hoe Alexander mit Darius at

                                Ca. xxv


Alexander lach lange mit sijn heer op die ryuiere genaemt die strange.
eñ hi wort te raede dat hi seluer spreken wilde mitten coninc Darius Eñ
hij nam mit hẽ Emendus die bi hẽ was eñ noch een ander eñ hi voer
haestelic totter ryuiere strãge die tusschen beyde die heren liep Nv is
die ryuiere vã sulcke nature dat sij dicke bi nachte eñ bi daghe
bevriest dat daer een geladẽ wagen ouer varen mach Alexander liet
Emendus daer bliuen eñ hi reet tot Darius die sijn heer op die tijt al
omme voor besyen hadde Eñ als alexander Darius te gemoete quã. soe
gruette hi hẽ nader zedẽ vãden lande eñ seide Heer Alexãder heeft mi aen
v gesõden dat ghi hẽ ontbiet dẽ dach dat ghi striden wilt eñ cort. Wãt
men seit dat mijn heere node strijdet om dat hi vermoyet is Eñ aldus
beual hi mi dit dit te seggen Hier op antwoorde Darius eñ seide Ick
gheloue dat ghi seluer alexander bent Wãt nyemant anders en soude ons so
stoutelijc te voren derren leggen vã stridẽ Alexander lochendet eñ hi
seide dat hi s[~ij] bode was Doe nam hẽ Darius bider hãt eñ hi leyde hẽ
in sijn tente eñ deden mit hẽ eten aen sijne tafele Eñ hi wilde immer
dat alexander wt sinẽ nap dranc: eñ hi stacken in sinẽ bosem Dit mercte
een mã eñ hi seidet Darius Doe seide Darius dat hi dorperlic dede dat hi
sinẽ nap nam Alexander antwoorde hẽ Heere dit en is gheen scande in
alexanders hof. Wãt alle die tot sijnre tafelen sitten soe sijn die
nappen hare daer si wt drinckẽ Binnen desen bedacht hẽ Passarges dat dit
alexander seluer was. wãt hi haddẽ voormaels dicke in Philippus huyse
gesien Doe mercte alexander dit: eñ hi ontreet mitten nappe: eñ hi
doerstac den knecht die s[~ij] paert hildt mitten swaerde Eñ aldus
ontreet hi mit groter auenturen. wãt hẽ en mocht nyemant volghen Darius
bedreef groot misbaer om dat hẽ sijn vyant ontreden was. Eñ alexander
quã tot sijnen luden eñ vertelde hoe hi mit Darius at. eñ hi toende den
nap die hi hem ontdragen hadde tot een litteyken Hier õ waren sijn luden
zeer blijde dat hem dese vromicheyt geuallen was: mer Darius was droeue

[Afbeelding]



                Hoe Darius eñ alexander te samen stredẽ

                             Capittel xxvi.


Des anderen daechs haeste hem Darius ten strijde Eñ alexãder hadde
langhen tijt in sorghen geweest om den strijt te hebben: soe dat hi
binnen al dier nacht niet en konde geslapen: sonder inden morghenstont:
Eñ alexander bleef slaepende tot dat alle sijn heer stõt gebattaelgijt
om te striden sõder dat hẽ haer coninc gebrac Persenio ginc in alexãders
tente daer hi lach eñ sliep Eñ hi vraechde hẽ waer bi dat hẽ die slaep
nv so soet was eñ het is nv tijt vã vreese te hebbẽ Alexander antwoorde
Nv bẽ ic vã so groter sorghen vry om dat ic hier ter stedẽ striden sal
om alle die heirscappie te winnen die Darius gheleesten mach Maer vlyede
ic nv eñ vloet hi mi na so waret tijt vã vresen Nv gaet eñ besyet dat
nyemant ouer die ryuiere en ware: mer laet Darius eñ sijn heer al ouer
comen wãt ic sal te hants bereyt wesen Hier en binnẽ quam Darius ouer
een brugghe mit alle sijn heer: Eñ Alexander toech hem teghen mit sijn
volck. eñ daer wort anxtelic geuochten Maer die van Persen hadden alte
samen dat afterdeel. eñ sij begonnen sterckelic te vlieden: want in
ghenen strijt die voor geweest hadde en bleuen soe veel doden alst hier
dede Als Darius sach dat sijn volck verwonnen was soe wilde hi hẽ seluen
doden of inden strijt steruen eer hi vloede Maer een sijn vriendt
ontriedet hem eñ hi deden keeren sijns ondancx ouer een brugge in een
stat Eñ hi hiet datmen die brugge breken soude: maer Darius seide datmen
des niet doen en soude: Want dat waer iammer dat wi ons ander luden die
noch ouer sijn indẽ strijt eñ sullen moeten vlyen dat wi hẽ die vlucht
benamen: also dat vã groten drange die opter bruggen was meenich mensche
verdranc in die strange Des Alexander zeer blijde was.



                Hoe Darius an Alexander õ genade screef

                               Cap. xxvij


Nv hadde Darius alle sijn hope verloren. eñ hi viel neder in sijn zale
op die aerde: eñ bedreef groot misbaer. Hier na had hi raet dat hi aldus
an Alexander screef Aen alexander sinen heere Darius saluut eñ eere Het
ware wel gedaen eñ edelheit wout ghi hẽ genade doen: wãt auenture heeft
hẽ di tonder gedaen crachtelic inden velde Ic bidde v dat ghi õtfermet
m[~ij]re moeder eñ m[~ij]re kinderẽ alsoe dat toebehoort. eñ dat ghijse
ons weder wilt senden Eñ om dier weldaden sal ic v gheuen alle mijn
rijck: eñ voort alle mijnen verborgẽ scat eñ daer toe dat rijck vã
Persen eñ vã Meden Alexander ontboet hẽ dat hi des niet en dede: Doe
ontboet Darius den coninc Porrus van Indien dat hi hẽ te hulpe quame
tegen alexander. hi soude hẽ geuen ontalliken scat Als dit alexãder
vernam soe haeste hi hẽ dat hi quam ter poorten waert eer Darius te
Indien voer. eñ Alexander toech doer dat ys ouer tgeberchte doer een
cleyn gat Want buten en leyt ghenen wech. eñ binnen dẽ zomer en is gheen
mã die daer doer derf gaen om dat daer veel serpenten sijn Nochtans en
isser gheen slot van ysere tegen een heer of tegen volc



                Hoe Darius vã sinen luden geslegen wort

                               Ca:xxviij


Iosephus seit als Alexander liden wilde voor Darius doer die poorten vã
Caspiẽ Soe toech hi doer Pansilla eñ daer moeste hi liden doer eẽ grote
ryuiere ghelijc een arm vã der zee. eñ daer dede god groot wonder Wãt
dat water vãder ryuiere scheyde hẽ in tween eñ alexander reedt daer doer
optẽ drogen grõde mit alle sijn heer Dit liet god gheschien om dat hi
mit hẽ breken mochte die macht vã Persen Orosins eñ Iustinus seggen dat
alexãder in desen lesten stride wan mit crafte dat rijck vã Persen eñ
Meden Want daer en was nyemant die hẽ voort meer teghen hem dorsten
steken In deser vaert wan alexãder meer gouts eñ roefs dan yemant des
ghelouen soude Hi wan oec Persipolea dat die hooftstat was vã den lande
van Persen Dese stat hadde langhe gestaen in vreden. eñ sij was vol van
groten goede des hẽ nyemant en bewant: eñ dat quã al in alexanders hãden
Nv ghinc Darius vlieden wt die eenre stadt in die ander stadt eñ hi
meende ergent in vredẽ wesen Eñ Darius had mit hẽ twee valsche princen
die hieten Bessus eñ Narbesmes die ouer een droegen. eñ sy beginghen
Darius daer hi alleen was eñ sloegẽ hẽ ouer doot eñ lieten hem liggen eñ
si vloen haestelic van hẽ totter tijt toe dat sij wel verstonden eñ
wisten hoe dattet mit hẽ vergaen was Alexander vernam dattet Darius
aldus vergaen was eñ dat hẽ sijn luden gespannen eñ gebonden hadden Eñ
alexãder reet haestelick derwaert den naesten wech die hi mochte rijden
eñ hi quam tot Darius alsoe dat hi hem noch leuende vandt. eñ hi gaf hem
alexander op in sinen handen Ende hi nam hem mitten knyen. eñ hi sprac
hem toe alsoe hi alder beste mochte:



      Dit waren Darius woorden voor sijnre doot eer dat hi sterf:

                               Cap:xxix.


Alexander na dien dat mi die auenture geseit heeft soe ist mi vergaen Eñ
het is mi nv ter tijt een troestelic dinck dat so groten ende soe
machtigen heere als ghi sijt tot mijnder doot wesen sal Hier om bid ic v
dat ghi mi eerlic ter aerden laet doen totter stat daer die coningen vã
Persen m[~ij] vaders begrauen sijn. Eñ ic bidde v dat ghi v gewaerdigen
wilt tot m[~ij]re wtuaert te wesen Ick beueel v oec Rogidimes mijn
moeder eñ mijn broeder Moatrus eñ Darius minen zone Voort bid ict v dat
ghi Roaxanes m[~ij]re dochter tot eenen wiue wilt nemen Ander gesten
hebbẽ bescreuen dat Darius doot was eer hem alexander sach Eñ doe Darius
doot was soe bedreef alexander daer groten rouwe om eñ soe groten hant
geslach al haddet sijn vader gheweest. eñ hi deden eerlick begrauẽ nader
coningen vã Persen zeede Orosi[us] scrijft dat in die drie stridẽ die
alexãder op Darius wan doot bleuen xij.C.M: mãnen Iustinus scrijft oec
dat Alexãder sijnen volcke deelen dede xiij.M: talenten gouts. ende
aldus soe quã die blijscap nae haer pijne Doe dede hi voeren op die
stercke stadt Egbetanis C. dusẽt eñ xc: dusent talenten gouts: Van deser
stadt maecte hi here Persemoene enen stouten man Alexander wan alle
Darius lant binnen den sesten iare nae dat hi began te regneren Hier na
eynde dat rijck vã Persen Twelcke gestaẽ hadde twee C. iaer eñ xxxi: Van
Tyrus tijt die die eerste coninc van Persen was



                        Van coninc Darius graue

                               Capit: xxx


Nv wil ic voort scriuẽ hoe d[at] Darius graf gemaect was Eñ daer warẽ in
gescreuẽ eñ geteykent alle die lãden vãder werelt eñ vãden gesten
Appelles was meester vã desen graue Eñ het was aldus gemaect als hier na
gescreuen staet Het was vã twee zarckẽ ghemaect vã marbersteenẽ die
groot goet ghecost haddẽ. eñ sij waren zeer lanck dicke eñ effene. Opten
onderstẽ steen maecte hi schoene lijsten den binnen kant vanden zarcke
was van claren latoene Eñ opten vier hoecken maecte hi vier silueren
colõpnen sterck eñ dicke eñ wel gewrocht: maer die hoeckẽ waren gulden
wel eñ costelick gemaect Dese waren ten vier hoeken gesoudeert opten
ondersten zarck mit metale Op dese vier colõpnen leydemen den anderen
zarck die was vã witten marbersteẽ Op desen zarck hadde Appelles
gesoudeert al doer breede lijsten vã finen goude. eñ daer in hadde hi
gewrocht die ronde werelt in drien gedeelt: Ghelijckerwijs als hier
beneden staet

                            Asyen    Cam
                            Affriken Sem
                            Europen  Iaphet

Aldus is die werelt in drien gedeelt Want Asyen hout alsoe veel als
beyde die ander deelen In elck vã desen deelen hadde Appelles gemaect
alle die stedẽ die daer binnen lagen Eñ alle die ryuieren die daer binnẽ
liepen eñ wat volck dat daer binnẽ woende: eñ mit wat tõgen datmen daer
sprac eñ die grote wõderen die daer binnẽ lagen. eñ oec alle die eylandẽ
vãder zee eñ hoe sij hietẽ Dit hadde hi so properlic daer an gewrocht vã
weuen. dat eẽ mensche hadde geweest wt alle die werelt eñ hadde hi bi
deser tõben ghestaen, hi hadde moghen syen eñ mercken dẽ rechten wech
tot sijnen lande waert Oeck hadde hi daer aen ghewrocht die gesten vãden
beghin der werelt eñ die striden: eñ hoe dat alexander Dari[us]
[ver]wonnen hadde Die landẽ te noemen laet ick after om dat ict corten
wil Alle dit werck hadde Appelles ghegrauen eñ gemaect mit eenrehande
beesten eñ dieren diemẽ vant Eñ hi hadde dat ouerdect mit eenẽ wercke
dattet lichte ghelijck een cristal: mer het was veel claerre eñ schinẽde
ghelijc die zõne van claerheden: Hier doer sachmen alle dat werck: eñ
Darius verteerde daer hi in gebalsemt lach mit dierẽ specien An deser
tõben stont gescreuen hoe langhe dat die werelt gestaẽ hadde tot dat
alexander coninc wort: dat was xlviij.C: iaer xxx. iaer min



                  Van Philo Anaxigenes eñ vã Epicurus

                                Ca. xxxi


Tot dien tiden was Anaxigenes zeer vermaert in wijsheden Ende hi leerde
alexander in s[~ij]re ioecht grote wijsheit eñ doecht Eñ het geuiel dat
Alexander die stat destruerẽ wilde daer Anaxigenes in woenachtich was Eñ
Anaxigenes ghinc wter stadt tot Alexander om een bede te bidden Mer
alexander zwoer dat hi op dien dach gheen bede om hẽ doen en soude Doe
sprac die wijse man Nv bidde ic v dat ghi dese stede slechtet: eñ aldus
[ver]keerde hi alexander vã sijnen quaden sinnen mit subtijlheden Want
alexander hieldt sijne woorden eñ hi en dede sijn bede niet. eñ alsoe
bleef die stat staende die alexander meende te slechten Tot desen tiden
was Epicurus oec tot Athenen [ver]maert inder stat mer hi dwaelde in
eenighe saken Wãt hi seide dat die meeste salicheit vãden menschen was
in weeldicheit van vleysche Hi seide oec dat god dese werelt niet en
acht eñ dat die zielẽ steruen mitten lichame Hi seide oec eenighe goede
puntẽ want hi seide wye wijsheyt wil crigẽ die moet oec alle weeldicheit
laten varen. wãt wye der naturẽ recht leuen wil hi en mach nimmermeer
arm wordẽ want sulcke comen van groter armoeden tot groten goede. mer dã
beginnen sy eerst haer ongeuallicheit Hi seide oec die ergent eten sal
sal oec besien mit wyen hi eten sal Dat beghin vã alle doecht is dat een
s[~ij] misdaet bekent eñ dat hi peynse dat hi steruẽ moet Men sal dat
lijf niet geuen tot gulsicheden: mer tot wijsheit eñ gemaeticheit: wãt
van weelden coemt dickwijl gheen bate mer euel eñ ziecte.



                  Hoe Alexander sijn zeden verwandelde

                                Ca.xxxij


Als Darius doot was eñ begrauen so hief alexander die zeden vã Persen op
an s[~ij] cleederen eñ aen sijn ghewaden eñ hi droech die crone vã
Persen eñ liet varen die castume van Macedonien Eñ dit beual hi sinen
boden seluer te doen die nochtan tegen seidẽ: Hi ginc houdẽ veel wijuen
eñ amyen die schoenste die men in al die werelt vinden mochte: Eñ daer
mede lach hi nacht eñ dach soe hẽ goet dochte: Hi wort oec alte gulsich
vã spijsen eñ drancke om dat hi meende dat die luxurie niet meerderẽ en
soude hadde hi gemaet geweest vã spisẽ Hi maecte spelen in s[~ij]re
werscap eñ vergat zeere sijn wijsheden. want hi en mercte niet dat sijn
rijcheden sijn goede zeden versmoordẽ Hi was als een tyran op sijn volc
eñ als een vyãt eñ hi balch hẽ zeer als hẽ yemant seide dat hẽ misstont
Hi was zeer toornich datmẽ hẽ philippus zone hiet eñ dat sij seidẽ dat
hi die zede vã sinẽ lande verleit hadde: Hier om worden gedoot Fylotes
eñ Pinenon sijn vader Aldus soe en maect groote rijcheit nyemãt goet:
mer sij versmoort goede zeden Hier na wan Alexãder Sychem eñ alle die
luden die onder dẽ berch Tantasus al omme geseten waren. want dit was
wilt volc eñ onwetende: eñ nyemãt en cõdese dwingen dã alleen alexander
Hier na quam hi ten berge vã Caspien daer die tien geslachtẽ vã israhel
in besloten sijn Wãt alsoe inder coningen boec ghescreuen is soe
leuerdese god õ haer sõden wille Salmanazer den coninc van Assyrien eñ
die voerdese wt harẽ lande eñ hi brochtse hier.



          Hoe Alexander die x. gheslachten vã israhel besloet.

                               Ca xxxiij


Doe alexander ghecomen was ten berge vã Caspien soe senden die x:
gheslachten van israhel boden an hem Eñ sij baden oerlof dat sij tegen
hẽ wt trecken mochten Doe vraechde alexander die saken waer om dat sij
soe geuãgen waren Eñ doe sij hẽ seiden dat sij god vã israhel
openbaerlic gelaten hadden eñ haddẽ een gulden calf aen ghebeden eñ dat
hem god propheten te voren geseynt hadde: dat sij hier om souden worden
geuangen geuoert en dat sij nimmermeer weder keeren en souden Doe
antwoorde alexander dat hijse noch nauwer besluten soude Eñ doe dede hi
die nauwe wegen van die geberchten bemueren: Eñ doe hi sach dat dit
werck omleyt was õ te volmakẽ mit menschẽ pinen soe badt hi god vã
israhel dat hi dit werck volmaeken wilde Eñ te hãts ghingen die roetsen
eñ die bergen die een aen die ander: soe datmẽ daer nẽmermeer ouer comen
en mach Eñ hier wort gheopenbaert dat god niet en wilde dat sij
nimmermeer wt quamen: Nochtãs seitmen dat sij wt comen sullẽ ten eynde
vãder werelt. Eñ si sullẽ groot volc verslaen Doer god so groten daet
dede õ een quaet mẽsche: wat sal hi dã doen om dẽ goedẽ



                       Vander poorten vã Caspien

                              Ca. xxxiiij


Nv wil Alexander trecken totter poorten van Caspien: Solinus scrijft
hoedanich dat dese poortẽ sijn Hi seit het is een enge pat gehouden indẽ
roetsen eñ is viij: milen lãc eñ so nauwe datter qualic een wagen doer
liden soude In beyde syden sijn die roetsen so hoghe daer sij wt
gehouden is. eñ die roetsen tranen altijts vã soute aderen Eñ die
verscheit [ver]herdet eñ wort glat oft ys ware. soe dat die wech soe
quaet is eñ so nauwe te gaen dats niemãt en soude moghen gelouen Eñ
alsmen ten eynde vã desen wege coemt. soe lett an beydẽ sydẽ vã desen
weghe wel xiiij milen lanc zants Eñ daer binnẽ en vintmen gheen
verscheit Eñ als men ten eynde vãden gate coemt. so comender soe veel
serpẽten gelopẽ datter nauwe yemãt mitten liue ontgaen mach ten waer
indẽ winter Doe alexander vernã datmen anders niet lijden en mochte
totter poortẽ van Caspien so [ver]gaderde hi s[~ij] ridders om dat hi
weten soade wye Darius ter doot gebrocht had



                    Die wrake vã coninc Darius doot

                                Ca: xxxv


Alexander seide tot sijnen ridders eñ heeren Ghi heren ic ben blijde
ende zeer wel te vreden dat Darius mijn vyãt aldus doot is eñ oec bẽ ic
den ghenen dien ter doot gebrocht heeft om minẽ wille sculdich groot
loon ende eer. eñ dat soude ic doen ou dat ick wiste wye sij warẽ: Daer
om biddic of sij hier s[~ij] die dus veel om minen wille gedaen hebbẽ
dat sijt mi nv openbaren: want ic meense hoghe heeren te makẽ Doe dit
Bessus eñ Narbesmes hoordẽ so warẽ sij blijde eñ quamen alle beyde voort
eñ seidẽ dat sij desen moort gedaen haddẽ Ende doe dedese Alexander
beyde wel hoge hãgen Eñ hi seide dat hi niet versworen en waer eñ dat hi
oec niet en loghe. wãt hi maectese hoghe heerẽ Daer wort oec een ander
gheuãgen die dẽ raet eñ den moort vã Darius toe bracht Eñ dien leuerde
Alexander darius broeder te wraken Doe toech alexãder haestelick op
Terdus die schone ryuiere. eñ daer dede hi een stadt op maken binnen
xxij: dagen die hi na hẽ Alexandrien hieten dede. eñ hi muerder eenẽ
muer al om die stadt die vi: milen lanc was Eñ hi [ver]gaderde volc wt
sõmige stedẽ die Tyrus bi wijlẽ gemaect haddẽ eñ dedese in deser stat
woenen Men vindt oec bescreuen dat Alexãder alle iare een stat maken
dede die hi Alexandrien dede hieten Eñ dat waren xij: Alexãdrien in die
xij iaren dat hi regneerde. eñ in desen steden liet hi luden vã sinen
here die te cranc of te oudt geworden waren Eñ hi dede inder muren vã
den steden houdẽ dat die stedẽ hadde doen maeken Alexander Iupiters zone
Mer dit was eẽ grote sotheyt dat hi hẽ seluen voor god hilt die leuẽ
moeste mit spise eñ dranc als ander ludẽ



                   Hoe Alexander Clit[us] doot sloech

                               Ca: xxxvi


Op een tijt sat alexander in een feeste eñ hi sat eñ at eñ dranc mit
sinen voorbarigẽ heren soe dat hi al drõcken wort Eñ men began daer te
spreken vã Philippus alexanders vader Eñ die heren begonsten Philippus
te prysen: mer Alexander prees hẽ bouen sinẽ vader eñ verhief hẽ harde
zeer Eñ dat meeste deel vã sinen heeren warens hẽ mede: om dat sij hem
daer aen lief wilden seggen Maer daer was een ridder die Clitus hiet: eñ
hi peynsde hi soude die waerheit segghen hi balchs hẽ wye wilde eñ hi
prees meer Philippus. Doe wort alexander op hẽ zeer vertorent eñ hi
greep een spere die een knecht in sijn hant hadde eñ hi doerstac dese
Clitus die een out vroem ridder was: Eñ doe dese Clitus doot lach soe
riep alexãder tot hẽ Besyet wat v Philippus nv helpẽ mach Maer des
anderen daeghes als hi nuchteren geworden was eñ gedocht wat hi gedaen
hadde soe wilde hi hẽ seluen gedoot hebbẽ vã rouwe. ende hi ghinc eñ
wilde Clitus cussen Ende en haddent hem sijn vrienden niet benomen: hi
soude hem seluen op die seluer stede gedoot hebbẽ Want hi bedochte hem
seluen dat Clit[us] suster sijn amye was: ende dat hi oec om dese selue
saeke ghedoot hadde Persemoene ende Fylatone ende veel ander luden van
sinen genoeten Dit ghinc Alexander alte zeer beclagẽ. alsoe dat hi in
veel daghen niet en at Tot dat hem geboden sijn heeren dat hi ate Eñ
sonderlinge Calistines sijn gheselle die mit hem voor Aristotiles ter
scholen ghinc. eñ dese was zeer wijs eñ hi was cortelic tot alexander
gecomẽ om hem wat goets te raeden.



                     Hoe Alexander Calistines doode

                               Ca. xxxvij


Hier nae doe alexander weder becomen was eñ hi weder began te oerlogen
soe verwan hi tweerehande volck die hẽ op gauẽ eñ brochten hẽ giften Doe
gheboet alexander datmen hẽ aenbeden soude als een god Calistines laecte
hẽ dit eñ hi seide dat hi pensen soude dat hi sterffelic ware Hier om
wort alexander zeer gram eñ hi teech hẽ an dat hi vernomen hadde dat hi
hẽ verraden soude Eñ hi dede hẽ alle sijn ledẽ of sniden sijn nose eñ
sijn orẽ eñ sijn lippẽ: soe dattet elckẽ mensche ontfermde die hẽ sach
Daer nae dede hi hẽ sluten mit wilden honden om datse hẽ verscoren eñ
verbitẽ souden: eñ dat die luden die desen syen souden in deser pinen hẽ
veruaren soudẽ. Lysimagus een ridder die Calistines discipel plach te
wesẽ in s[~ij]re scolen die hadde ontfermenis op sijnẽ meester dat hi hẽ
in deser pinen sach Eñ õ dat hi sijn pijne corten wilde soe gaf hi hẽ
een cop mit fen[~ij]den dranc õ dat hi te eer steruẽ soude Hier om soe
balch hẽ Alexander eñ hi dede hẽ werpen voor eenen leeuwe. nochtãs so
liet die leeuwe desen ridder leuen. ende aldus verhief alexander hẽ
seluen Mer om datter veel van sinen groten heeren hẽ niet en wilden
ontfangen voor haren god: soe dede hijse iammerlijc doden: eñ hi seide
hem alle verradenis aen



                      Hoe Alexander in Indien voer

                              Ca. xxxviij


Hoe alexãder hier na sijn vaert tot Indien maecte te varen Wãt dit is
dat meeste lãtscap vã alder werelt: wãt in dit landt wonen xliiij.
manieren van volck Eñ daer staen wel binnen vijf M: hooftsteden die al
vol vã rijckheden sijn: wãt dat lantscap hout bi nae dat eẽ derdẽ deel
vãder werelt In dit lant sijn alsoe veel wõders datment nyemãt en soude
mogẽ vertellen Daer sijn so hoghe bomẽ diemẽ niet en soude mogen op
schieten: Alsoe haest als alexander in desen lãde quam: so quam des
conincx Porrius bode tegen hem eñ hi brocht hẽ brieuen daer aldusdanige
woorden in ghescreuen stõden Hoe bẽt ghi soe sot eñ soe koen dat ghi
onsen rijcke naekẽ dorst Ic rade v dat ghi peynset dat ghi een mensche
bent. eñ en pijnt v niet tegen gode te doen Ghi moecht wel vernemen wye
dat wi sijn want die auenture en vermach teghen ons niet Hier om soe
beueel ic v dat ghi wederom te Gryeken waert vaert ende laet v hier mede
ghenoegen Want weet dat voorwaer hadde ons v conincrijck ergent
ghenoecht of hadden wijt begheert te hebben. onse broeders haddent lange
sonder ghedaen Maer wi verõwaerdent als dreck of modder want het is
onghelijc onsen rijchedẽ eñ hier õ en begheren wijs niet Eñ alexander en
achte op desen brief eñ antwoorde niet want hi kẽnede wel dreyginghe eñ
ouertale



                 Hoe Alexander in Indien eenen zone wan

                                Ca:xxxix


Iustinus seit Doe alexãder in Indien quã soe dede hi s[~ij]re ridderen
ghesmide van haren scilden silueren maken eñ oec haer harnas Eñ
cortelick hier nae soe quã hi voor een stat gehieten Mysa. mer dat volc
datter binnẽ was en wilde hem niet weren want sij verlieten hẽ op haren
god gehieten Liberbatus Hier om hiet alexander datmen die stat vermyden
soude Eñ doe hieldt hi daer bi leggen mit sijn heer an eenẽ berch diemen
heylich hiet: eñ dat en was niet verde vander poorten: Op desen berch
wasset alsoe schone mit wewende ende wijngaert al ouer sonder oefenen
Van deser stat voer alexander in eenre coninginnen lãt die Cleophilis
hiet Dese vrouwe ghaf haer op in alexanders handen: mer sy breede haer
seluen haestelick ende sy dede alexanders wille: Ende hier om gaf hi
haer haer lant weder eñ haer vryheit. Ende aen deser vrouwen wan
alexander een zone die sy alexander dede hieten: eñ dese alexander wort
namaels coninck van Indien Doe vergaderde Porrius mit hem een alten
groten heer om te striden tegen alexander Eñ alexander toech oec vast
voort om tegen hẽ te striden Eñ beyde die battaelgien [ver]gaderdẽ eñ
aen beyden syden bleef zeer groot volck doot Eñ int vergaderen vanden
strijde soe reedt Porrius alexãders ors Pucifal doot Doe wort Alexander
zeer veruaert eñ droeue om sijn paert: want hi was doe seluer in groter
auenturen Eñ die gryeken quamẽ toe slaẽde haren heere te hulpe daer hi
te voete stont. eñ daer bleef menich man doot eñ ghewont nohtans holpen
sij Alexander wter noot Mer hi liet alle weere eñ gheuecht staen eñ hi
nam Pucifael biden stert: eñ hi toecht an die een syde Want hi ontsach
hem dattet die vã Indien gheroeft souden hebbẽ eñ dat en hadde hi om
gheen goet ghewilt Dus toech alexander achterwaert eñ hi maecte tusschen
hẽ beyden een bestandt xx dagen duerende Want binnen die tijt mochtmen
ghenesen die gequetsten eñ die doden ter aerden doen nae haer
waerdicheyt eñ verdiensten

[Afbeelding: Hoe dat Alexander Porrius eyschte te campe Eñ hoe hi
Porrius õtboet dattet gheen eere en waer dat lantsherẽ so zere haer heer
eñ volc auenturen souden]



                 Hoe Alexander Porrius eyschte te campe

                              Capittel xl.


Binnen deser tijt beryet hẽ Alexander dat hi Porrius beroepen soude te
campe Eñ hi ontboet Porrius dattet scãde waer dat lãtsheren haer heer so
zeer auenturen souden Eñ hi ontboet hẽ dat hi tegen hẽ te cãp quam man
teghens man: eñ soe wye verwõnen bleef die soude sijn heer mede
[ver]wonnen bliuen eñ onderdaen wesen dẽ ghenen dien verwõne Porrius was
hier of zeer blijde eñ hi nam dẽ camp aen teghen Alexander Want hi
mercte inden strijt dat alexander mer vier cubitus lanck en was. eñ hi
was vijf cubitus lanc eñ oec groot eñ sterc Dus ontfinc Porrus dẽ camp
te vechtẽ teghen alexander: hi verwõnen wye mochte. Hier en binnen
ontteykende hem Alexander eñ voer indẽ berch daer Porrius lach eñ hi
geliet hem oft hi copen wilde wijn ende vleysch Eñ doe hi voor Porrius
quã: soe vraechde hẽ Porrius wat alexander dede. eñ hoe oudt dat hi was
vã iaren Alexander antwoorde Onse coninc hout hẽ als een ionc man plach:
want hi sit in sijn tente biden viere als hi ghewoen is eñ hi wermt hẽ
Doe wort Porrius zeer blijde om dat hi teghen enen ouden man vechten
soude. want hi was ionc eñ onuersaecht Doe antwoorde hi Wat meent
alexander eñ waer voor hout hi ons eñ waer om en merct hi sijn outheit
niet Alexander antwoorde weder Here ic ben een maet ridder. so dat ic
ten nausten niet en weet wat alexander doet Eñ Porrius beryedt hem dat
hi Alexander eenen brief gaf daer groot gedreych in ghescreuen stont. eñ
hi gheloefde hem groot goet op dat hi desen brief alexander gaue: Ende
doen zwoer Alexander seluer dat alexander dien brief sien soude oeck
watter nae quame Eñ aldus voer hi weder te sijnen heer waert Daer na
vergaderden dese twee coningen indẽ camp eñ als si vochten soe wareu sij
lange in twifel in beyde dẽ herẽ wye dattet schoenste hadde: mer
alexander was altijt op sijn hoede Eñ daer Porrius bi auenture op sijn
volck sien soude soe stack hẽ alexander mitten swaerde een grote wonde
eñ hi moest hẽ op geuen tot alexanders wille Doe dit dat volc van Indien
sach so liepen sij op alexãder om dit te wreken Maer Alexander die badt
hẽ dat sij hem een luttel woude horen spreken Ende doe verwanse
alexander mit schonen redenen eñ woorden Alsoe dat sij alexander voor
haren heere ontfingen eñ sij bleuen hem daer nae voort onderdanich.



                     Van Porrius rijcheyt eñ macht

                               Capit. xli


Alexanders hystorie seit dit vanden camp als voorseit is Mer Iustinus
bescrijft dat Porrius van alexander zeer gewont was eñ oec geuãgen inden
strijt daert ors Pucifael in doot bleef Eñ dat Porrius hier om so
drouich was datmen qualic verbliden mocht dat hi hẽ liet ghenesen eñ dat
hi ate eñ drõcke Eñ doen Porrius genesen was so gaf hẽ Alexander s[~ij]
lant weder mit payse Hier na liet Porrius in die eer vã Alexander drie
stedẽ maken Die twee in Pucifals naem dat Porrius doot sloech. eñ die
derde hiet Mycia Porrius hadde in sijn heer xl. M. mans te voet eñ acht
C. waghenen wel gebattaelgiert eñ gemãnet: eñ in alle syden waren scerpe
zekelen daer aen ghemaect die zeere sneden. Hier toe hadde hi vier
olyphãten die wel ten stride geleert waren õ die battaelgie daer mede te
doer brekẽ Eñ elck olyphãt hadde een stercken toren op daer gewapẽde
luden in warẽ eñ scutters Eñ die toernen warẽ binnen wel gespijst. eñ
dit was eẽ sterc heer Porrius hadde oec een zale die xxx: colõpnen lanc
was eñ die was wel gewrocht van finen goude Eñ die wanden daer of waren
al van finen goude gedect vingers dick al ouer eñ ouer: daer binnen
hadde hi een wijngaert mit rancken daer die scoten eñ die blad of
gemaect waren al vã finen goude Ende die druuen waren gemaect vã mirande
eñ vã cristale Daer waren oec an gemaect alte cyerlike asement camerẽ eñ
slaepcamerẽ daer die wãden alte properlic ghemaect waren van finen
goude: Daer waren in geset carbũkelẽ eñ ander preciose steenẽ Die doren
vã desen palayse waren al yuorien Die balcken waren al van ybenen houte.
eñ dit palays was al ouer gheweluet mit cypresse Eñ daer stondẽ in
gemaect veel beelden groot eñ lanck van finen goude nochtan en waren sij
van binnen niet hol Eñ elck beelde had in die hant eenẽ cop vã goude
Daer stont oec een platamus vã fijnen goude die groot genoech was in
dier gelijcke oft een gulden linde geweest hadde. Daer warẽ oeck veel
nappẽ vã preciose steenẽ eñ van cristalle Eñ daer warẽ oec noch veel
meer ongeloeflike scatten eñ duerbaer steenen eñ ontallicke duerbaer
crudẽ Eñ al dit grote goet quã alexander al tsamen in sijn handen:



                  Hoe dat Alexander in een stat spranc

                                Ca: xlij


Nv dede alexander al sijn heer mit goude decken alsoe hi begeerde. alle
sijn bãnieren dede hi van goude makẽ. Sy hadden daer so veel gouts
dattet die ridders niet voeren en cõsten: nochtans ghingen mitten heer
m. olyphãten geladẽ mit goude Al der beesten gesmide was gulden eñ het
blicte harde verde mitter zõnen Eñ alle die wagenen vãden heer warẽ
gemaect mit scerpe zekelẽ. Alexander hadde in sijn heer xij. C: karren
die den heer volchden: Eñ hi hadde xxx: m: stouter ridders te paerder
die in alle noot vroem waren Noch hadde hij drie C. M: man te voete Eñ
op vijftich stercke mulen voerdemen des conincx harnas Daer waren oeck
veel kemels buffelen eñ dromedarien die den heer volchdẽ mit vytaelge.
mer dẽ last daer of en mochtmẽ niet [ver]tellen Alexan[der] reedt seluer
voor sijn bãnieren: eñ hi verwan vierdhãde volc Mer doe woudẽ alle die
heren vã Gryeken weder te lande keren Daer sprac hijse soe vriendelic
toe dat sy hẽ beloefden mit hẽ te varen waer hi wilde Doe quã Alexãder
tot eenre schoenre ryuieren: eñ daer doer soe voer hi in die zee in eẽ
eylant daer hij dat volc dwanc dat Hercules daer geset hadde te wijlẽ
dat hi Indien wan. Dit volc was zeer sterc eñ fel eñ quam fellic teghens
Alexander mit xxx: dusent mans te voet eñ lx: dusẽt mans te paerde Mer
noch dwancse Alexander mit stridẽ so dat sij ontvloden in een stat
Subdractas gehieten ende daer beleyde hijse binnen Hier clam alexander
eerst op die mure eñ hi spranc inder stat: eñ daer weerde hi tegen
menighen man. Mer hi wort gescotẽ mit een gauelote benedẽ s[~ij] spene
vã een man vã binnen: mer die man die hẽ schoet sterffer om Eñ
Alexanders volck quã in gesprõgen eñ holpẽ hẽ wter noot:



                  Hoe Alexander die dõcker zee bestont

                               Ca. xliij:


Alexander wort vã sijnen vriendẽ wter stat gedragen eñ sij beclaechdẽ
zeer Eñ alle dat volc vã binnen der stadt sloegen sij doot Hier
gedoechde Alexander grote smerte eer hi ghenesen was Eñ hier bekende hi
eñ seyde Al hout mi alt volck dat ic iupiters zone bẽ Dese wonde leert
mi dat ic een sterffelic mẽsche ben wãt hi conste qualic genesen Eñ doe
hi genesẽ was soe bereyde hi hẽ ter stont õ voort te varẽ Mer hi sende
Polipertoene mit een schoen here in Babilonien wãt hi was mitten heer
verladen: eñ hi was selue beradẽ dat hi die groote zee syen wilde eñ hi
ghinc te scepe om dat lant te besien dat daer binnẽ lach Sinte
Augustinus seit dat hi op die zee een hooft rouer vincg ghehieten
Dyometes Doe vraechde hẽ Alexander wat verwoetheyt dat hẽ daer toe
iaechde dat hi mit scepen in die zee voer rouen: Die rouer antwoorde wat
duvel iaecht v dat ghi alle die werelt doer roeft Want õ dat ic mi
auenture mit cleynre menichtẽ so hietmen mi rouer: eñ v hietmen coninc
ende heere om dat ghi meer volcx hebt Want alsmẽ gerechticheit after
laet soe en ist conincrijck anders niet dan diefte eñ groten roef. mer
dat wi rouers hieten dat is om cleynẽ roef eñ moort die wi doen



                       Van Candax der coninginnen

                               Ca: xliiij


Hier mede liep die mare eñ Cãdax die coninginne vã dien lande die zeer
subtijle was van sinnen seynde eenen scilder die wel beelden maken
conste Eñ sy beual hem dat hi al sijn subtijlheit daer an leyde dat hi
alexanders beelde wel maecte na sijn gedaente eñ dat hi haer dan dat
brochte Want hier te vorẽ had Alexãder haer brieuen gesent vã grote
vrientscap Sy sende hẽ een groot present vãden houte eñ van gout eñ
preciosen gesteentẽ. eñ son[der]linge dieren eñ vogelen vã menige
manieren Binnẽ dat dit geuiel soe quã candeles haer zoẽ haestelic tot
Alexander gevlogen om succoers want hẽ wort s[~ij] wijf ontuoert
Alexander settede Ptholomeus in sijn stadt eñ hi dede hẽ seluen hietẽ
Antigone eenen matẽ ridder vã alexanders heer Eñ Ptholomeus gebaerde hẽ
tot candeles of hi die coninc Alexander gheweest had. eñ hij seide tot
alexander Antigone Gaet doet desen man succoers eñ wreeket ouer sijn
vyandẽ Alexander nam mit hẽ vier M. rid[der]s: eñ voer mit candeles der
coninginnẽ zone eñ hi vinck s[~ij] viandẽ eñ verloste s[~ij] vrouwe Hier
om bedancte candeles Ptholome[us] zeer dien hi voor alexander hielt Doe
begeerde Ptholomeus als heere dat hi begheerde sijn moedere te sien. mer
hi wilde daer te voren seynden Antygone: eñ des was cãdeles harde blijde
Aldus voer Alexãder tot die coninginne Candax oft hi Antigonus geweest
hadde Doe dit die coninginne Cãdax vernã so quã sy tegen harẽ zone eñ sy
cussede alexander zeer om dat sy hẽ eere doen wilde: eñ sy leyde hẽ in
alle stedẽ in haer cameren eñ toende hẽ veel rijchedẽ Alexander
antwoorde dat hi veel meer rijcheden ghesien hadde in Gryeken dã hi daer
vant. Doe seyde die vrouwe tot hẽ Mi dunct immer dat ghi selue alexander
bent Hi seide vrouwe ick en ben niet Doe leydẽ sy hẽ in die stat daer sy
sijn beelde gheset hadde eñ dedet hem syen eñ sy seide Merct wel eñ
besiet hier aen dat die coninginne Candax wijser is dan alexander Doe
was alexander zeer veruaert eñ hi beclaechde zeer dat hi daer gecomẽ was
Doe seide de coninginne En weest niet veruaert. ghi hebt minẽ zone
trouwe gedaen eñ ic salt v lonen Si hieten v Antigonus die willen: maer
ghi sijt mijn heer alexander Eñ sy brocht hem weder in sijn behout sõder
vrese Nochtãs wilde hi haren ioncsten zone gedoot hebbẽ: om dz hi
Porrius dochter te wijue hadde



                Hoe Alexander doer die roetsche villede

                             Capittel xlv:


Binnen enen iare geuiel dit wõder Want alexander verwan Darius in die
meye: eñ in die hoymaent verwan hi Porrius Daer nae indẽ oest nam
alexander mit hẽ C: eñ l: heren vã Indien die alle die wegen kẽden. eñ
hi voer wech õ dat hi alle die wildernissen van Indien sien wilde eñ hi
toech doer dat groote santachtige lant dat daer leit: wãt in dat lant
vantmen eerst zydẽ werck. eñ daer maectmen zydẽ clederen In desen wech
haddẽ alt heer groten noot vã dorst. wãt sij en vondẽ gheen water Mer
int heer was een ridder die een helm waters had gecregen mit groter
pinen eñ die brocht hi mitten water tot alexander dat hijs loon woude
beiaghen Doe nam alexãder den helm mitten water eñ storten wt voor dz
heer eñ dese vromicheit benã menighen man sinen dorst Daer nae quamẽ sij
tot eenre ryuiere die soe bitter was datter gheen mãnen of beesten of
drinckẽ en mochtẽ Hier bi proeftmen dat eẽ mensch meer lijdẽ mach dan
een beeste: Want vã groter noot soe licten sij som kout yser eñ som
loot: eñ som drõcken si oec vryne eñ olye Ontrent noen quamẽ sij bi eenẽ
berch daer sy alle dat volck naect sagen Eñ Alexander badt hẽ dat sij hẽ
goet water wijsen soudẽ. mer doe scuylden sij alle neder: eñ men schoet
vã ouer dat water nae hẽ: eñ doe decten sij hẽ te meer: Doe beual
alexander õ dat hẽ des volcx [ver]wõderde twee C. vã sinen luden ouer
die ryuiere te zwẽmen: mer als sij die helft ouer geuaren warẽ soe
[ver]betense die water paerdẽ mit groter torment Doe wort Alexander so
grã dat hi. C vã sinen leytsmãnen inder ryuiere dede werpen: eñ die
water paddẽ haddense haest gegetẽ Corts hier na võden sij ludẽ die hẽ
water wiseden. mer als sij totten water quamẽ soe hadden sij alden nacht
genoech te doen om tegen die leeuwen te vechtẽ eñ tegen tygren eñ beeren
daer sij hẽ mit pinen doer verweerden



       Van den serpenten eñ anderen dieren die alexãder vreesden:

                             Capittel xlvi


Doe Alexander gecomen was tot zuuerẽ water so sloech hi sijn getelde
viij: milẽ lanc eñ breet Eñ hi dede xv.C: vieren maeken wãt dat ontsien
bitende dieren zeer Daer quamen doe alte veel scorpioenẽ ende terusten
die veel quader sijn Daer na quamen menigerhãde serpenten. nv blauwe: nv
rode. nv blonde nv scire nv witte: nv swarte. nv ander die die huyt
guldẽ haddẽ Eñ te hãts wast vol gerufts dat dese serpẽten maecten: daer
na quamen serpentẽ binnen den tenten die cãmen opt hooft haddẽ eñ sij
hadden som twee hoofdẽ oft drie eñ haer ogen barndẽ als vuer Alexãder
visyerde dat alles s[~ij] heer hẽ battaelgien soude tegen die serpẽten
eñ elck soude sijn schilt voor hem houdẽ eñ sprieten eñ speren om die
serpenten mede te wederstaẽ In dit geuecht verloes alexander xx. ridders
eñ lx. knechts Daer nae quamen witte leeuwen also groot als ossẽ eñ die
sloechmen doot mit sprieten Daer nae quamẽ grote eueren eñ pantheren opt
heer Eñ daer na quamen vleermusen also groot als duuen Daer na quã een
beest meere dan een olyphãt al swart mit drie hoofden Eñ eermen dit dier
doden mocht: soe haddet ses en dertich gryekẽ ghedoot eñ liij: ander
mannen want het verscoerdet al cleyn eñ groot daert op comen cõste Hier
na quamen opt heer musen die groter waren dan vossen Eñ wat beestẽ dat
die betẽ die bleuen ter stont doot. mer die ludẽ mochtẽ wel vander beten
ghenesen Eñ hier om dede alexander sinen leytsmã doden



                 Hoe Alexander binnẽ Indien waert voer:

                               Ca: xlvij


Alexander quam hier na voor een poorte daer die poorters binnẽ hoorden
seggen datmen alexãder mit wapenen niet en soude mogen dodẽ Doe
visierden sij een ander dinc eñ schoten tot sinen volcke waert mit
fen[~ij]de quattelen daer menich man of sterf Eñ Ptholomeus alexãders
vrient was oec daer of ghequetst. soe dat alexander een cruyt indẽ drome
gewijst wort dat alle dat fenijn verdreef Hier na quam hi tot enen
hoghen berch daer groot volc op geuloden was Eñ men seide dat Hercules
in dien berch bi wijlen was: mer eẽ grote aertbeuinge dreef hẽ van daer
Desen berch wan alexander mit groter pijnen: eñ hi voer daer die gulden
palen stõden die Liberbat[us] eñ Hercules setten: tot een teyken dat sij
dat lant soe verde wõnen Doe wilde alexander wetẽ of die beelden die
daer stõden binnen hol waren of vol. Eñ hi vant dat sij vol waren van
finen goude gemaect Hier nae quã hi mit sijn heer daer hi een sterck
groote beeste vant mit twee hoofden die getant was op haren rugge als
een sage: eñ dit beeste beet hẽ twee ridders doot Eñ dit beeste sloechmẽ
mit hamers doot wãt gheen spriet en mocht hẽ deren Daer nae quamen sij
op een ryuiere daert heer sat eñ at daer quamẽ veel olyphãten op hẽ
gelopẽ: Doe beual Alexander den Tessalen dat sij tegen die olyphãten
trecken soudẽ eñ dat si voor hẽ driuen een cudde swijnẽ. want als die
olyphãten horen geluyt vãden swijnẽ soe vlyen si Aldus soe sloegen sij
doot viii C: eñ lxxx olyphãten eñ si sloeghen die tãden wt eñ voerdense
mit hẽ. want het is precioes yuoer



                   Vanden wonderen die in Indien sijn

                               Ca. xlviij


Si voeren bet tot Indien waert in eñ quamen daer sij naect volc sagen eñ
die waren acht voet lãc Die manier vã dit volc was dat sij altijt in die
ryuiere warẽ eñ sij atẽ raeu visch: mer als sij bet naerder comen soudẽ
om dit volc te besien soe dokẽ sij alle õder twater Dan daer quamẽ sij
in een wout daer sij ludẽ vondẽ die hoofdẽ hadden ghelijc hõden Eñ daer
sloech Alexander getelden eñ s[~ij] volc onstac daer menich vuer Mit
dien rees een storm soe groot dat alle die tenten auerecht waydẽ. mer
Alexander badt dẽ volc dat sij hẽ niet [ver]uaren en souden. Eñ hij
seide hem dat dit die goden niet en daden. maer het was den tijt vanden
iaer dat doe scheidẽ den herfs eñ den oest ende dẽ winter eñ hi beual dẽ
volc dat si eten soudẽ. mer daer viel znee op hẽ soe groot als scaepẽ
vlyesen alsoe datter v.C. mãnen of doot vielen Hier na viel groot hagel
eñ vier te gader eñ binnẽ drie dagen hier nae en saghen sij die zõne
niet Alexanders ridders seidẽ dat dit der goden wrake was: om dat een
sterffelijc man also koen was dat hi varẽ dorst ouer Liberbatus eñ
Hercules palẽ eñ sij waren gram. Doe quã alexãder ten berge vã Ethiopien
eñ daer vant hi open Liberbatus hol: Dat was in een berch die al metalen
of guldẽ scheen mer wye int hol ginc die moest in drie dagen steruẽ Wãt
als Alexãder in een lant quã soe vraechde hi of daer eenich wõder in dat
lant was. eñ als mẽ hẽ van enich wõder seide soe wilde hijt immer besien
Het geuiel dat hi twee oude mãnen vãt doe hi in Indien was. eñ sij seidẽ
hẽ van twee bomen die dieper int lant stõden Dat een was der zõnen boom
eñ dander der manen boom eñ sij seiden elck wat hi begeerde te wetẽ Als
alexander hoorde soe was hij grã eñ meende dat sij dit seiden om hẽ te
bespottẽ. eñ hi wilde se doden Mer doe sijt hẽ zwoerẽ dattet waer was
soe nam hijse mit hẽ eñ hi voer derwert Eñ als hi daer int lant quam soe
vant hi daer alle tuolc gecleet mit hudẽ van pantheren eñ sulcke huden
leydẽ sij onder eñ bouen daer sij sliepen eñ en hadden onder gheen
bedden Dat volck en at anders niet dan colen gemaect vã edelen wyerooc
eñ van balsame wãt dit wasset in dat lant zeer veel

[Afbeelding: Hoe Alexãder quã bijder zõnen eñ manen boom eñ hoe hẽ een
pape te gemoete quam eñ was getant ghelijck een hont]



                       Vander zõnen eñ manen boom

                                Ca: xlix


Als alexander biden bome quã soe quam haer pape tegen hẽ wt te voete.
Ende hi was gecleedt al mit huden. hi stõt ghetant als een hont: eñ sijn
oren waren doergaet eñ daer hingen gulden ringen an mit preciosen
steenen Die pape vraechde Alexander wat hi daer dede of wat hi wilde
Alexander ãtwoorde dat hi syen wilde die heylige bomen vãder zonne eñ
van die mane Die pape seide Op dat hi eñ sijn gheselscap zuuer ware eñ
sõderlinge van wijuẽ. soe soude hijse sien eñ horen sprekẽ wat hi
begeerde te wetẽ Mer hi seide dat der zõnen boom sprac des auõts als die
zõne onder ginc eñ des morghens als si op soude gaen. eñ der manen boom
des gelijcx Eñ die bomen stondẽ in een bosch int midden dat al omme
bemuert was mit een muere Doe sij daer binnen gaen soe hiet die pape hẽ
allen of doen haer costelicke clederen eñ schoenẽ eñ haer iuwelen Ende
doe sij binnen gegaen waren so sagen sij schone bomen int middẽ staen eñ
elck was wel C: voeten hooghe: eñ daer hinc balsame aen die daer of
dropen eñ was ghelijc kryeken Ende die coninc eñ sijn gesellen raepten
daer balsame om dat sij soe wel roecken. wãt die coninc leyde mit hẽ
daer binnẽ wel drie C: van sijnen ridders Eñ om dat dese bomen schoon
warẽ eñ mit balsame soe wel gheladen: soe meende alexander dattet daer
veel plach te reghenen. Maer die pape swoer datter nye regen noch vogel
of beeste en quamẽ Wãt hi seyde hẽ dat die bomen ghewyet warẽ inder
zõnen eñ in[der] manen eere. eñ dat sij so lanc eñ so schone waren
gewordẽ van heylicheden Doe wilde Alexander den boom offerhãde doen mer
die pape verboetet hẽ: eñ hi hiet hẽ eñ sijn luden dat sij den boom
anbedẽ eñ cussen souden Dese pape eñ die luden vã desen lande pleghen
wel drie hondert iaer te leuen of meer.



     Hoe Alexander sijn eerste antwoorde ontfinc vander zõnen boom

                                Cap. l:


Die pape seide tot alexander Hebt v herte eñ v gepeyns voor v: waer of
dat ghi weten wilt mer en spreect niet mer peynst mitter herten eñ syet
opwaert naden boom Ende hi sal v dan antwoorden soe wat ghi begheert te
weten: want sij spreken gryexe eñ ioetsche tale beyde gader zeer wel Die
coninck eñ sijn geselscap te samen wachten hẽ van quaden berade eñ sij
sagen ten bome waert op Alexander peynsde of hi mit gheluc eñ seghe
weder te lande keren soude Doe antwoorde hẽ der zonnen boom eñ seide
Alexander ghi sult alle die werelt onder dijn bedwanc doen eñ onuerwõnen
bliuen vã striden. eñ heere bouen alle die werelt wesen: mer nẽmermeer
en coemt gi te lãde. Dit seide die boom in ioedtscher tale mit cleynre
sprakẽ: Mer dit woort misquã alexander harde zeer eñ hẽ was leet dattet
alsoe veel vã sinen ridders hoorden. eñ sij begonsten te weenen Eñ
alexander [ver]boetet hẽ allen mit giften eñ mit dreygen dat sijt nyemãt
en souden seggen dat sij gehoort haddẽ. eñ hi wilde bliuẽ om anderwerf
ãtwoorde te ontfaen vander manẽ boom Mer die pape seide hẽ dat dit niet
wesen en soude voor ter middernacht dat die mane rijsen soude Hier om so
bleef alexander daer. eñ hildt mit hẽ Pernitasse eñ Fylotinen eñ Clytone
s[~ij] neuen die cortelic wt gryekẽ gecomen warẽ: Wãt die mane seide hẽ
dat hem nyemãt doot slaen en soude mogen eñ hier õ ontsach hi hẽ te min.
eñ liet alle die ander ridders wten bosch gaen.



             Hoe der manẽ boom Alexander anderwerf ãtwoorde

                                 Ca:li


Alexander ghinc inwert totten boom mit sijn drie ridders eñ aenbede dẽ
boom: eñ hi peynsde eñ begeerde te weten die stat daer hi in steruẽ
soude Eñ als die mane began te risen soe ãtwoorde hẽ die boom in gryxer
talen Alexander. uwẽ sterfdach naect zeer: Wãt int naeste iaer ter ix:
maent sult ghi sterue te Babilonien: eñ het sal v doen een dijn vriendt
daer ghijs niet op en meent Alexander weende harde zeer eñ sijn drie
ghesellen die mit hẽ waren Doe wort Alexander in twijfelingen. oft hem
eenich vã drien doen soude eñ: hẽ berouwede dat hijs niet gevraecht en
hadde wye dattet hẽ doen soude Eñ aldus ghingen sij wt eten mer
alexander en mocht niet eten vã droefheden

[Afbeelding: Hoe der zõnen boom Alexander die derde vraghe antwoorde eñ
seyde:]



     Hoe der zonnen boom coninc Alexãder die derde vraghe antwoorde

                               Cap: liij.


Als alexãder gegeten hadde so was hi zeere naerstich om voor den dage te
comen totter zonnen boom om weder antwoorde te ontfaen vã dat hi
begeerde Eñ hi ginc ter mueren waert vãden bosche mit die drie die mit
hẽ waren Eñ doe sij tottẽ pape quamẽ vonden sij hẽ noch slapende eñ
gedect mit huden bouẽ eñ beneden. want die ludẽ en hebben anders gheẽ
slaeplakens Eñ bi hẽ lach een harde corste op een tafel vã balsame
gemaect die hẽ des auõts gebleuẽ was. eñ daer bi lach een mes vã yuorien
wãt in dat lãt en is gheen yser noch loot mer daer is alte veel gouts.
noch die luden en hebbẽ daer gheen laken: Eñ die pape stont op eñ ghinc
mit hẽ binnen: Alexander ginc staen voor der zonnen boom eñ aenbede hẽ
Ende hi pensde wye hẽ doden soude eñ wat s[~ij]re moeder eñ s[~ij]re
suster geuallen soude Als die zõne began te rijsen: soe antwoorde hẽ der
zonnen boom in gryex aldus Alexãder Seydẽ wi v diẽ verrader die v ter
doot brengen sal. so soutstu hẽ doden. eñ also soudt ghi dat dinc
verdriuen dat immer gheschien moet Wãt ouer een iaer eñ ix: maendẽ sult
ghi steruen te Babilonien in die stadt: Maer men en sal di dijn lijf
niet nemen mit ysere noch mit stale noch mit metael noch mit siluere
noch mit goude Wãt ghi sult mit fenijn vergeuen wordẽ Olymphias sal eẽ
iãmerlicke doot steruẽ. eñ men salse onbegrauen latẽ om datse die
vogelen eñ beesten eten sullen Dijn suster sal lãge in groter eeren
bliuen: al en salse niet lãge leuen Ghi sult al die werelt onder v hebbẽ
als een here. Nu gaet henen eñ ruymt onsen bosch eñ en vraghet ons niet
meer. eñ vaert haestelijc ter poorten van Faciaten waert daer Porrius eñ
dijn heer v wacht Die pape seide v hantgheslach eñ screyinge [ver]torent
god zeer eñ dẽ heyligen boom Here coninc ruymt haestelic dat bosch. Veel
ludẽ twijfelen wye dese antwoorde gaf. want die bomen en spreken niet:
Sulcke luden segghen dattet een engel gods was Ander seggen dattet die
duuel was: maer dat en gheloue ic niet Want die duuel en mach alle
gepensen vandẽ mensche niet wetẽ. eñ hi en mach niet weten wat daer
geschien sal. eñ al seit die duuel somtijt waer nochtãs veynst hi dicke
logene Mer om dat stẽme seide al dat waer was soe houde ic nochtans dat
sij vã gods wegen was.



                     Van Alexanders [ver]waentheden

                               Ca. liiij


Daer na voer alexander wech: eñ alle s[~ij] volck eñ sij quamen in een
dal daer veel serpenten in waren die den steen Mirauden dragen in haren
hals die schone warẽ: eñ dat heer wãner menich: Daer nae quã alexander
onder wonderlijke beesten die hoofden haddẽ ghelijc leeuwen Ende daer
mede quamen voghel grijpen die hẽ veel quaets deden ende dat heer
weerder hem teghens mit speren eñ mit scutten sterckelijc. nochtans
lieten si daer wel twee C: mannen doot: maer onder cleyn ende groot
sloegen sij daer wel acht duysent beestẽ doot Hier nae quamen sij op een
ryuiere ghehieten Ecclinas. eñ dat water is derdalf mijle wijt: eñ an
elcke syde stont groot lanc riet dat meerder eñ langer was dan eenich
boom wesen mochte. eñ dat riet lach al vol olyphãten. mer sij en deden
alexãder noch sijn heer gheẽ quaet Eñ alexander voer mit sinen heer ouer
dit water mit scepen vã ryet gemaect Eñ doe sij alle ouer waren so
ontfinghense die wilde luden alle dat heer vriendelic Si vonden daer
wilde wijuẽ in een water die schoen wit haer hadden eñ schone claere
hudẽ Dese wiuen plegen dicwijle mannen te vaen eñ [ver]drenckense of
sloeghense doot of brochtense ter doot mit haer grote luxurie Alexander
vinc twee van dese wijuẽ die een huyt haddẽ soe wit als znee Van daer
quamẽ sij opter ryuiere Gãgres die indẽ bybel Fyson hiet. eñ sij coemt
wten paradyse Dese ryuiere is soe wijt datmen vãden enen oeuer anden
anderẽ niet ouersien mach Daer nae quamẽ sij daer sy beesten võden die
voor wten hoofde quamẽ groote hoornen die ghetant waren als een saghe:
eñ vã dien sloegen sij doot viii M: eñ vier C:



                   Hoe Alexander der maechdẽ lant wan

                                Ca: lv.


Aldus voer Alexander doer dat wilde Indien eñ hi quã int eylant
Faciaten. daer hi Porrius vant die alexander daer ontbeyde mit alle sijn
heer Hier om beual alexãder den heeren die hi alle dat lant vã Persen eñ
Medẽ beuolen hadde dat sy soudẽ doen maken grote lange colõpnen vã finen
goude. eñ dat si alle sijn gesten daer in scriuen souden Eñ dat sijse by
Porrius rade voeren soudẽ in dat hoochste Indien: eñ dat sijse verre
ouer Liberbatus eñ Hercules palen setten soudẽ. Iae dat sijse oec tien
voet hoger setten souden dan haer palen warẽ. wãt hi was dieper int lãt
dan sij warẽ Nochtãs verloes hi daer wel M. eñ L: mãnen Seneca spreect
van alexanders macht eñ van sinen rijcke aldus Die coninc Alexander was
soe fyer dat sijn [ver]waentheit ghinc bouen alle mẽschelicheit. wãt doe
hi die werelt [ver]wonnẽ hadde soe wilde hi oec dẽ hemel [ver]winnen Eñ
hẽ quã in sijn sinnẽ dat Demetrius geseyt hadde datter veel werelden
warẽ Daer om seide alexander: Ay mi keytijf dat ic binnẽ minen leuen een
werelt niet ghewonnen en hebbe dat sal mi lange rouwen Nu liet Alexander
in Indien een ruwaert eñ hi voer weder te Babilonien. Maer onder weghe
dede hi tondere der maechden landt: soe dat sy hẽ tribuyt eñ tijnse
gauen Eñ inden weghe quã hẽ die boetscap d[at] hẽ die boden brochten den
seghe vã al Europẽ eñ sy gauen hẽ op alle haer lãt: eñ sy brochten hẽ
grote presenten Eñ haer tribuyt was van der rijcker stat Cartagien eñ
Spaengen lãt eñ van Cecilien eñ vã Gallien dat menighe mijle verre leyt.
van Ardennen eñ vã Ytalien Eñ alle desen sijns ontbeyden hẽ in
Babilonien mit menighe grote presentẽ Doe haeste hẽ alexander zeer
derwaert om dat hi daer die heerlich[eit] van al[der] werelt õtfaen
wilde. õ heer daer ouer te wesen Wãt doe hi in Indien soe diep gheuaren
was so seide dat volc vãden lande gemeẽlic dat hi nẽmermeer steruẽ en
mochte om dat hi so verre ouer Liberbatus eñ Hercules palen geuarẽ was:
Hier om en hilt hi daer niet veel of wat hẽ die bomen geseit haddẽ. wãt
hi gheloefde bet anderẽ Eñ aldus wort hi bedrogen Nu sult ghi horen hoe
Alexander tot die Bracmannen voer



                  Hoe Alexander die Bracmãnen bestoet:

                                Ca. lvi


Alexander besocht die wõderen die in Indien warẽ so wilde hi oec der
Bracmãnen lãnt winnen Doe seyndẽ hẽ die Bracmãnen aldus. danige brieuẽ
Heere onuerwõnen coninc Wij hebbẽ gehoort vã uwe zeghe eñ eere. eñ hier
in sijn wij zeer blijde van uwen ghelucke. Weet dat wi gheen dingen en
hebbẽ daer ghi op õs om oerlogen derft. wãt ons goet is al gemeẽ: eñ wi
eten alle eenrehande spijse Want schone dierbare clederen daer of laten
wi ons ghenoegen mit eenre slouen Onse wijuen en blãcketten hẽ niet om
datse ons te bet ghenoegen souden. want wympel cleder eñ crone dat is
cyerheit mer gheẽ schoonheid: wãt gheen an[der] schoonheit en is dã ons
die nature gelaten heuet Wij en hebbẽ anders gheẽ husen dan holen eñ
haghedochtẽ eñ daer in wonen wi so lãge als wi leuen. eñ daer in laetmen
ons leggen als wi doot sijn Wij hebbẽ eenen coninc maer dat en is daer õ
niet dat ons eenighe rechters noot is: maer dat is alleen die edelheit.
Want waer ouer soudemen rechtẽ daer nyemant en is die misdoet Als
Alexãder die zeer wijs was dit vernam vã haren leuen so liet hijse vry
eñ quijt vã alle oerlogen Doe screef hi aldus tot Didimus coninc vãden
Bracmãnen



                Hoe Alexander dẽ Bracmãnen weder screef

                                Ca. lvij


Van uwen zeden hebben wi dicwijls ghehoort dat v leuen niet en is
ghelijc den leuen dat gemeenlic alle menschen leuen soe dattet ons dunct
onmoghelic te wesen en dede dat wijt gehoort hebbẽ Hier om coninc
didimus so biddic v dat ghi tot onser lieften ouer wilt scriuen. oft
waer is dat wi vã v gehoort hebbẽ eñ maket ons vroet of ghi leeft om
exempel te geuen vã uwen leuẽ Eñ dit doet ons: op dat als wi also v
leuen horen: dat wi ons daer in kerẽ mogen oft ons alsoe geuallen
mochte: Want leeringhe is een vry dinck eñ wijsheit en scaet niet
alsmense tottẽ gemeenen profijt gebruyct Ghelijc dattet een barnẽde
kaerse niet en scaet al ontsteectmen daer veel ander kaersen aen daer
ander luden by syen. want haer licht en wort des niet te minre



                 Een antwoorde vã Didimus tot Alexander

                             Capit: lviij.


Didimus die coninc vãdẽ Bracmãnen antwoorde tot alexander aldus Heer
coninc ghi versmaet onse bodẽ die wi tot v sendẽ als onwaerdige luden
daer ghi nochtãs sulke nie maren vã ons gehoort hebt. Maer nv sal ic v
van onsen zedẽ die waerheit segghen Die bracmãnen leuen een simpel leuẽ.
eñ minnen alle suuerheit eñ haten alle onreynicheit Si en begeren anders
gheen dinc dã die nature [ver]leent Onse lijftocht is simpel eñ onsẽ
cost en is niet groot Want wi en begeren gheen lecker morseelẽ: mer wi
eten onse spijse onderlinge alsoe die aerde draecht sõder grauẽ eñ
ackerẽ Want wi en eten gheen dinc dat leeft. eñ hier om en wort onder õs
nyemant zieck noch en quelet: Wy hebbẽ oec een zede dat nyemãt den
anderẽ en helpet: want wi sijn altijts alle effen rijck. Hier om soe
leuen wij sonder haet eñ nijt. eñ wi hebben alle effen grote armoede En
aldus soe sijn wi alle effen rijck vã goede Wi en hebben onder ons gheen
wet: wãt onder ons en is nyemãt die misdoet Wi en weten oeck niet vã
arbeyde daermen an winnen mach. want die gyericheit is al quaet Ende soe
wye datter mede beuãgen wort in sijn herte: sij brenct hem ter armoedẽ
eñ scanden wãt die gyericheit en heeft gheen scande noch eynde. eñ soe
die gyericheit meer crighet hoe sij meer begeert te hebben Wi en begeren
gheen dinc dan dat wi steruen moeten sõder pijn Wij slapen sonder
sorghe: eñ wi en eyschen vã nyemant dienst cleyne noch groot Wi sijn
alle vry. sõder dat allene ons vleysch onderdaen is onser redene Eñ wi
houden ouer felheyt dat wi ons gebueren dwingen souden om ons onderdaen
te wesen die die moeder der nature ons ghelijc gemaect heeft. eñ die
vader vã hemelrijc tot sijn rijcke geroepen heeft. daermen ewelick in
leeft mit blijscappẽ Wij leuen gemackelic in onse holen wãt nyemant en
derf ons daer in storen. Eñ wi en dragen oec gheen costelicke clederẽ:
wãt wi decken ons al mit papelẽ alsoet tamelic is Wij en willen gheen
vrouwẽ om oncuysheit mede te doen. mer om dat wi begeren kinderen daer
aen te winnen Onder õs so en sterft nyemãt voor sinen vader eñ mitten
doden en maken wij gheen feeste wãt het is mit ons alleens mitten
minsten eñ mitten meestẽ: Maer uwe zede is dat ghi groot goet leght an
den doden eñ ghi en laet der aerden niet hebben dat haer is: mer ghi
ouerdect uwe dooden mit siluere eñ goude eñ ontneemt der aerden aldus
dat haer toebehoort. In ons lãt en valt gheen plaghe want wi en
ontsuuerẽ die lucht niet mit quaetheden daer die plagen om plegẽ te
geschien Die wint eñ dat weder is in onsen lãden ghenoechlick nadẽ tijt
vanden iare Wij en houdẽ anders gheen medicijn dã dat wi etẽ soberlic
zuuere spijse: wãt vasten doet wel genesen eñ hout ons gesont Wij en
plegen gheẽ spel. danssen noch roeyen noch tornoyẽ noch spel van dieren
te maken: eñ wi en varen nergent om sulck spel te ansien. want die
werelt eñ dẽ hemel geuen õs genoech schoonheden te ansien Wãt wi sien dẽ
hemel dat hi schone eñ claer is. eñ allesins wel gecyert is mitten
sterren en planeten. Oeck syen wi in die zee die gedaente vã purpure eñ
oec van die visschen in menighen manieren daer in spelen ende springhen
Dan syen wi voort hoe die zee die aerde allesins omme helset heeft:
recht oft haer suster waer Wij hebben oec groote genoechte te syen op
die groote weyden die al om ende om mit schoon groene bloemen staen die
soe wel eñ soete ruken voor die ogen eñ voor den sin eñ daer hebbẽ wi
veel genoechten in Wi hebben oec grote ghenoechte aen te sien die wilde
bosschen eñ die groene bomen daer die vogelen soe schoon eñ soet op
singhen Dit sijn die rijcheden der naturen eñ haer schoonhedẽ eñ weelden
Wij en varen nimmermeer te lande noch ter zee om comenscappe te doen:
wãt die rijcheden vã vremden landẽ en sullẽ nimmermeer onsen sin
verwinnen Eñ wi en begeren niet meer vã aertschen goeden dan dat wi in
armoeden leuẽ mogen blijdelic eñ sonder sorghe Wij en leren oec niet
schone spreken wãt daer leyt loosheit in: eñ men becleet die logen mit
schoonre talen also schone datter menich man mede bedrogen wort Wãt men
ontschuldicht daer mede de misdadighen eñ men [ver]duystert daer mede
dat recht Dã prijsen die ghene diet horen dẽ taelman eñ seggẽ dat hi
wijs is: mer dit is een onsalich prijs die die cõsciencie besmettet Maer
onder ons en doetmen dit nimmermeer. want wi hebben een zeer simpele
sprake die altijts wel eñ waersprekende wesen moet Ende wi en willen tot
gheenre scholen gaen: anders niet dan daermen leert dat sekerste eñ dat
beste. wãt wi en leren anders niet eeren dã dat ouerste goet. Eñ ghi
leert te vogelen eñ te doen dat genoechlic is uwẽ vleische Wij en
offeren gode gheen beesten. noch en maken hẽ gheen grote costelicke
tẽpelen eñ outaren als ghi doet Eñ v luden dunct datter gheen arm ludẽ
en sijn die uwes goets te doen hebben Dat is groote misdaet want god
wilt gheeert wesen om sijn grootheit mit suueren dienst sonder bloet te
storten eñ te offerẽ Wãt alsmen hẽ bidt mit suueren woorden soe doet hi
dẽ menschen genade Want god is selue dat woort daer alle dingen bi
gemaect sijn eñ alle dingen behoet hout eñ voet Dat woort minnẽ wi. wãt
dat heeft ons nv gegeuen onsẽ geest eñ ons leuen. Mer om dat god selue
is gheest eñ leuen soe en machmen niet wel gewinnen sijn vrientscap mit
desen aertschen goede: mer men wint sijn vrientscap mit suuerẽ leuen eñ
datmen hẽ altijt dancke eñ loue Hier om segghen wi dat ghi onsalich
volck bent. want ghi en [ver]staet niet dat v beghin is vandẽ hemel. eñ
dat ghi maechscap hebt mit gode die alle dinc gescepen heeft Mer mit
dorperlike dinghen besmet ghi uwe edelheit altemael om dat ghi die
genoechte uwes vleysches volget na sijnre begeerten: ende dat ghi
vercoren hebt eñ minnet alle dingen die comen vãder aerden: ende die
minne daer of ontsuuert die lucht: dat water ende die aerde Noch doet
ghi veel meer quaets want ghi sijt gode al of gegaen eñ ghi aenbedet
dode luden recht of sij goden waren want sij sijn moortdadighe luden eñ
vyanden die v tot alle scanden brengen



                  Hoe dat Alexander Didimus antwoorde

                                 Ca.lix


Alexander antwoorde Didimus der Bracmãnen coninc aldus Sijn v dingen
also als ghi seght: soe schijnt dat die Bracmãnen alleen leuen sonder
sõden op dese werelt na dat v ghescrifte luydet Want ghi en gebruyct
niet tot eenigen tijt die weeldicheit die die natuere ghegeuen heeft
allen mẽschen eñ leuen naden auenturẽ ghemeen Aldus schijnt dat ghi
luden alleene goden sijt oft ghi en acht op gode niet wãt ghi ontseght
hẽ dat hi v geuen wil: eñ dit dunc mi bet sotheit wesẽ dan leuẽ na
wijsheit



                     Hoe Didimus Alexãder antwoorde

                                 Ca.lx


Didimus antwoorde hier op aldus Alexander Wij en sijn niet vryelinghen
van deser werelt: mer wi sijn hier al gasten want wi en bliuen hier niet
geduerich: eñ wij liden doer dese werelt als een pelgrim die tot sinen
lande waert vaert so ontcõmert van alle dingen eñ so licht dat õs die
sondẽ niet en beswaren. noch gulsicheit noch ãder quaetheit voor gode
diemẽ gheenẽ mãtel makẽ en mach Mer wij haesten ons onsen wech
ouerlijdende tot gode waert mit zuuere cõsciencien eñ mit een aensicht
dat hẽ niet scamen en derf. Eñ wi en willẽ gheen godẽ wesen noch gode
achterdeel doen Mer ghi mint tot uwer onsalicheit gode mit cleynre
giften: Wij en sijn niet sculdich te verteren noch te begeren al dat wi
syen. wãt dat en ware gheen besetheit noch eere Eñ god heeft meenich
dinc opter werelt ghemaect om dattet die werelt niet oerbaerlic en ware.
noch sonder hẽ niet en soude mogen staen Mer god heeft dẽ mensche
gegeuen die nutscap vanden dingen die hi ghemaect heeft tot haren vryen
wille die hi hem vry gelaten heeft: Eñ so wye hem dan mit vryen wille
hout an dat quaetste eñ laet dat beste. die en vaert bi gode niet. mer
hi verdient gods vyantscap daer mede



                      Hoe Alexander weder ãtwoorde

                                 Ca:lxi


Alexander screef hẽ weder: eñ seide Ic en prijse voor gheen salicheit
dat ghi v lant soe vry hiet. wãt het is bet een karcker dã lant om dat
ghi nergents en gaet noch en vaert in anderen lãden. Eñ oec õ dat nyemãt
op v en acht. Dit dunct ons een crancke salicheit: wãt ghi en sayet noch
en plãt bomen noch en maeket huysẽ noch zalẽ. eñ dit dunct ons alle
katyuicheit Aldus en gheeft õs gheẽ wõder dat gi leeft als beesten: mer
datmẽ reyn leeft in weelden dat is een eerlic dinc Dat ghi mit vrouwẽ
niet veel en sijt wye salt v mogen prisen Wãt uwe wijuẽ sijn onbequaem:
het waer scãde dat se menich mã begeerde Mer wi gebruykẽ alle dat die
aerde draecht mit vryen wille in ons te wachtẽ van sõden eñ ontscult te
hebbẽ Aldus soe nam die tale een eynde tusschen alexander eñ die
Bracmãnen Maer Alexander seide hier int eynde dat hi wel waer die alsoe
dede Mer nochtans bleef Didimus voor eñ int achterste int beste Want
sijn geloue schijnt alleheel der kerstenẽ gheloue ghelijc te wesen. daer
hi seyt God is dat woort eñ biden woorde wordẽ alle dingen geschepen eñ
onthouden



       Hoe Alexander te Babilonien quam tot s[~ij]re doot waert.

                               Cap.lxij.


Als alexander bi Babilonien quã soe hiet hẽ een waersegger dat hi inder
stat niet en ghinge: wãt sijn leuen lach daer an Hier õ liet alexander
die stat staen eñ hi voer ouer in een stat gehietẽ Bursia daer doe
nyemãt in en woende Een vã alexanders vriendẽ die Amoxarcus hiet die
seide hẽ datmen gheen waerseggers gelouen en soude want sij plegen veel
te lieghen Om dese woorden soe voer alexander te Babilonien binnen Doe
seide Corbanes die waerseggher Gheen argher dinc en is aenden mẽsche dã
dat een mẽsche plõper is om te doẽ s[~ij]s selfs oerbaer dan eens anders
Als Alexander binnẽ die stat quam soe settemen hẽ een crone op s[~ij]
hooft gemaect vã yuore eñ goude Eñ Porrius leyde hẽ an die een syde eñ
Dari[us] broeder an die ander syde. Eñ als hi te rechte geseten was so
quã groot volc voor hẽ eñ clageden hẽ ouer sijn rechters. eñ si vraechdẽ
hem oft sinen wille was datmẽse soe iãmerlic tonder dede Als alexander
dit hoorde soe dede hij alle sijn rechters doden voor die boden ogen. eñ
hier na nam hi Hoaxanes Darius dochter te wijue: Eñ hij hiet dẽ Gryeken
dat sij nemen souden vãden schoonsten eñ edelste maechden die hẽ best
behaechden vãden ghenen die si wt alle lãden gebrocht hadden Hier na
vergaderde hi alle dat ridderscap eñ goedese rijckelick eñ hi gaf hẽ
groot goet alsoet elck begheerde: Eñ die oude ridders liet hi vry vã
oerloghen. mer in haer stede sette hi iõgelingen Eñ die iõghelingen
seidẽ daer zeer teghen: eñ sij baden hẽ dat hijse oec verlaten wilde:
mer hi seide hẽ dat hijse om gheenrehõde bede verlatẽ en soude Die boden
die hẽ geseynt warẽ wt alle landen eñ die hẽ die heerscappie vã alle
landẽ op gauen: quamen tot hẽ mit ontallike presenten vã costeliken
gulden iuwelen van gesteenten eñ van zyden wercke. als van wapenen van
cronen eñ vã paerden Eñ dese ontfinc hi alle vriendelic eñ hi gaf hẽ
schone presenten weder om Hier en binnen seynde hẽ Olymphias sijn moeder
brieuen die spraken dat hi hem wachtẽ soude van Antipater dien verrader.
want sy hadde anxt dat hi hẽ verradẽ soude. Als Alexander dese brieuen
gelesen hadde soe ontboet hi sõder beyden Antipater dat hijs nergents õ
laten en soude hi en quaem tot hẽ in Babilonien inder stat Hier om wort
Antipater tornich inden weghe doe hi te Babilonien waert quã eñ hi dede
maken een fenijn dat inder werelt gheen stercker wesen en mochte



                 Van Alexanders feest eñ zijn vermeten

                               Ca. lxiij


Eer Antipater quã so voer alexander binnen eñ butẽ soe hi wilde eñ hi
was wel te vreden Mer hẽ ontstarf Ensistien die hi bouen alle sijn
princen zeer beminnede: want het was een die schoonste iongelinc diemen
in al die werelt vandt Eñ Alexander weende lãge daer om eñ hi dede hẽ
een costelic graf maken daer hi veel scats an leyde. wãt het coste hẽ te
maken xij.M: talenten gouts. Oeck dede alexander gebieden datmẽ desen
iongelinc anbedẽ soude als een god eñ daer voor houdẽ Als dese iongelinc
begrauen was soe keerde Alexander weder in Babilonien eñ daer lach hi
stille eñ hildt grote feeste. eñ daer ontfinc hi nacht eñ dach die
slotelen eñ die presentẽ die hẽ quamen wt alle lãden Mer om dat die vã
Romen hẽ nv gheen present en sendẽ soe swoer hi dat hi Romen destrueren
soude Eñ om dat hi alle die werelt tonder hadde soe wilde hi voorder
oerloghen dan een mensche toe behoort. eñ hi seyde sinen ludẽ dat sij
sinen raet doen wilden hi soude hẽ doen weten eñ hebbẽ die heymelicheit
der naturen Eñ hi dede noch meer scepẽ maken eñ hi voer in die diepe
doncker zee om der naturẽ cracht te dwingen Des balch haer die nature eñ
die vier elementẽ mede die altijt mit hem geweest hadde. want die nature
was haer vrouwe Doe voer die natuere ter hellen om hulpe te soecken dat
sy Alexander ter doot brengen mochte. eñ sy vãt daer hulpe eñ raet want
alexander wort wter zee te lãde ghesteken eñ quam weder in Babilonien
Antipater was doe oec gecomen in Babiloniẽ: eñ hi hadde drie zonẽ Die
eerste hiet Casander. die ander Philippus eñ die derde Yollas Dese warẽ
bij Alexander onthoudẽ om dat die een altijt den dranc proefde eer
datten alexander dranc: eñ als hijen dã geproeft had soe ontfinc
alexan[der] dẽ nap eñ dranc selue Nu had Antipater doen maken so sterckẽ
fenijn. dat hi wel seker was hads alexander yet int lijf dat hi steruẽ
moeste Want dit fenijn was also sterck datmen niet houden en mochte in
vaten van siluer of van goude noch vã yser of vã metael noch in gheẽ
vat: sõder in een hoeue van een paert Antipater was oeck soe seker dat
alexander daer of steruẽ soude dat hi seide tot Casãder sinẽ zone dat hi
dat rijck vã Macedoniẽ behoudẽ soude

[Afbeelding]



                      Hoe Alexander vergeuen wort

                               Ca. lxiiij


Thessales die node alexander eñ sijn gheselscap mit hẽ ten eten in die
stat eñ daer maecte hi hẽ feeste bouen alle feesten eñ hi gaf daer die
meeste eñ die costelicste gerechten diemen vinden mochte Eñ Yollas eñ
Philippus sijn broeder schencten voordẽ coninc: eñ sij waren wel
voersien hoe si alexander souden vergeuen. wãt haer vader hadt hẽ geseyt
Doe sy sagen dat Alexander genoech ghedrõcken hadde. soe schencte die
een eñ die ander proefde dẽ dranc daer noch gheen fenijn in en was mer
daer nae deden sy fonteyn water inden wijn daer dat fenijn in gemenget
was Eñ doe gaf men dẽ coninc den nappe eñ hi dranc: mer int middel van
sinen toghe soe ontfinc hi binnen eenen anxtelickẽ steke daer hi zeer of
veruaert wort Wãt het ghinc hem in sijn lijf oft hi mit een knyf
gesteken had geweest: eñ Alexander riep mit groot misbaer Eñ sijn
vriendẽ meenden dat hijt wt drõckenscap dede eñ sij bleuen in dat meenẽ:
maer het was een quade moort. Doe badt alexander datmen hẽ wech droeghe
eñ daermen hem wech droech. so was hi half doot Want hi wort vã binnen
also gepinicht dat hi dicwijl een swaert eyschte om hẽ seluen doot te
steken eñ om sijn pine te corten Want sijn vrienden die ontrent hem
stonden eñ haer handen aen hem deden om hem te helpen soe docht hẽ dat
sij hẽ zeere deden als of sij hẽ ghewont haddẽ: want corts te voren daer
hi lach en sliep hadde hẽ dit al wel ghedroemt. Opten vierden dach sach
hi wel dat hi steruẽ moeste: Eñ hi seide Nv ken ic mijn geual wãt al
mijn geslachte dat vã Achilles gecomen is dat is al gestoruẽ ontrent
sijn xxx. iaren mit groten euelen Sijn ridders seidẽ dat hi verraden
was. eñ sij riepen alte iãmerlicke lude Aylaes wye heuet ons mit soe
grotẽ moort beroeft vã onsen coninc Eñ die dit geselscap ghescoert heeft
die sal menigen mã sijn leuen benemen: wãt des ghelijcx en wort nye
ghesien of geuonden



                          Van Alexanders doot

                                Ca. lxv.


Alexander dede hem dragen in een hoghe stat daer hẽ al sijn volck mochte
syen liggen in groter pijnẽ Eñ hi lietse alle tot hẽ comen eñ hi beual
datmen nyemant [ver]bieden en soude die daer comẽ wilde. Eñ daer quam
tot hem menich stout riddere die zeer screyden eñ groot misbaer maecten
Hier nae badt Alexander sijn vrienden. als hi doot ware datmen hẽ mit
duerbaren specien eñ balsamen begrauen soude Eñ datmẽ hẽ voeren soude
nergens dã in Lybia in Amõs sijns vrients schonen tempel daer hi
gecroent staet Doe vraechdẽ hem sijne vriendẽ om dat sij sagen dat hi
soe cranc was: wye hi wilde dat nae hem sijn crone draghen soude vã
sijnen rijcke Hi seide die beste Maer hi en noemde nyemãt. noch Hercules
sinẽ zone noch sinen broeder: noch oec dat kint dat Roexanes droech die
doe swaer ghinc bi hẽ mit kinde Want alexander dachtet ouer dat hi die
soe groten heer was van enighen mã soe groten rijcken heer makẽ soude hi
en waert waerdich want hi hads onwaert sulck goet te laten enighen man
dies niet waerdich en waere. Ten sesten daghe ontuiel hẽ sijn sprake eñ
doe nam hi sijn vingerlinc eñ stact een vãden iongelingen an sijn hant
Doe meendẽ veel herẽ die daer waren dat alexander wilde dat hi coninck
nae hẽ wesen soude Scolastica historia seit dat alexãders suster hẽ
fenijn gaf: om dat sy hoepte eenen grotẽ heer te crigen eñ vrouwe te
wesen vã alle sijn rijck Eñ alsoe haest als hi dat fenijn int lijf hadde
dat hi doe sijn sprake verloes Eñ om dat hi wilde dat nẽmermeer also
groten heere nae hẽ wesen en soude in aertrike als hi doen was. soe
screef hi sinen laetsten wille eñ deelde sijn rijck in twalef deelen
ende hi gaft twalef vã sinen gesellen die mit hẽ opgeuoet warẽ. eñ dien
gaf hi elck een deel van sinen rijcke: Maer die vier verdreuen alle die
andere eñ bleuen daer heeren of.



                       Van Alexanders vromicheit

                                Ca: lxvi


Inder maent Iulius diemẽ hoymaẽt hiet mit ons soe sterf dese grote
Alexander doe hij in sijn xxxiij. iaer was Hi was die meeste van moede
eñ vã herten die nye in die werelt quã Hi was oec die machtichste mã die
nye in die werelt regneerde Hi verloste altijt sijn rid[der]s wt harẽ
noot dat sij mit sinen troeste soe stout waren dat hẽ dochte al haddẽ
sij alle naect gheweest. hẽ en hadde niet mogen deren als sij hẽ sagen
Hẽ en geuiel oec nye dat hi enigen man bestont hi en verwan hẽ. noch nye
en bestont hi borch noch stat hoe vaste dat sy warẽ: hi en wanse of
hadse tot sinen wille Nye en quam oec volck tegen hẽ te stride hi en
[ver]wanse Mer int eynde wort hi selue verwõnen, maer niet mit geuechte
mer mit verraderie vã sinẽ dienres die alsoe deerlic vergauen mit fenijn
Men leest dat hi enen steen hadde soe wye die steen droech dat hem gheen
fenijn deren en mochte Mer daer hi aldus [ver]raden was so was hẽ des
nachts dẽ steen benomen om dat dẽ moort voldaen soude wordẽ eñ verholen
bliuẽ Mer alst fenijn in die aderen getogen was alsoe dattet die natuere
niet en conde gelosen soe wort hẽ sinen steen weder gegeuen al heymelic
Eñ aldus verghinc die auenture mit hẽ Als die mare te Babilonien quam
dat Alexander gestoruẽ was in die bloeme sijnre ioecht eñ int meeste van
sijnre cracht so wort die stat zeer droeuich Maer die luden die hij
verwonnen hadde en wouden dat niet gelouen dat hi doot soude wesen: want
sij meenden dat hi nimmermeer en soude mogen steruen Sonderlinghe om dat
si ghesien hadden dat hi in groter auenturen dicwijls verlost worde
vander doot Maer doen sij wel die waerheit wisten dat hi sekere doot was
soe beweenden sij hem harde zeere Als Roaxanes Darius dochter Alexanders
wijf vernam dat Alexander haer heere doot was. soe hadde sy daer of soe
groten rouwe. dat sy daer nae nye en at Maer Alexanders magen wt gryeken
en hadden gheenen rouwe om hẽ niet meer dan oft haer vyant geweest
hadde: Roaxanes Darius dochter alexanders wijf dede haer gespelinnen
doden om dat sy haer an laghen ende rieden dat sy eenen anderen man
nemen soude:



                      Van Alexanders begrauinghe:

                               Cap lxvij


Men maecte in Babilonien groot geclach eñ hant gheslach van rouwen Maer
ick segghe ouer waer dat die dode menschẽ gheen vrienden en hebben. want
datmen daerwaert dient dat is al om ghewin. want anden doden en leyt
nyemant eñ elck doets hẽ eerst of also hi eerst mach Die na Alexander
bleuẽ die bedreuen haer dinc alsoe dat al gemeenlic rijck bleuen Maer
daer was ghestrijt een wile om s[~ij] sepulture Die vã Gryeken wilden hẽ
ter stont veruoeren tot haren lande waert Mer si droeghen ouer een
datmen Iupiter vraghen soude waermen hẽ grauen soude Iupiter ãtwoorde
datmen alexander grauen soude in Alexandrien in die groote stadt die hi
seluer dede maken in Egipten Dit seide doe Iupiter. eñ men dede daer een
schoon costelic graf maken Ende Ptholomeus die nae hem coninc bleef dede
hẽ daer zeer rijckelick begrauen. alsoet alsulcken heere ende coninck
wel betamelic was: In Alexanders tijden en vantmen ghenen alsoe wijsen
coninc als hi was. hadde hi hẽ konnen wachten van veel wijns te
drincken: eñ hadde dese grote heere hẽ konnen houden also gemaetich in
sijn manieren in sijnre groter rijcheyt als hi dede doe hi arm was.
Inder noot en konste hem nyemant bet beuroeden dan hi. maer in sijnre
weelden was hi zeer sot: want hi wilde god gehieten wesen Eñ altijts
hadde hi tot sinen raede seuen wijse mannen: want dat beual hem die
groote philosophe Aristoteles sijn lieue meester Maer als hẽ yet swaers
aen quam soe nam hi elcken van desen wijsen mannen alleen eñ hi seide
hem sijn dingen eñ ghebreck altemael: eñ dan soe vraechde hi hem sijnen
raet. Ende aldus onthieldt hi wel wat hem elcke man riet. eñ ten
laetsten nam hi eñ schiep hi wt alle desen den besten raet in hẽ seluen
alsoe hi best conste ghemercken Ende dan auentuerde hi den raet Aldus
soe wort al niet sijn dinghen die alsoe sterck soe rijck so machtich
was. want hi moeste steruen. Eñ hi bleef doot soe voor gheseit is God
verleene ons na onsen doot dat eewighe leuẽ eñ die grote blijscappe
sonder eynde: Amen:

                  *       *       *       *       *

Hier eyndt dat regiment eñ dat leuen van den groten eñ moghenden coninc
Alexander die een heere was van alle die werelt

Gheprendt eñ voleyndt te Delf in Hollandt Int iaer ons heren. M:CCCC. eñ
xci: op den vijfsten dach van December

                  *       *       *       *       *

                            Delf In Hollandt

[Afbeelding]





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Hier beghint die hystorie Vanden grooten Coninck Alexander" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home