Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: De millioenen uit Deli
Author: Brand, J. van den
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "De millioenen uit Deli" ***


                      DE MILLIOENEN UIT DELI
                               DOOR
                      Mr. J. VAN DEN BRAND.



            ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
            +                                          +
            +                Weggeloopen.              +
            +                                          +
            +        Een Javaan, genaamd KASAN         +
            +                                          +
            +                   MET                    +
            +                                          +
            +      1 Vrouw en 2 kleine Kinderen.       +
            +                                          +
            +    Ouderdom 35 Jaren. Lengte 161 c.M.    +
            +                                          +
            +      Kenteekenen: linkeroog blind.       +
            +                                          +
            +         Om inlichting verzoeken          +
            +                                          +
            +            A. Siemssen & Co.,            +
            +                                          +
            +        Post: Tebing Tinggi-Deli.         +
            +                                          +
            ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

                                (Deli Courant, 1 Maart 1899).



                         DE MILLIOENEN UIT DELI

                                  DOOR

                         Mr. J. VAN DEN BRAND.


                               BOEKHANDEL
                AMSTERDAM.      VOORHEEN      PRETORIA.
                           HÖVEKER & WORMSER.



        Rechtsveiligheid is, voor al wat mensch heet en onder elke
        hemelstreek, de eerste en onmisbare voorwaarde voor de
        veredeling van karakter en de ontwikkeling van kracht.

        Ontbreekt die, dan wordt de machtige tot knevelarij verlokt en
        zet zich in het hart van den mindere een wrok, die nijd baart
        en òf kruipend maakt òf verwildert.

        .... De rechtspraak moet er op zijn ingericht, om aan elken
        inlander tegen onbillijke ambtenaren en aan den minderen man
        tegen zijn sociale verdrukkers, recht te verschaffen.

                           Dr. A. Kuyper. Ons Program, blz. 347 en 348.



INLEIDING.


Op Zaterdag den 29sten Maart 1902 belegde de afdeeling Medan van den
Indischen Bond eene vergadering, ook voor niet-leden toegankelijk, ten
einde verschillende onderwerpen te bespreken, van meer of minder belang
voor de Residentie Oostkust van Sumatra.

De heer Van Kol, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, woonde
als gast deze vergadering bij, met het doel, het besprokene dienstbaar
te maken aan zijne studiereis door Nederlandsch-Indië en een kijk te
krijgen op den sociaal-oeconomischen toestand van het gewest. Vele
waren de nummers van het program, dat, zooals te voorzien was,
overladen bleek. Met meer of minder succes werden achtereenvolgens
behandeld: woeker (in verband met pandhuispacht), verkeersmiddelen en
lepra. De vergadering was dociel, gedebatteerd werd er niet veel,
slechts enkele bepaalde sprekers voerden het woord en ieder kreeg de
hem competeerende toejuichingen. Na de pauze zou dat anders worden. De
heer C. de Coningh leidde het voor Deli zoo netelige vraagstuk „Vrije
immigratie of contract-koelies?” in. Ziehier de


    REDE VAN DEN HEER DE CONINGH.


        Mijne Heeren!

    Wanneer ik wensch in te leiden de onderwerpen koelie-immigratie,
    koelie-ordonnantie en contract-koelies, ontleen ik het recht
    daartoe niet aan speciale deskundigheid ter zake. Ongetwijfeld zijn
    er in Deli velen, die wegens het dagelijks ermeê te doen hebben,
    veel meer doorkneed zijn in contract-koelie-aangelegenheden dan ik.

    Er komen echter enkele zaken bij te pas, die iedereen in ’t oog
    springen en waarover wellicht een niet-gebruiker van
    contract-koelie-arbeid onbevangener kan oordeelen, dan iemand, die
    wèl met contract-koelies werkt.

    Inleiden van een onderwerp kan natuurlijk slechts bestaan uit het
    aanstippen van enkele punten, die er bij te pas komen.

    Bij de allersummierste behandeling van dit onderwerp dan, komen wij
    als van zelf tot de vragen:

    Is het vigeerende contract-koeliesysteem moreel te verdedigen?

    Is vrije immigratie van arbeiders wenschelijk?

    En is die vrije immigratie mogelijk?

    Op de eerste vraag, de uit een moreel oogpunt verdedigbaarheid van
    het contract-koeliesysteem, kan men, dunkt mij, geen oogenblik
    aarzelen, ontkennend te antwoorden.

    Het is eenvoudig eene vermomde en niet eens zwaar vermomde, zij het
    ook tijdelijke slavernij, minstens pandelingschap en vermoedelijk
    zal wel niemand slavernij willen verdedigen, anders dan op
    utiliteitsgronden ten behoeve van cultuur- of
    nijverheidsondernemers die, terecht of ten onrechte, meenen, hun
    bedrijf zonder slavernij niet winstgevend te kunnen uitoefenen.

    Dat de koelies in onze Delische samenleving in de praktijk als
    slaven beschouwd worden, daarvan zijn voorbeelden te over.

    Dat zij het ook in werkelijkheid zijn en ook van regeeringswege als
    zoodanig beschouwd worden, blijkt uit de koelie-ordonnantie en uit
    de model-werkcontracten, beide vastgesteld door den
    Gouverneur-Generaal.

    Wij vinden, bijvoorbeeld, in de koelie-ordonnantie in artikelen 9
    en 10 straffen van boete of tenarbeidstelling voor den kost zonder
    loon bedreigd tegen desertie, tegen voortgezette weigering om te
    werken, verregaande luiheid, dienstweigering en dergelijke.
    Allemaal zaken, die een vrij werkman hoogstens zijne betrekking
    zouden kunnen kosten en misschien eene civiele actie tot vergoeding
    van kosten, schaden en interessen.

    Immers wij vinden in het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië
    artikel 1239, luidende:

    „Alle verbindtenissen om iets te doen of niet te doen, worden
    opgelost in vergoeding van kosten, schaden en interessen, ingeval
    de schuldenaar niet aan zijne verplichting voldoet.”

    Dit is dus het wetsartikel, dat toepasselijk zou zijn op een vrij
    werkman, die inbreuk zou maken op een werkcontract. In de
    koelie-ordonnantie wordt dit artikel eenvoudig op zij gezet en,
    zonder nu te willen beoordeelen of de tegen de contract-koelies
    deswegen bedreigde straffen zwaar of licht zijn, komt het mij voor,
    dat rechtspreken buiten de wet om, die voor vrije menschen geldt,
    alleen ten opzichte van slaven kan geschieden.

    Ook kan alleen een slaaf zich tegenover een particulieren werkgever
    aan „desertie” schuldig maken.

    In artikel 11 der koelie-ordonnantie komt ’s koelies positie van
    slaaf bijzonder duidelijk uit. Daar namelijk wordt onder meer straf
    bedreigd tegen dengene, die een weggeloopen koelie huisvesting
    verleent.

    Dit huisvesting verleenen aan iemand, die van een particulieren
    werkgever is weggeloopen kan, dunkt mij, alleen ten opzichte van
    een slaaf een van overheidswege strafbaar feit opleveren. Het
    herinnert levendig aan de dagen der Amerikaansche „underground
    railway”.

    Uitgemaakt hebbende dat het contract-koeliedom een vorm van
    slavernij is, is daarmede de vraag of vrije immigratie van
    werklieden wenschelijk is, van zelf in bevestigenden zin
    beantwoord.

    De vraag of zij ook mogelijk is, is minder gemakkelijk met enkele
    woorden te beantwoorden.

    Maar zelfs aangenomen, dat het totaal onmogelijk zou zijn, de eene
    of andere cultuur of nijverheid met vrije arbeiders winstgevend te
    drijven, wordt dan uit die onmogelijkheid het recht geboren om haar
    met slavenarbeid te drijven?

    Kunnen de belangen van den een het rechtvaardigen om voor den
    ander, hij zij dan ook geen Europeaan, een toestand van slavernij
    te scheppen en te bestendigen?

    Het komt mij voor van niet.

    Van de misbruiken, waartoe het contract-koeliesysteem direct
    aanleiding geeft, vermeld ik alleen het immoreele verschaffen van
    dobbelgelegenheid en prostituées op de ondernemingen in den
    reëngagementstijd om de koelies tot reëngageeren te brengen;

    het opmaken der contracten en vaststellen der loonen in de enorm
    gedeprecieerde dollars, wat vooral de Javaansche koelies benadeelt;

    en het nobele ronselen.

    Alles te zamen genomen wil het mij voorkomen, dat het
    contract-koeliesysteem eene alles behalve mooie instelling is.

    Het komt mij dus voor, dat het wenschelijk zou zijn om, zoo noodig
    met behulp van een overgangstijdperk, pogingen aan te wenden om te
    komen tot immigratie van vrije arbeiders.


De heer De Coningh vond een bestrijder in den heer Lefèbre, die lang
niet onpartijdig was, aangezien hij zelf makelaar is in menschenvleesch
[1].


    REDE VAN DEN HEER LEFÈBRE. [2].


    De heer De Coningh heeft aangehaald, dat het contract-systeem een
    slechten indruk zou maken; dat is nog niet geheel waar. Op Java
    maakt het systeem een slechten indruk. Maar er zijn
    contract-koelies en vrije koelies. Het is daarom nog geen
    slavernij.

    Als men nagaat, wat de positie van een slaaf in de oudheid was, dan
    ziet men dat de slaaf gedwongen werd; een slaaf kon echter niet
    overgehaald, geprest worden. Er was ook geen sprake van verbanning
    (de heer L. heeft blijkbaar „bannelingschap” verstaan. De heer De
    Coningh sprak van „pandelingschap”.—Red.) De uitdrukking slavernij
    is dan ook veel te sterk. Waarom mag een Javaan niet naar Sumatra
    reizen, toch niet omdat hij daartoe een paar dagen over zee moet?
    Ware de zee er niet, was Sumatra met Java verbonden, dan zou hij
    mogen loopen, waarheen hij wilde en dus ook naar Deli.

    Bovendien wordt de Javaan, hier op de Oostkust aangekomen,
    geenszins slaaf. Het tegendeel is waar. De Javaan is op Java veel
    meer een slaaf, dan de contract-koelie hier op de kust. De koelie
    neemt eenvoudig een verplichting tot arbeid op zich volgens
    contract en over het algemeen worden de contract-koelies goed
    behandeld. Hoe gaat het echter met den Javaan op Java? Op Java
    worden zij gesneden, de loerah’s, de assistent-wedono’s, ook de
    planters straffen den Javaanschen arbeider op Java. Indien hij iets
    op zijn kerfstok heeft, krijgt hij met den rotan en is hij over de
    hem toebedeelde straf niet tevreden, wel, dan marcheert hij naar
    den controleur, dat wil zeggen, den wedono. Deze vraagt hem, waarom
    hij ontevreden is? Het is toch beter een 20 rotanslagen te
    ontvangen, dan in de gevangenis te gaan en berri-berri op te
    loopen.

    Er zijn hier in Deli talrijke Europeanen, die komen hier ook niet
    voor hun pleizier, maar om te werken en zij komen er zonder en met
    een contract, het zou vaak niet mogelijk zijn, Europeanen zonder
    contract te engageeren. De meesten hebben een contract.

    De koelies zijn vrij genoeg. (Spreker treedt hier in een min of
    meer humoristisch getinte beschouwing van de werving op Java.) Wil
    men nu de koelies nog vrijer maken, dan staat weldra alles tegen
    den werkgever op.

    Trouwens, wat hier uit Java aankomt, is voor ’n deel een gevaarlijk
    volkje, een zoodje, er zijn oude kettingjongens bij, maar de
    agenten [3] trachten daarin verbetering te brengen, door goed volk
    te zenden. Slaven zouden er zijn in Deli? Neen! Indien mogelijk,
    moesten er vrije koelies komen, ja, maar dan krijgt men z’n land
    niet bebouwd, want het is soms een lui zoodje. Die vrije koelies,
    die zich in den beer steken te Singapore, moeten eerst weer
    uitbetaald worden en komen zoodoende nog duurder dan
    contract-koelies. (De spreker geeft nog eenige dergelijke
    voorbeelden.)


Deze redevoering, uitgesproken met volmaakt plat-Rotterdamsch accent,
en gekruid met dienovereenkomstige grappen, welke beide plaatselijke
bladen (Deli-Courant en Sumatra-Post) beneden hunne waardigheid hebben
gevonden in hun verslag op te nemen, wekte den lachlust der aanwezigen.
Niet de geestigheid of aardigheid der argumenten als zoodanig, doch de
spartelingen en kronkelingen der slavenhalers-ziel, zich verwerend
tegen het menschelijk en zedelijk gevoel, trachtend de modder, waarin
zij zich wentelt uit te geven voor edel metaal, deden de hoorders
lachen. De rede was zeker niet om te lachen, zij was slechts
belachelijk. En hoewel onder het spreken van den sierlijken redenaar
herhaaldelijk de hilariteit werd opgewekt, bij de meesten verwekten zij
innerlijke en innige verontwaardiging.

De Java-Bode in haar zooeven geciteerd blad schrijft, naar aanleiding
van wat de heer Lefèbre over de toestanden op Java mededeelde: „In geen
der verslagen van de beide Medansche dagbladen vonden wij deze
onbeschaamde leugens van den Oostkustschen Tom Healy tegengesproken.
Men schijnt ze dus te Medan gaarne als waarheid te hebben aangenomen.”

De Java-Bode kan gerust zijn, niet geloof aan de praatjes van den heer
Lefèbre deed er over zwijgen, doch de absolute zekerheid, dat ze door
niemand au sérieux worden genomen. Ieder weet, dat bij afschaffing der
koelie-ordonnantie de koeliemakelaar (lief woord) een geruïneerd man
zou zijn.



Na den heer Lefèbre verkreeg de schrijver van dit boekje het woord en
beweerde, wat men kortheidshalve in de vier volgende stellingen zou
kunnen nederleggen:


I.

Uit een ethisch oogpunt beschouwd, is de vigeerende koelie-ordonnantie
onverdedigbaar, daar zij, door in te grijpen in de burgerlijke vrijheid
van den werknemer, eenen toestand schept van slavernij.


II.

Practisch zal de afschaffing dier ordonnantie en invoering van vrijen
arbeid mogelijk blijken. Dat door den overgang ondernemingen, die thans
reeds een twijfelachtig bestaan leiden, te gronde zouden gaan, mag voor
de Regeering geen bezwaar uitmaken.


III.

De toestand, zooals die ten huidigen dage is, geeft den werkgever
rechten, die den mensch over zijnen medemensch niet toekomen en is
oorzaak van afstomping van het zedelijkheidsgevoel bij werkgever en
werknemer beiden en leidt tot de verdorring van de edelste gevoelens in
den mensch.


IV.

De koelie-ordonnantie is in strijd met de Christelijke beginselen.



Mijne verdediging dezer stellingen, waartegen door geen der ter
vergadering aanwezigen iets werd ingebracht, behalve een verwijt, dat
ik geen rekening hield met de praktijk, [4] gaf aanleiding tot eenige
ingezonden stukken in de beide plaatselijke bladen, waarbij men het
recht van bestaan der koelie-ordonnantie trachtte te argumenteeren uit
veronderstelde ondeugden in mijnen persoon.

Op deze aanfluitingen heb ik niet willen antwoorden en wil dat nog
niet.

Alleen wil ik—naar aanleiding der poging van een der inzenders, die
zich beroemt volslagen heiden te zijn, om mij wegens mijne
godsdienstige beginselen belachelijk te maken—den lezer doen zien, hoe
de samenleving in Deli is afgeweken van de orde eener Christelijke
maatschappij.

En zulks, naar mijne meening, grootendeels als gevolg van de
koelie-ordonnantie.

Want wanneer den eenen mensch over den anderen, al sta de laatste nog
zooveel lager in beschaving, meer macht is gegeven, dan hem volgens
Gods ordinantiën ooit mag toekomen, dan zal deze toestand niet alleen
het gemoed van den onderworpene verbitteren en de ondeugd der kruiperij
welig doen tieren in zijne ziel, doch zal ook de meester den
ontzedelijkenden invloed ondervinden. Hardvochtigheid en willekeur,
misbruik van macht en positie zijn de onmiddellijke en onvermijdelijke
gevolgen. En dit alles voert af van den Christus, en leidt tot het
naaktste materialisme.

Zoo ook in Deli.

Van eene Christelijke maatschappij, van een leven met het bewustzijn
van het bestaan van den eenigen God, niet het minste uiterlijk bewijs.

Dat Deli een land is, door Christenen geregeerd en bestuurd, leidt de
vreemdeling dan ook alleen af uit het feit, dat het Europeanen zijn,
die het roer in handen hebben. De instellingen en gebruiken des
dagelijkschen levens zijn er echter geheel mede in strijd.

Men heeft er geen kerken. [5].

Men viert er den dag des Heeren niet. Zelfs heeft men er geen
wekelijkschen rustdag.

Men rekent er niet bij weken en dagen, men rekent bij bloote datums.

Men viert er niet de Christelijke feestdagen; noch het feest der
Opstanding, noch dat der Hemelvaart of Pinksteren, noch dat van de
geboorte van den Christus wordt er gevierd.

Men viert er het burgerlijke Nieuwjaar.

Men viert er het Chineesche Nieuwjaar.

Men viert er de Chineesche heiligendagen.

Men rust er op den hari besar [6], den 1sten en 15den of den 2den en
16den der maand.

En dit alleen, omdat volgens contract den koelie twee dagen per maand
als vrije dagen toekomen. Want zelfs het recht op een rustdag tot
herstel van het van arbeiden vermoeid lichaam wordt niet erkend.

Het is de triomf der revolutie. De rationalisten van 1789 zouden niet
meer kunnen verlangen.



Deli is welvarend, zeer welvarend. De Europeanen verdienen er grof geld
en de tabaksmaatschappijen deelen groote dividenden uit. De hoofdstad
Medan is electrisch verlicht en de hotels zijn van den eersten rang.
Rondreizende kermistroepen zijn altijd welkom en worden vorstelijk
betaald. Champagne wordt dagelijks gedronken. Men eet, men drinkt, men
is vroolijk, men is onbekommerd voor den dag van morgen. En niemand
denkt aan het uur van den dood.

En achter dat alles, achter dien schitterenden spiegel, die het
zorgeloos leven weerkaatst..... is de zedeloosheid, is de verdorvenheid
en het onrecht.

Deli is een gepleisterd graf.



TUSSCHENWOORD.


In hetgeen hier volgt, zoeke men geen geleerd betoog of juridische
uiteenzetting, met het doel, de stellingen van blz. 7 te bewijzen. Dit
is, dunkt mij, voor het publiek in Nederland geheel overbodig. Mijne
bedoeling is dan ook minder, den geest van den Lezer te verrijken, dan
zijn hart te treffen. Over de koelie-ordonnantie is reeds meer dan
voldoende geschreven en zij is door groote geleerden, o.a. door Prof.
Mr. G. A. van Hamel, meer dan eens behandeld. Zelfs danken wij aan haar
de keurige dissertatie van mijnen vriend Mr. C. H. van Delden, en eene
bondige en heldere uiteenzetting van de hand van Mr. Justus (blijkbaar
een pseudoniem) in de Java-Bode. Maar de geleerde werken worden slechts
door enkelen opgenomen en van het standpunt van den jurist beschouwd en
het dagblad-artikel vindt slechts gehoor bij een klein aantal lezers en
zeker over het algemeen niet bij die lezers, tot wie ik mij wensch te
wenden.

Voor mij toch staat op de eerste plaats: De eere Gods en het wegnemen
van den gruwel.

Daarom deed ik een greep in de veelheid der feiten, meest uit
couranten, soms uit mijne ervaring, altijd uit de werkelijkheid. En ik
deel nu die feiten mede, op mijne wijze, zonder juridische
spitsvondigheid, zonder wetenschappelijke ontleding, alleen met enkele
verklarende toelichtingen.

Ik wijs op de afgrijselijke wonden, die de kanker der slavernij vrat in
de samenleving ter Oostkust, opdat een ieder, aangegrepen door hare
afzichtelijkheid, om den heelmeester zal roepen. Opdat ieder de
wegneming zal eischen van de oorzaak der kwaal, die het gezonde lichaam
verteert.

Opdat, wie gelezen zal hebben, zal zeggen: Het deert mij niet, of die
toestand al of niet valt onder de rechtskundige definitie van
slavernij; het laat mij koud, of de koelie-ordonnantie al dan niet in
strijd is met onze Grondwet of Burgerlijke Wet; het is mij
onverschillig, of ondernemers of maatschappijen min of meer
philantropisch zijn en hunne werklieden beter of slechter behandelen en
verplegen. Het eenige, wat mij raakt is, dat zij is in strijd met de
eere Gods, in strijd met de menschelijkheid.



HET TOETOEPSTELSEL.


Het woord „toetoep” (deksel) is een der vele Maleische woorden, die in
de spreektaal der Europeanen in Indië zijn opgenomen. Men heeft er het
werkwoord „toetoepen” van gemaakt en gebruikt dat bij voorkeur in
verband met rechtszaken. „Eene zaak toetoepen” staat dus gelijk met
haar in den doofpot te stoppen, niet te vervolgen. Nu gebeurt het in
ieder land ter wereld, dat niet juist alle overtredingen worden
vervolgd en de magistraat „het dezen keer nog maar eens met eene
berisping zal laten afloopen”. Maar ieder gevoelt, hoe glibberig dit
terrein is. In een land, waar het prestige van den Europeaan zoo gaarne
hoog gehouden wordt, ziet men uit den aard der zaak niet graag een
blanke voor den strafrechter. Daar komt bij dat in de afgelegen
streken, waar de controleur-hulpofficier van Justitie slechts met
enkele Europeanen in aanraking komt, allicht persoonlijke gevoelens mee
gaan spreken. Het moet, dunkt mij, eene alleronaangenaamste taak zijn,
om b. v. iemand, die u gisteren een paard leende, een onderdak
bezorgde, of met wien gij geregeld iederen Zaterdagavond een partijtje
hebt, een verhoor af te nemen, en eventueel te vervolgen. En zoo kan
het wel voorkomen, dat het onaangename der taak het noodzakelijke van
den plicht doet vergeten. Waar plichtsverzuim plaats heeft door
verkeerd opgevatte vriendschap of door overdreven dankbaarheidsgevoel,
keuren wij de daad af, doch pleiten verzachtende omstandigheden. Edoch,
waren er nooit andere dan ideëele factoren in het spel, wanneer eene
zaak getoetoept werd? Zonder het cynische „Ieder mensch heeft zijnen
prijs” te onderschrijven, meen ik toch, dat een enkel maal wel een zwak
vat voor de verleiding bezweken zal zijn, vooral als de zaak op handige
manier werd behandeld.

Als satan verleiden wil, verbergt hij zijne horens en maskeert
zorgvuldig hoeven en staart.

Eene rechtstreeksche poging tot omkooping zal dan ook zelden plaats
vinden. In de eerste plaats is zoo’n poging op zich zelve reeds
gevaarlijk, doch boven alles is zij dom, absoluut dom. Het geld moet
den betrokkene bereiken, maar hij moet eene plausibele reden kunnen
aanvoeren, dat hij het aangenomen heeft. En nu heerscht te dezen
opzichte op de Oostkust een werkelijk geraffineerd systeem. Het is over
het algemeen de gewoonte, dat ieder controleur, die naar eene andere
afdeeling in het gewest wordt overgeplaatst, vendutie houdt. En van de
verhouding tusschen controleur en planter gedurende den tijd van
zijn—des controleurs—bestuur hangt de opbrengst grootendeels af. Het
ligt voor de hand, dat een magistraat, die de koelies streng straft bij
de minste overtreding, of wel wiens lankmoedigheid tegenover vergrijpen
der Europeanen bijzonder groot is, hoog staat in de achting zijner
blanke medeburgers. Om uiting te geven aan die hoogachting, om bewijs
te leveren van de sympathie voor den persoon des controleurs, koopt de
rijke planter gaarne voor een honderd of meer guldens den pennehouder,
waarmede het harde vonnis over zijnen koelie geboekt werd ter rolle.
Eene aangename herinnering, voorzeker!

Ziehier een lijstje van ’t geen onder meer besteed werd een drietal
jaren geleden op de vendutie van een ambtenaar van het Binnenlandsch
Bestuur, die ’s lands dienst met een behoorlijk pensioen vaarwel zei.


ƒ 510.—   voor een inktstel, kooper de hoofd-administrateur der
          Koninklijke Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen
          in Ned. Indië;
ƒ 120.—   voor een liniaal, kooper de hoofd-administrateur der Bombay
          Burma Trading Cy.;
ƒ 350.—   voor een sigarenknijper, kooper de hoofd-administrateur der
          Deli Batavia Mij.;
ƒ 650.—   voor een globe, kooper de hoofd-administrateur der Senembah
          Mij.;
ƒ 600.—   voor een globe, kooper de hoofd-administrateur der British
          Deli and Langkat Tobacco Cy.;


Boodschapleien, presse-papiers en dergelijke kantoorbehoeften brachten
in doorsnede ƒ 200 per stuk op. [7]

Een schitterend voorbeeld levert de laatste.



RESIDENTS-VENDUTIE. [8]


Hedenmorgen, precies om tien uur, begon de vendutie van den Resident.
Allereerst werden de planten voor het huis en uit de voorgalerij
verkocht, die nu wel niet buitengewoon duur gingen, maar toch altijd
nog hooge prijzen opbrachten. Trouwens, in het begin kon men niet van
bepaalde fancy-prijzen spreken, al werd ook nu en dan een aschbakje of
zoo iets, dat een of twee gulden waard was, verkocht voor ƒ 10.— of ƒ
20.

Later, toen de barang uit de binnengalerij aan de beurt kwam, begonnen
de prijzen echter hooger te worden.

Zoo werden daar bijvoorbeeld allereerst verkocht twee potten met
planten op console. Kooper werd de Sultan van Deli voor ƒ 1640.

Volgden, o. a. twee bronzen beelden, voor ƒ 800.— door den heer De
Voogt [9] uit Pangkalan Brandan; een reproductie naar de schilderij van
Thérèse Schwartze, voorstellende H. M. de Koningin, voor ƒ 310.— door
den Toengkoe Besar van Asahan; een gewone fotografie van H. M. met den
Prins-gemaal in lijst, ƒ 600.— door de Shanghai Sumatra Tobacco Cy;
twee groote wandspiegels voor ƒ 1000 per stuk, door den Sultan van
Langkat, enz. Het salon-ameublement uit de binnengalerij werd gekocht
door den kapitein-Chinees voor ƒ 3300.— enz., enz.

Dit waren allemaal nog betrekkelijk groote en kostbare stukken, maar nu
volgden ook kleinere, voor reusachtige prijzen. Een gewoon houten
kaartendoos werd door den majoor-Chinees gekocht voor ƒ 100.—; een
gong, door den heer Idzerda [10] voor ƒ 600.—; een paar gewone
schilderijen door de Sum. Petr. Company voor ƒ 460.—; twee kleine
cloisonné vaasjes door den heer Idzerda voor ƒ 600.—; twee
schilderijtjes door den heer v. Vollenhoven [11] voor ƒ 500.—; een
klein gipsen bustetje van H. M. de Koningin, door den Toengkoe Pangeran
van Bedagei voor ƒ 160.—; een piano door den majoor-Chinees voor ƒ
1000.— enz.

Na den middag ging het vrijwel op dezelfde wijze voort. Een buffet werd
gekocht door den heer Maschmeyer [12] voor ƒ 460.—; twee electrische
staande lampen door den heer De Voogt van Pangkalan Brandan voor ƒ
420.—; een scheerspiegel door den Sultan van Langkat voor ƒ 400.—; een
nachtkastje door den kapitein-Chinees voor ƒ 180.—; een lessenaar door
denzelfden voor ƒ 600.—en de daarop staande inkt-koker voor ƒ 300.—;
een oude thermometer bracht ƒ 200.— op (de heer Kortman) [13]; de
Chineesche consul betaalde voor een partij glaswerk ƒ 510.— en zoo ging
het verder.

Wij hebben maar hier en daar een greep gedaan, om een denkbeeld te
geven van de bestede sommen en besluiten met de mededeeling, dat het
rijtuig waarin de resident gewoonlijk reed, met de twee zwarte paarden,
werd gekocht door den Sultan van Asahan voor de enorme som van ƒ
5700.—, een ander rijtuig met één paard, door den Sultan van Deli, voor
ƒ 3000.—.

Om drie uur, toen de vendutie nog niet was afgeloopen, was de opbrengst
reeds ruim ƒ 38.000.—.



De opbrengst der vendutie was ƒ 43.250.—, indien het den lezer
interesseert. Doch het is niet alleen vanwege het exorbitant hooge
bedrag, dat ik bovenstaand verslag van de Sumatra-Post overnam. Het is
voornamelijk, omdat de groepen, welke belang hebben bij slapheid van
bestuur en het slapen der Justitie, hier zoo duidelijk uitkomen: de
Inlandsche vorsten, de Chineesche hoofden, de planters. [14]

De Inlandsche vorsten, om voort te kunnen gaan met onderdrukking en
knevelarij der bevolking. Om niet gestoord te worden in hunne bijna
openlijke tegenwerking der zending in de Bataklanden, waar de
vooruitgang en het veldwinnen des Christendoms hoofdzakelijk belet
wordt door het werken en intrigeeren van eenige bekende vorstjes ter
Oostkust.

De Chineesche hoofden, omdat zij in handen hebben de opiumpacht, de
pandhuispacht en de speelpacht, om er niet van te spreken, dat zij de
eigenaren zijn van bijna alle huizen van ontucht. [15]

De planters.......

Ik verzoek den lezer, door te lezen.



Is het wonder, zoo een besturend ambtenaar zich de achting en sympathie
der planters tracht waardig te maken?

Men ziet het, de planter heeft een practisch middel om indruk te maken
op den controleur, wiens opvatting van de koelie-ordonnantie wat te
zeer van de zijne mocht afwijken. Toch, ééns slechts, voor zoover ik
weet, was het de controleur die the best hand had.

Eenige jaren geleden hield een controleur vendutie, doch... bleef. Hij
verhuisde slechts van het eene huis naar het andere op dezelfde
plaats!! De wenk was duidelijk en de vendutie dienovereenkomstig
schitterend.

Doux pays!



De besturende ambtenaren mogen zich blijkbaar nog al verheugen in de
hoogachting hunner..... ik had haast geschreven „onderdanen”, eene
uitdrukking die op de bestuurden beter van toepassing lijkt dan
ingezetenen, wanneer men de serviliteit ziet, waarmede al wat ambtenaar
B. B. is genaderd wordt. Het zou vermakelijk zijn, indien de
grondoorzaak niet zoo ellendig treurig was. Dat de tabakkers verblind
zouden worden door den zachten glans van den zilveren band om des
ambtenaars pet, kan ik moeilijk aannemen. Ook kan het geen bewondering
zijn voor de onervarenheid en afwezigheid van takt, door de jongeren
zoo dikwijls naïevelijk ten toon gespreid. De eigenlijke reden is, dat,
om eene uitdrukking van een mij bekend planter te gebruiken, niemand
zich safe [16] gevoelt.

Niemand?!

Neen, niemand. Er is er geen onder de planters, die niet het een of
ander op zijne rekening heeft en die niet, indien de controleur het
wilde, in moeielijkheden zou geraken.

In een civiel proces tegen een controleur ter Oostkust waren door mij
een paar planters opgeroepen, die tegen dien bestuursman zouden
getuigen. Een van hen bad en smeekte mij, hem niet te doen hooren, daar
de controleur eene zaak voor hem getoetoept had en hij bang was, dat na
zijn getuigenis de zaak weer geopend zou worden.

De tweede, die wèl gehoord werd, getuigde zoo eigenaardig, dat hem op
het gewicht van den eed moest worden gewezen! Het angstzweet stond den
man op het gelaat bij zijne pogingen, de waarheid te zeggen, zonder dat
zijn getuigenis den controleur kon schaden. Ik moet evenwel tot zijne
eer constateeren, dat de vrees voor vervolging wegens meineed iets
grooter was dan zijn angst voor de ontevredenheid van den controleur.

Maar het is toch zeker niet alleen door het gracelijk accepteeren van
hormat [17] en onderdanige kruiperij, dat de controleur zoo hoog staat
aangeschreven bij den planter? Hij zal toch zeker ook door zijne
hulpvaardigheid en welwillende tegemoetkoming—voor zoover die
natuurlijk vereenigbaar zijn met zijnen plicht als magistraat—de
tabakkers aan zich binden?

Zeker, daar is geen twijfel aan.—Veroorloof mij, u daar een enkel
voorbeeld van te geven.

De hoofd-administrateur eener groote maatschappij had een koetsier en
die koetsier had eene moeder, of liever—want hier is die Urquelle alles
Uebels—had geene moeder, maar deed alsof hij eene moeder had. Die
gefingeerde moeder nu werd ziek en stierf. De koetsier vroeg den
toean-maatschappij [18] verlof haar te gaan begraven, wat hem werd
toegestaan.

Een paar dagen daarna kwam de waarheid aan het licht.

De toean-maatschappij werd boos, dat is menschelijk, en stuurde in zijn
drift den koetsier ter bestraffing naar den Magistraat, [19] hetgeen
dom was, zoudt gij meenen. Toch niet. Met eene geestkracht, die den
toekomstigen Napoleon kenmerkt, zette de Magistraat zich over de wet
heen en strafte den koetsier met drie maanden, de maximum-straf, welke
hij bevoegd is op te leggen en waarvan niet is hooger beroep.

Drie maanden dwangarbeid, omdat de man had gelogen tegen zijnen baas!

De planter, die mij het geval vertelde, voegde er gemoedelijk aan toe:
Natuurlijk was de man niet strafbaar, maar wij planters zien zoo iets
graag, voor ’t prestige, weet u. En hij—d. i. de controleur—zal het ook
wel gedaan hebben met het oog op zijne vendutie natuurlijk.

Och kom, hoe kan men zoo’n edel mensch zulke lage bedoelingen
toeschrijven. Het is toch duidelijk, dat wetsverkrachting, zoo ooit,
hier noodzakelijk was. Tot heil van het algemeen moest hier het recht
van het individu worden opgeofferd.

Een ander staaltje van het gevoel van verantwoordelijkheid bij den
Magistraat.

Eene groote onderneming was wat ver gelegen van het controleurskantoor,
zoodat het lastig was, telkens bij overtreding van de
koelie-ordonnantie de delinquenten op te zenden. Men zoutte dus de
perkara’s [20] op en zond eens in de week de gegaarde overtreders ter
bestraffing naar den magistraat. Een behoorlijk geleide vergezelde hen,
opdat zij niet weg konden loopen en het geheel stond onder de leiding
van een inlandschen mandoer. Bij den magistraat aangekomen,
overhandigde de mandoer hem een brief van den hoofd-administrateur,
waarin deze den magistraat onder aanbieding zijner beleefde groeten,
vriendelijk verzocht de ondervolgende koelies wegens de achter hunne
namen genoemde overtredingen met de daarop staande straffen te willen
straffen.

Zonder eenig nader onderzoek werd door den behulpzamen magistraat het
verzoek ingewilligd en de overtreders exemplaarlijk gestraft.



Van de andere zijde moet er heel wat gebeuren, voor een Europeaan
vervolgd wordt. Ik spreek nu niet over de zoogenoemde bagatelzaken,
maar over feiten, welke ter berechting voor den Raad van Justitie thuis
behooren.

De minzame magistraat neemt in zoo’n geval het recht, onbevoegdelijk,
in eigen hand en legt den delinquent eene boete op. Deze boete wordt
dan gestort in de kas van de eene of andere instelling van
liefdadigheid. Verder betaalt de overtreder van de Wet de kosten voor
verpleging en dokter c. q. en de zaak is afgeloopen.

Ook wel—wat tegenwoordig meer in zwang schijnt te zijn—komt de boete
als schadevergoeding aan de beleedigde partij.

Een onderzoek naar het percentage van strafzaken die getoetoept worden,
is uitteraard lastig. Het eenige wat ik hieromtrent als zeker mede kan
deelen is, dat in de hoofdstad Medan gedurende de laatste vier
jaren—over welk tijdperk door mij voornamelijk gehandeld wordt—het
percentage bedroeg juist 100%. Geen enkele zaak van eenig aanbelang is
gedurende dien tijd strafrechterlijk vervolgd!!

Nu is uit den aard der zaak het aantal misdrijven, door Europeanen
gepleegd, in Medan betrekkelijk gering in vergelijking met dat,
gepleegd op de ondernemingen. En ook was er, naar ik meen, geen enkel
geval van moord of doodslag bij, dat niet vervolgd werd, en waren de
ergste gevallen het toebrengen van min of meer gevaarlijke wonden. In
deze gevallen heeft bij den magistraat—hoe ongeoorloofd dan
ook—voorgezeten een zeker kasian [21] vanwege de hooge kosten eener
vervolging. [22]

Maar hoe staat het op de ondernemingen?”

Onwettige vrijheidsberooving is daar aan de orde van den dag.

Het gevoel der menschelijke gelijkheid voor God en dus voor de Wet is
bij den meester door de koelie-ordonnantie verdoofd en de werkkring der
Europeesche assistenten herroept voor den geest het beeld van den
vroegeren blankofficier.

Doodslag komt veelvuldig voor.

Misbruik van macht en van positie geeft herhaaldelijk aanleiding tot de
onrechtmatigste handelingen en de walgelijkste tooneelen.

En toch zijn de strafzaken uit Deli, welke behandeld worden in Batavia,
hoewel in volstrekten zin vele, betrekkelijk gering in aantal.

Hoe komt dat?

Het volgende moge den aandachtigen lezer inlichting geven.

Toen op mijn verzoek een zeker administrateur strafrechterlijk vervolgd
werd, omdat hij tegen alle recht een stal, toebehoorend aan een
Chineeschen winkelier, op de onderneming had doen vernielen en aan de
klacht door den betrokken magistraat gevolg werd gegeven, verweet de
administrateur den magistraat in heftige bewoordingen zijne houding in
deze zaak. „Waarom deze zaak vervolgd en die van A., van B. en van C.
getoetoept; zaken die toch veel erger waren? Als ik vervolgd word, zal
ik dat alles eens aan den Raad van Justitie mededeelen.” Zoo dreigde de
administrateur [23].

Gelijk ik reeds zeide, het percentage op te geven der getoetoepte
zaken, is vrij wel onmogelijk. Toch meen ik uit mijne ervaring te mogen
schatten dat nog niet één procent der strafbare feiten—geen
bagatelzaken—door Europeanen gepleegd, vervolgd wordt.

Dit is deels te wijten aan den volstrekt onvoldoenden opsporingsdienst
en verder aan het verderfelijk toetoepstelsel.



Het is hier de plaats, mede te deelen, hoe ieder jaar de Majoor-Chinees
te Medan alle ambtenaren met kostbare cadeaux bedenkt ter gelegenheid
van het Nieuwejaar. Of hij al dan niet met den ambtenaar te maken
heeft, maakt geen verschil, behalve dan misschien in de waarde van het
aangeboden geschenk, hetwelk soms eene waarde van eenige honderden
guldens vertegenwoordigt.

Een mijner kennissen, pas als ambtenaar te Medan geplaatst, ontving,
hoewel hij den Majoor-Chinees zelfs nooit gesproken had, tot zijne
verbazing met Nieuwejaar een geschenk ter waarde van ongeveer ƒ 25.—.
Hoewel nooit dergelijke geschenken aannemend van menschen, met wie hij
uit den aard zijner betrekking te maken had, accepteerde hij dit, daar
immers zijne betrekking hem nooit in aanraking bracht met het
Chineesche Hoofd.

Wat bewoog den Chinees tot het aanbieden van dit geschenk? Men zal mij
toegeven, dat persoonlijke sympathie hier uitgesloten is. Aan
liefdadigheid kan niet worden gedacht, want het cadeau was een voorwerp
van weelde en trouwens de beschonkene in ’t genot van een behoorlijk
salaris.

Ben ik te ergdenkend, wanneer ik vermoed, dat de uitgave gemaakt werd,
omdat de mogelijkheid bestond, dat het Chineesche Hoofd wel wat met
mijnen vriend te maken zou krijgen?

Ter eere van onze ambtenaren wil ik hier constateeren, dat er meer dan
een gevonden wordt, die dergelijke geschenken weigert, zelfs op het
gevaar af van hooger hand een „katje” te krijgen, omdat zijne weigering
van gebrek aan tact getuigt. [24]



RECHTSPRAAK.


    Bij zijne rechtspraak moet de magistraat indachtig zijn, dat de
    voorschriften van het Reglement omtrent het bewijs in burgerlijke
    en strafzaken niet, zooals op Java, alleen voor den landraad, maar
    ook voor de magistraatsgerechten verbindend zijn.

        Circulaire van Mr. T. H. der Kinderen XXVIII. (Bijblad No.
        4408).

    In Deli is de praktijk tot nu toe steeds aan ’t woord geweest, men
    is er wel bij gevaren en men late zich ook nu niet afschrikken door
    de machtspreuk, de wet verbiedt dit of dit.

        D(een) in de Deli-Courant van 3 Sept. 1898.


In een artikel in de Deli-Ct. van 3 Sept. 1898, dat geheel
ongemotiveerd den titel draagt „De puntjes op de i’s”, deelt de heer
D(een) de meening mede van een Nederlandsch geleerde over de
behandeling der koelies in Deli. Hij schrijft het volgende:

„Een Nederlandsch geleerde bezocht Deli, wanneer doet er minder toe;
hij staat hier te lande bekend als een zeer scherpzinnig en uiterst
conscientieus man en hetgeen hij meedeelde over de behandeling der
koelies op Sumatra, is in een woord hemeltergend. Maanden geleden kwam
mij zijne opinie ter oore. ’t Zal erg overdreven zijn, dacht ik, en met
dezen en genen er over sprekende, kwam ook bij mij ten slotte het idee
boven dat een geleerde, niet gewend om met inlandsche werkkrachten om
te gaan, niet de man is om de kwestie vrij van zekere sentimentaliteit
te beoordeelen. Ik zweeg dus,.....”

De heer D(een) is geen geleerde; niemand die zijne artikelen geregeld
leest, zal zich aan vervolging wegens hoon wenschen bloot te stellen,
door hem geleerdheid ten laste te leggen. Laat ons echter
veronderstellen, dat hij in gelijke mate als de bedoelde geleerde de
eigenschappen van scherpzinnigheid en nauwgezetheid bezit. Bij het
vormen van een oordeel zullen deze twee qualiteiten er niet weinig toe
bijdragen, om het juist te doen zijn en om vertrouwen te wekken bij
anderen in de getrokken conclusie.

Doch nu vraag ik, waar ter wereld haalt de heer Deen het recht vandaan,
om met een beroep op vermoedelijk aanwezige sentimentaliteit, den
geleerde onbevoegd tot oordeelen te verklaren, alleen op grond, dat hij
meer wetenschappelijk is ontwikkeld dan de heer Deen?

Met eene onhandigheid, die oppervlakkige geesten als de heer Deen
kenmerkt, haalt hij aan het slot van het aangehaalde
couranten-artikeltje eenige woorden aan, door den resident Scherer bij
de invoering van „de rechterlijke organisatie op Sumatra’s Oostkust”
(lees „het Reglement op het Rechtswezen in de Residentie Oostkust van
Sumatra”) gesproken: „De ontwerper dezer organisatie Mr. Der Kinderen
heeft begrepen, dat voor een land met zulke eigenaardige politieke,
sociale en economische toestanden het niet alleen noodig zou zijn, het
reglement op het Rechtswezen te toetsen aan de wetenschap, doch ook te
rade te gaan met de eischen der praktijk”.

Zou het ook juist om de eischen der praktijk zijn, dat Mr. Der Kinderen
uitdrukkelijk in zijn aan hoofde dezes geciteerde circulaire den
magistraten op het hart drukt, toch in ’s hemels naam zich niet te
laten verleiden tot het spreken van arbitrair recht, doch zich stipt te
houden aan de wettelijke voorschriften omtrent het bewijs, zoowel in
burgerlijke als in strafzaken?

Zou het niet zijn, dat Mr. Der Kinderen, bevreesd voor kwade practijken
van de zijde der werkgevers tegenover de ongelukkige contractanten, den
magistraat waarschuwt, toch niet lichtvaardig te zijn in zijn oordeel
en hem beveelt slechts dan tot veroordeeling over te gaan, wanneer aan
de eischen der wet geheel is voldaan?

Zou het niet zijn, dat Mr. Der Kinderen wilde waarschuwen tegen de
gewetenloozen, die, alleen lettend op eigen geldelijk belang, als de
heer Deen zoo vriendelijk raadt, „zich niet laten afschrikken door de
machtspreuk, de wet verbiedt dit of dit?”

Zou het niet zijn, dat de heer Deen, zich beroepend op Mr. Der
Kinderen, zijn eigen vonnis velt? En zou wat meer wetenschappelijke
ontwikkeling en kennis van zaken den heer Deen hebben geschaad, waar
hij de puntjes trachtte te zetten op de i’s?

De heer Deen vergeve mij, dat ik meer blijf hechten aan het oordeel van
den zeer scherpzinnigen en uiterst conscientieuzen geleerde, zooals de
heer Deen zijnen zegsman omschrijft, al voert hij wetenschappelijken
ballast, dan aan de meening van den heer Deen, die—ik geef het toe—even
ontbloot is van wetenschappelijke gronden als van zedelijk gevoel.

Het zou zeker niet de moeite waard zijn, zoo lang bij eene, zacht
gezegd, immoreele uitlating van een oppervlakkig journalist stil te
staan, ware het niet, dat de heer Deen onder planters, hoe onverdiend
dan ook, geldt als een man van gezag. De theorie „de wet ondergeschikt
aan de eischen der praktijk” met zooveel schaamteloosheid verkondigd,
moet ingang vinden bij wie belang hebben bij de instandhouding der
praktijk. Der praktijk van mishandeling en wreedheid, ongevoeligheid en
gelddorst, willekeur en bedrog.



MISHANDELING EN WREEDHEID.


Het ligt niet in het plan van dit boekske, alle zonden van Deli te
ontdekken van zijn ontstaan tot op heden. Laat het verledene verleden
blijven, al kan het nooit sterven, waar de overleveringen blijven
bestaan. Ik wil spreken over den laatsten tijd, en neem daartoe een
tijdperk van vier jaren. De beschrijving, hoe eens—lang geleden—een
administrateur een koelie met de duimen tusschen de copieerpers
schroefde; hoe, om de orde te handhaven in een hospitaal, elk der
patiënten een kies werd getrokken; hoe inspecteur en beheerder in
broederlijke eensgezindheid zich verwaardigen aan tiangs [25]
opgeheschen Chineezen eigenhandig aan den lijve te tuchtigen; de
beschrijving van deze en dergelijke blijken van speelschheid zij den
lezer bespaard. De overlevering heeft om de slapen dezer helden reeds
hare kransen gewonden—zij behouden die ongerept! Wat door mij wordt
medegedeeld, wordt beschenen door het volle licht der historie en op de
akten der zaak kan nog elk oogenblik de hand worden gelegd.



Oude toestanden bestaan niet meer; de tijden zijn veranderd; de ruwheid
van den eersten pionier heeft plaats gemaakt voor het zachter beheer
van den wetenschappelijken planter. Hoe weldadig doet ons het tooneel
aan, in vergelijking bij hetgeen men vroeger zag, dat een drietal jaren
geleden het huis van een assistent van een der grootste maatschappijen
te aanschouwen gaf. Een ooggetuige verhaalt mij het volgende:

„Het was tegen elven, toen ik na een langen rit in de heete zon over
den stoffigen weg het huis van den assistent X. op de onderneming Y.
bereikte. De heer X. bleek nog niet thuis te zijn en zoo zette ik mij
op de voorgalerij, om zijne komst af te wachten. Nauwelijks gezeten,
hoorde ik eene jammerende vrouwestem, die van onder het huis scheen te
komen. [26] Ik stond op, om te gaan zien, wat er gaande was. Beneden
gekomen, zag ik eene Javaansche vrouw, naar schatting vijftien, zestien
jaar oud, vastgebonden onder het huis aan een paal, in den stand van
Christus aan het kruis. Om dit mogelijk te maken was een dwarshout over
de paal gespijkerd, waaraan hare armen waren gebonden. De zon scheen
gedeeltelijk op haar geheel naakt lijf, doch dit kon mij niet de
kreuningen en het gejammer van de vrouw—in Holland zou men ze nog een
meisje hebben genoemd—verklaren. De huisjongen lichtte mij in. Zij had
de voorkeur gegeven aan de belangelooze liefde van iemand van haar stam
boven de rijksdaalderliefde van den heer X. en daarom had de toean haar
zoo laten vastbinden. Om te beletten, dat zij bewusteloos zou worden
onder de wreede straf, had hij haar vrouwelijk deel laten inwrijven met
gestooten Spaansche peper (sambal-oelik). Dit was mij toch werkelijk te
erg en ik ben verder gereden. Naar ik hoor heeft het meisje in dien
toestand van zes uur ’s ochtends tot zes uur ’s avonds doorgebracht.”

De bedrijver van deze wandaad echter is zijne rechtmatige straf niet
ontgaan, o lezer, denk dat niet! Niet, dat hij vervolgd is in rechte en
met ettelijke jaren tuchthuisstraf voor dit schandelijk misdrijf heeft
geboet. O neen, de Maatschappij, waarbij hij in dienst was en nog is,
heeft het recht genomen in eigen hand en........ hem naar eene andere
onderneming overgeplaatst. En ook zelfs dit niet als de straf, maar
omdat de Maatschappij vreesde voor een row. [27]



Na een kijkje in het leven bij eene groote maatschappij, een korten
blik op de historia intima eener kleine.

Minder dan vier jaren geleden dan lagen op eene kleine onderneming in
eene droogschuur vijf Chineezen, wegloopers, die opgepakt waren en
daarvoor—voor het wegloopen—bestraft. Door een toeval kreeg ik ze te
zien. Ze lagen naast elkander op eene mat op den grond, allen op den
buik, terwijl de rug gedekt was met een stuk wit goed. Eene andere
ligging was niet mogelijk, daar achter- en zijkant geheel en al wond
was, veroorzaakt door slagen met bamboe, niet dunne bamboe, maar bamboe
van 3 à 4 c.M. middellijn, wat de wreedste wonden maakt. Zij werden
verpleegd door den barmhartigen administrateur zelf, die hen aldus tot
straf voor het wegloopen had doen geeselen.... hij was bang, dat toch
hierin misschien aanleiding tot vervolging zou worden gevonden, indien
het den magistraat ter oore mocht komen. Eens in de week kwam een
dokter, die het oppertoezicht op de behandeling had.

Die koelies waren weggeloopen, omdat de behandeling te goed was op de
onderneming, dat is duidelijk. Als dien vlegels eenmaal de
broodkruimels gaan steken!

De beheerder is hiervoor nooit gestraft, wel is hij voor andere
feiten—even erg en even wreed—vervolgd. De dood heeft hem aan zijnen
aardschen Rechter onttrokken.



Een ander—nu weder een beheerder van eene der grootste
maatschappijen—sloeg eene vrouw, die door ruzie maken zijne nachtrust
had verstoord, nadat hij ze onder zijn huis aan een paal had laten
vastbinden, met eenen stok op de billen, totdat het bloed er langs
liep—neen, totdat alles eene groote, vieze etterwond was. Ik heb die
vrouw zelf gezien. Het was afgrijselijk. Eene vervolging is ingesteld,
doch de getuigen zijn verduisterd. [28]

Iemand, die in de bedoelde maatschappij veel te zeggen had, deelde mij
mede, dat indien de betrokken administrateur veroordeeld werd, hij
onmiddellijk ontslagen zou worden. Een wegens slaan van vrouwen
veroordeeld beheerder kon, met het oog op de directie in Europa, niet
gehandhaafd blijven. Lui in Holland hebben bekrompen idees.



Het volgend geval is zeer recent. Ik lees er over in de Java-Bode van
31 December 1901, van de hand van den bekenden briefschrijver D. E.
Liaan, het volgende:

De controleur van Serdang is tegenwoordig bezig om in zijne afdeeling
onderzoek te doen op de ondernemingen naar de behandeling der koelies,
voornamelijk naar de verpleging van zieke koelies, en wel naar
aanleiding van de volgende feiten. Reeds geruimen tijd had het hem
getroffen, dat hij van een koffie-onderneming, waarvan een Franschman
administrateur was, zeer dikwijls Javaansche koelies toegezonden kreeg,
met het verzoek hen te straffen voor werkweigering. Steeds verklaarden
die koelies, dat zij eenvoudig niet konden werken, dat zij te ziek en
te zwak er voor waren, eene verklaring, die door hun ellendig uiterlijk
bevestigd werd. Dit gaf te denken en op een goeden dag stond de
controleur, die de noodige voorzorgen genomen had, dat zijne komst niet
vooruit had kunnen worden aangekondigd, onverwachts op de bedoelde
onderneming en bij een hokje, dat voorzien was van een getralied
venstertje en van eene deur, die van buiten met een stevig hangslot was
afgesloten.

Dit hokje was het hospitaal der onderneming.

Uit het tralievenstertje sloeg een verpestende stank naar buiten en
daarbinnen in eene ruimte van enkele vierkante meters lagen twee
Javanen, acht Javaansche vrouwen en.... een lijk. Het laatste, zooals
later bleek, reeds ongeveer sedert vier-en-twintig uren. Gelegenheid om
te baden was er niet, drinkwater was er niet, eene inrichting om aan
natuurlijke behoeften te voldoen was er niet. Dit laatste geschiedde op
den grond en de zieken krabbelden dan met de handen wat zand bij
elkander om daarmee hun uitwerpselen te kunnen bedekken en door een
reet onder de omwanding heen naar buiten te kunnen schuiven. Als de
dorst hun te ondraaglijk werd, moesten zij maar zien, voor een gedeelte
van hun rantsoen rijst en gedroogde visch—uitstekende ziekenkost!—dat
hun eenmaal per dag verstrekt werd, van voorbijkomende koelies wat
drinkwater in te ruilen. Eens in de veertien dagen kregen de zieken
kinine. Deze bijzonderheden omtrent de „geneeskundige behandeling”
ervoer de controleur, door de ongelukkige schepsels, die vergingen van
vuil en ongedierte, door de tralies heen te ondervragen.

Ook den beheerder werden eenige vragen gesteld. Waarom het „hospitaal”
van buiten was afgesloten? Ja, hij had geen geld om een oppas [29] te
betalen. Natuurlijk was het volstrekt niet uit vrees, dat misschien een
der langzaam stervenden nog kracht genoeg zou kunnen hebben, om weg te
kruipen en zich over zijn beul te gaan beklagen. Waarom de
„behandeling” der zieken zooveel te wenschen overliet? Och, hij stopte
in zijn „hospitaal” slechts koelies, van welke hij overtuigd was, dat
zij toch dood gingen. Volgens de opvatting des edelen mans—zoover
verheven, niet waar? boven het Javaansche werkvee, dat hij daar in zijn
pesthol liet crêveeren, zooals geen fatsoenlijk man zijn schurftigen
hond zou laten doen—was dus geen koelie ziek, voordat hij
onvermijdelijk sterven moest. En als ’t zóóver was, kon toch natuurlijk
niet van hem verlangd worden, dat hij voor ’t stervende, dus waardeloos
geworden werkvee kosten maakte of moeite deed. Hij zag echter in, zeide
hij, dat de controleur op zijne onderneming was gekomen „om hem
ongelukkig te maken”.

Waarachtig, lezer, dat zeide de brave kerel. Is ’t niet aandoenlijk,
iemand zoo onverdiend te zien vervolgd worden?

Hoe uitstekend de voeding van de „gezonde” koelies op die onderneming
was, blijkt wel heel eigenaardig uit het opzenden ter bestraffing
wegens werkweigering van menschen, die te zwak waren om te werken en
daaruit, dat die „gezonden” voor eene zoo geringe hulpvaardigheid als
het brengen van eene flesch drinkwater zich lieten betalen in voedsel.
Volgens de bestaande bepaling moet ook deze onderneming eene
overeenkomst gesloten hebben met een geneesheer om minstens eens in de
veertien dagen haar hospitaal te bezoeken. Hoe het mogelijk is, dat
deze medicus in de wijze van „verpleging” heeft kunnen berusten, is, op
zijn zachtst uitgedrukt, onbegrijpelijk.

De zieken, die zeker niet gedacht hadden, nog ooit levend uit deze
moordinrichting te komen, werden naar het civiel hospitaal te Loeboeq
Pakam vervoerd, waar een der Javaansche vrouwen ook nog binnen korten
tijd overleed. Op haar sterfbed werd zij door den controleur onder eede
gehoord en bevestigde nog eens alles aangaande de „behandeling” in het
„hospitaal” der onderneming, waarin zij zeide meer dan veertig dagen te
hebben doorgebracht. Geen wonder dus, dat zij stierf; vreemder is het,
dat zij het nog zoolang had uitgehouden. Ook deelde zij nog mede, dat
de toewan besar—ja, inderdaad wèl een verheven „groote heer”—elken dag
door het tralievenster kwam kijken en belangstellend aan de zieken de
vraag toeriep of zij nog niet dood waren, terwijl hij zijn spijt te
kennen gaf als dit nog niet het geval was.

Het verhaal van die stervende vrouw.... neen, ik wil niet aan mijn
gevoel toegeven. Ik heb mijn best gedaan om de feiten hartstochtloos,
zonder eenig blijk van gloeiende verontwaardiging op te schrijven,
zooals een deurwaarder een inventaris opmaakt. Men mocht mij eens
beschuldigen van „philanthropische neigingen”, het laagste peil van
idiotisme, waartoe een Deli-bewoner in de oogen zijner mede-ingezetenen
kan zinken. Wie ter wereld hecht nu iets aan de praatjes van—om eene
elegante uitdrukking uit de planterstaal te gebruiken—zoo’n stervend
„contractlel”? Aan het gezeur van eenige, bij levenden lijve in vuil en
ongedierte verrottende, zieke Javanen? Geen enkel verstandig mensch
natuurlijk! ’t Zijn immers maar inlanders! Zou voor zulke lui een
Europeaan, men bedenke toch een Eu-ro-pe-aan, welk een ellendeling hij
ook zijn moge, „ongelukkig gemaakt” mogen worden? Dàt nooit!

Dit is de Deli-opvatting. Dit begrip, dat het jammer is, als een
Europeaan gestraft wordt voor het mishandelen van koelies en beklaagd
moet worden, als hij krijgt wat hij verdient, woekert, meer of minder
geprononceerd, als een kanker voort in de rechtsbegrippen van de
geheele samenleving ter Oostkust van Sumatra. En als zoo iemand
terugkomt van Batavia, vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs, omdat
hij handig was in het wegmoffelen van getuigen, dan is er gejuich in
den lande Deli. Waarlijk, Mark Twain merkt te recht op, dat in eene
maatschappij, waar slavernij bestaat, zelfs de meest elementaire
begrippen van recht bij de slavenhoudende klasse ontbreken.



Wat er voor den dag zou komen, indien het Gouvernement wilde besluiten
tot het houden van een algemeen en grondig onderzoek, leert ons de
geschiedenis van den heer Tripp en de British Deli and Langkat Tobacco
Company. De heer Tripp had de beschuldiging uitgesproken, dat op de
ondernemingen dezer maatschappij de koelietoestanden ergerlijk waren en
mishandelingen aan de orde van den dag. In de Deli Ct. van 24 Mei 1899
leest men omtrent deze zaak het volgende:

„Vermoedelijk is het bericht, dat het regeeringsonderzoek in zake
koeliemishandelingen bij de British Deli gesloten zou zijn en tot
resultaat had, dat de ongegrondheid gebleken is van ’s heeren Tripp’s
aantijgingen, wat voorbarig. Indien ’t waar is en men meene, dat
daarmee de zaak ook voorgoed uit is, dan vergist men zich.

Wat is namelijk het geval? Het proces te Londen heeft de heer Tripp
gewonnen doordien hij een rechter aan zijne zijde kreeg, die zijn
banbliksem slingert tegen de Engelsche directeuren, met wier voorkennis
de schandelijke koelie-toestanden hadden voortgeduurd, doordien geen
onderzoek was ingesteld, toen hun de misstanden meegedeeld waren. De
directeuren liepen na de reprimande naar baron Van Goltstein, den
Nederlandschen gezant, die de regeering in den Haag waarschuwde, die op
haar beurt de zaak te Batavia aanhangig maakte.

In omgekeerde volgorde zal het resultaat van het onderzoek nu te Londen
komen, maar daarmede is de zaak, zooals ik boven reeds schreef, niet
uit. Want is het bericht waar, dat de beschuldigingen ongegrond bleken,
dan volgt te Londen een proces wegens laster van de directie der
British Deli tegen den heer Tripp. Dit werd van den beginne af voorzien
en mocht het zoo ver komen, dan zullen onder eede verklaringen worden
afgelegd door oud-employé’s van de British Deli, die òf valsch zijn en
dan loopen de heeren gevaar, met het tuchthuis kennis te maken, òf een
ongunstig licht werpen op het onderzoek, in Ned.-Indië gehouden.

Dit laatste doet mij verwachten dat de uitslag van het onderzoek niet
wereldkundig zal worden, te meer, omdat alsdan ook in Nederland een
enquête zal moeten worden gehouden, aangezien ook daar getuigen
hunkeren om verklaringen af te leggen eensluidend met de bezwarende,
die indertijd te Londen zoo’n sensatie verwekten.”


              +++++++++++++++++++++++++++++++++++
              +                                 +
              +        Emigranten Bureau        +
              +          „Midden Java”          +
              +            SAMARANG.            +
              +      Contracteert krachtig      +
              +       JAVAANSCH WERKVOLK.       +
              +         Specialiteit in         +
              +           BAGALENERS!           +
              +        Vertegenwoordiger        +
              +        Herman A. Lefèbre,       +
              +              MEDAN.             +
              +                                 +
              +++++++++++++++++++++++++++++++++++

                                (Sum.-Post en Deli-Ct. 1902.)


Hieromtrent, aldus D. E. Liaan in de Java-Bode van 10 Juli 1899, kan ik
mededeelen dat het onderzoek wel is afgeloopen, maar, zooals te
verwachten was, weinig positief resultaat heeft opgeleverd. Sporen van
mishandeling zijn natuurlijk niet eeuwigdurend en het is heel lastig,
met zekerheid uit te maken of sommige litteekens afkomstig zijn van een
pak slaag, dat iemand een paar jaar geleden gehad heeft. Ook het
geheugen van menschen kan men niet dwingen. Van een en ander een
verwijt te maken aan den onderzoeker, ware zeker onbillijk. Dat de
directie der British Deli zou overgaan tot eene klacht wegens laster
tegen den heer Tripp, acht ik niet waarschijnlijk, daar zij wel zal
denken aan het spreekwoord, dat ons leert dat er sommige stoffen zijn,
die, hoe meer men er in roert, een des te onaangenamer geur
verspreiden. Al ware ook te bewijzen, dat elk woord van den heer Tripp
een leugen geweest was, dan zijn hier toch altijd nog de verslagen der
terechtzittingen, die dan voor den dag zouden komen en waaruit minder
mooie dingen zouden blijken. Klachten over geknoei met de uitbetaling
van het loon; vervolging van een administrateur wegens mishandeling,
waarbij de klacht werd ingetrokken tegen betaling van ƒ 50.— aan de
vrouw, die afgeranseld was; vervolging om dezelfde reden van een ander
administrateur, waarbij de zaak niet kon doorgaan wegens de verdwijning
van alle getuigen—zooals in Deli wel meer gebruikelijk is—; vervolging
van een assistent, die eindigt met veroordeeling tot een jaar
gevangenisstraf wegens doodslag onder verzachtende omstandigheden, al
zulke dingen maken geen erg mooien indruk wanneer zij voor het groote
publiek komen.



Ten slotte nog dit uitknipsel uit de Java-Bode van 12 Mei 1902, die ik
onder het schrijven van dit opstel ontving:

„Heden zou voor den Raad van Justitie alhier, hadde hij niet tijdig den
oceaan tusschen hem en den wrekenden arm der gerechtigheid geplaatst,
hebben terechtgestaan een dier rauwe gasten, die ter Oostkust van
Sumatra onder Nederlands vlag koffie en tabak uit den bodem moeten
ranselen. Gedagvaard was A. H. Richards, 46 jaren oud, geboren te
Detroit in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, van beroep assistent
op de koffie-onderneming Tandjong Kassau te Batoe Bahra. Aan dezen
beklaagde wordt mishandeling ten laste gelegd van een groot aantal
Javaansche vrouwen, waarvan een beschaafd man zou gruwen. Aan twee
harer zou Richards, enkel omdat zij vergeten hadden, enkele
grassprietjes uit te trekken, zoo hevige slagen met een stok hebben
toegebracht, dat Kasina I daarvan een hoofdwonde bekwam, waaruit het
bloed gudste, terwijl Rasiem en Soemina het moesten ontgelden op de
schouders, beide armen en de meest vleezige lichaamsdeelen; in dezelfde
maand moesten Samina en Isa II, die van de onderneming gedrost waren,
doch weer opgevat werden, daarvoor eigenmachtig gestraft worden;
Richards zou met dat doel beide vrouwen hebben laten ontkleeden, daarna
met handen en voeten om een paal onder zijn huis hebben laten binden en
haar vervolgens eigenhandig met rotans op de bloote billen zoodanig
geslagen hebben, dat zij daarvan bloedige striemen behielden; op
dezelfde wijze zou deze man tewerk zijn gegaan tegenover Kariosoemito
II, die wegens buikpijn thuis was gebleven van het werk; deze vrouw
werd niet alleen met een rotan op rug en achterdeelen bewerkt, maar een
slag op haar linkerhand kwam zoo hard aan, dat zij die vijftien dagen
lang niet kon gebruiken. Aangezien geen dier vrouwen meer dan 20 dagen
tengevolge van die gruwelijke mishandelingen buiten staat is geweest,
persoonlijken arbeid te verrichten, is het volgens de geschreven
strafwet niet eens zoo heel erg.”

Met een verlicht gevoel, dat de straffen zoo erg niet zijn en het dus
met de beklagenswaardige slavenbeulen nog wel los zal loopen, gaan wij
over tot



ONGEVOELIGHEID EN GELDDORST.


Er is een tijd geweest, dat men de beroepen onderscheidde in eerlijke
en oneerlijke en hoewel die tijd reeds lang achter onzen rug ligt, het
is nog zoo heel lang niet geleden, dat het lang niet hetzelfde was,
waarmede men geld verdiende. En nog worden er eenvoudigen gevonden, die
ronselarij afschuwelijk en handel in koelies een minder waardig bedrijf
vinden.

Welnu, zij hebben ongelijk, want er is een goed stuk geld mee te
verdienen.

Ik wil erkennen, dat ik tot die eenvoudigen behoor en dat tot voor
korten tijd ik in de dwaling verkeerde, dat mijne meening in
overeenstemming was met de publieke opinie. Van deze opvatting ben ik
evenwel genezen, sinds ik als directeur van een zoogenaamd
emigratie-kantoor (een winkel, waar men koelies kan koopen) een
welbekend advocaat zag optreden. Het kan toch niet zijn, dat deze
Meester in de Rechten meent, dat de schande van het bedrijf vervalt,
doordat het wordt uitgeoefend door eene naamlooze vennootschap en hij
nu ook moraliter beperkte aansprakelijkheid wil pleiten? Wel komt zijn
naam als directeur nooit voor in de advertentie, waarbij het
emigratie-kantoor zijn vee en koelies aanprijst.



Zou het mogelijk zijn, dat toch diep in zijn gemoed eene stem afkeurend
fluistert en dat hij in de eenzaamheid, alleen met zichzelf, de
tinteling der schaamte voelt op voorhoofd en wang.


            +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
            +                                     +
            +              ENTLAUFEN.             +
            +       1 Javane, Namens „Kasan”      +
            +                 MIT                 +
            +    1 Frau und 2 kleinen Kindern.    +
            +     Alter 35 Jahre.—Höhe 161 cM.    +
            +    Kennzeichen linkes Auge blind.   +
            +     Um Benachrichtigung ersuchen    +
            +          A. SIEMSSEN & Co.,         +
            +      Post: Tebing-Tinggi-Deli.      +
            +                                     +
            +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

                                        (Deli-Courant 1899).


Kom, geen bespiegelingen, feiten!

„Waarlijk, Mark Twain merkt terecht op, dat in eene maatschappij, waar
slavernij bestaat, zelfs de meest elementaire begrippen van recht bij
de slavenhoudende klasse ontbreken”, schreef D. E. Liaan, of om hem bij
zijnen werkelijken naam te noemen, de heer C. de Coningh. En de
bewijzen?

Ziehier eene advertentie, geknipt uit de Sumatra-Post van 7 Mei 1902.


  +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
  +                                                                 +
  +                  H.H. Hoofd-Administrateurs en                  +
  +                 Administrateurs, zoomede Slagers                +
  +                   en Ondernemers van Mijnbouw!                  +
  +                                                                 +
  +                LEVERING tegen de LAAGSTE PRIJZEN:               +
  +      Gecastreerd, degelijk Madureesch of Oost-Java Trek-vee     +
  +   van 300–375 K.G., voorzien van certificaat van den Veearts.   +
  +                                                                 +
  +               Prachtige Madureesche Slachtstieren.              +
  +                                                                 +
  +            Flink, jong en gezond Oost-Java Werkvolk,            +
  +         MANNEN of VROUWEN voor LAND- en MIJNBOUW, tegen         +
  +          f 60.— per volwassen persoon, franco Belawan.          +
  +                                                                 +
  +           Belast zich met het KOOPEN en VERZENDEN van:          +
  +        Savoeneesche en Rottineesche Rij- en Wagenpaarden,       +
  +              uitstekend geschikt voor BERGTERREIN.              +
  +                                                                 +
  +                       Minzaam aanbevelend,                      +
  +                   H. LEEKSMA Kzn., Soerabaia.                   +
  +                                                                 +
  +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++


Men ziet het: Sierlijk geëtaleerd tusschen trekvee en slachtstieren
links en rij- en wagenpaarden rechts, stelt de koopman zijne mannen en
vrouwen ten toon. Hij levert ze u tegen de laagste prijzen! Koopt toch,
koopt! Ziet, zij zijn allen flink, jong en gezond, geschikt voor land-
en voor mijnbouw! Mannen of vrouwen naar keuze! Voor de kleinigheid van
zestig gulden per stuk zijt gij de man! Wees gerust, zij zijn allen
volwassen! Geen kalveren... och, kinderen bedoel ik! Koopt er wat en
hij zendt ze u thuis, franco, van wege de concurrentie!

Men vraagt zich af, of de steller dezer advertentie alle menschelijk
gevoel heeft afgeschud en er zelfs niet in zijne ziel meer gloort een
vonkje van betamelijkheid. Zie ik wil toegeven, dat het menschelijk is,
door den nood gedrongen, niet te kieschkeurig te zijn in het middel om
zijn brood te verdienen. Ik wil erkennen, dat de zorg voor vrouw en
kind den man kan drijven tot het doen van daden, waarvan anders zijn
eergevoel hem zou terughouden. Ik begrijp den diefstal uit honger, den
moord uit haat, de schending der wet in drift of nood. Ik kan me zelfs
voorstellen, dat iemand ronselaar wordt of slavenhaler. Maar niet kan
ik mij indenken, hoe iemand zijne medemenschen kan behandelen als, kan
rangschikken onder het gedierte des velds. Hoe dor, hoe dood moet het
gemoed zijn van wie die Javaansche mannen en vrouwen eene plaats gaf
tusschen het gecastreerde trekvee uit Madura en de Savoeneesche rij- en
wagenpaarden!

De man beveelt zich minzaam aan.



De koeliemakelaar Lefèbre, geestig als altijd, drijft in de volgende
aanbieding den spot met de ongelukkige contractanten, die zooals zij
het noemen, zich verkocht hebben.


        +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
        +                                             +
        +          Immigratiekantoor J. C.            +
        +          DE JONGH te Batavia tot            +
        +     vertrek gereed vrije contractanten      +
        +   25 vrouwen, 15 mannen, order te wenden    +
        +               tot den agent                 +
        +                                             +
        +           H. A. LEFÈBRE, Medan.             +
        +                                             +
        +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++


Ze zijn immers vrij, te teekenen of niet!

Laat ons van dit onderwerp afstappen, ’t is te walgelijk. De
advertenties, die dit werkje verluchten, spreken voor zich zelve.



Voert de handel in koelies den mensch van het pad der humaniteit, ook
het gemoed der meesters wordt langzamerhand voor de ellende, het lijden
der slaven verhard. Het denken en gevoelen, het leven van den koelie,
wie kent het? Wie is er, die iets weet van wat er omgaat in de ziel van
den slaaf? Alleen zijne werkkracht, zijne Arbeitsfähigkeit boezemt den
meester belangstelling in... gedurende den tijd zijner slavernij.
„Daarna kan hij voor mijn part verrekken”, is eene uitdrukking, die men
dagelijks kan hooren. Het sap der citroen is genoten, wat bekommert den
gebruiker de schil?

Als een koelie sterft, wordt hij begraven. Als in den tijd der cholera
vele koelies sterven, worden vele koelies begraven. ’s Nachts komen dan
de wilde varkens, die het laagje aarde, dat de lijken bedekt, omwoelen
en... Ik wil u niet akelig maken, mijne bedoeling is alleen, tegen te
spreken het praatje, dat in Deli de lijken der koelies rechtstreeks den
varkens worden voorgeworpen. Wel vindt men op verschillende plaatsen de
doodsbeenderen op het veld, maar ik kan verzekeren, dat ze—al zij het
slechts gedurende eene korte poos—onder de aarde hebben vertoefd.

Nu moge men het vreemd vinden, doch een feit is het, dat de hoogste
wensch van den koelie is, niet in Deli te sterven. Den oosterling is
nog lang niet het beschaafde idee bijgebracht, dat het hem
onverschillig kan zijn, wat er met zijn lichaam geschiedt na den dood.
Met eene kinderachtigheid, waarover zijn beschaafde meester de
schouders ophaalt, is hij er op gesteld, begraven te worden volgens den
adat van zijn ras of de regels van zijn geloof, en de mogelijkheid
onder (?) den grond gestopt te zullen worden zonder meer, is hem eene
verschrikking.


      +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
      +                                                         +
      +                    Emigratie-Kantoor                    +
      +                   J. M. LEVIE, Medan.                   +
      +                                                         +
      +                    Telephoon No. 280.                   +
      +                                                         +
      +      Beveelt zich beleefd aan voor de levering van:     +
      +                   Flink, Jong, Gezond                   +
      +                                                         +
      +                   JAVAANSCH WERKVOLK,                   +
      +                zoowel Mannen als Vrouwen.               +
      +                                                         +
      +    Orders worden spoedig en accuraat uitgevoerd, bij    +
      +                    aanvragen speciaal                   +
      +                                                         +
      +                       BAGALENERS.                       +
      +                                                         +
      +               Prijs en conditiën billijker              +
      +                       dan elders.                       +
      +                                                         +
      +                        De Agent,                        +
      +                       J. M. LEVIE.                      +
      +                                                         +
      +                  Kantoor Hüttenbachweg.                 +
      +                                                         +
      +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

                                        (Sum.-Post en Deli-Ct. 1902.)


Ten dezen kunnen de planters geene onwetendheid voorwenden. De
controleur Kühr zond in 1899 eene circulaire de wereld in, die pleit
voor zijn goed hart en eene aanklacht is tegen de planterswereld, die
dertig jaren achtereen gebrek toonde aan menschelijkheid. Deze
circulaire werd zoowel in de Deli-Courant als in de Sumatra-Post
gepubliceerd en besproken.


        Aan
            de Hoofd-administrateurs en Beheerders der
            Landbouw-ondernemingen in de afdeeling Deli.


    Zoowel de hoofden der Javanen, Bojans, Bandjareezen,
    Mohammedaansche en Hindoesche Klingen en Bengaleezen, als die der
    Chineezen hebben de opmerking gemaakt, dat de lijken der
    contract-koelies niet overeenkomstig den adat worden begraven.

    Op de meeste ondernemingen zijn er zelfs geene stukken grond
    gereserveerd tot begraafplaatsen voor de verschillende
    volksstammen.

    Bovendien worden de meeste Chineezen ongekist ter aarde besteld en
    hunne graven niet voorzien van een pitjiok of pisak (steenen
    tablet, vermeldende den naam van den overledene en den naam van het
    dorp of de plaats in China of elders, vanwaar de overledene
    afkomstig is).

    Aangezien nu:

        1o. een chineesche doodkist plm. 1.50 dollar en een steenen
            tablet plm. 25 cent kost.
        2o. er op eene onderneming jaarlijks hoogstens 40 Chineezen
            sterven; en
        3o. de op de verschillende ondernemingen aan te wijzen drie
            stukken grond:

            a. voor het begraven van Mohammedanen (Javanen,
               Soendaneezen, Bojans, Bandjareezen, Klingen,
               Bengaleezen).
            b. voor het begraven van Chineezen (Téo Tjioe’s, Keh’s of
               Hakka’s, Hailohong’s, Hokien’s, Makau’s, Kangsi’s,
               etc.), en
            c. voor het begraven of verbranden van Hindoe’s (Klingen en
               Bengaleezen),

    van geen grooten omvang behoeven te wezen, zoo heb ik de eer,
    UEdele beleefd in overweging te geven de bovenaangegeven drie
    afzonderlijke begraafplaatsen op uwe onderneming(en) te willen
    bepalen, zoo zulks nog niet is geschied—en elken overledene
    overeenkomstig zijne godsdienstige gebruiken te doen begraven, ten
    einde de godsdienstige gevoelens zijner bloed- of aanverwanten niet
    te kwetsen en geen aanleiding tot bedekte tegenwerking van de zijde
    der bovenbedoelde hoofden te geven.

        De wd. assistent-resident van Medan,
            E. K. M. Kühr.

                                                    Medan, 5 Juni 1899.


Dit humane rondschrijven heeft weinig of geen verbetering gebracht.
Zelfs de practische wenk, „geen aanleiding tot bedekte tegenwerking van
de zijde der bovenbedoelde hoofden te geven” heeft geen ander gevolg
gehad, dan een pluimpje voor zijn menschenkennis aan den steller der
circulaire in de Java-Bode.


  ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
  +                                                                 +
  +             Emigratie-, Verkoop- en Commissiekantoor            +
  +                                                                 +
  +                  Telegramadres ESAS, Soerabaia.                 +
  +                                                                 +
  +                             LEVEREN:                            +
  +                 Flink, jong en gezond Werkvolk,                 +
  +            zoowel MADUREEZEN, JAVANEN en SOENDANEEZEN           +
  +                          als CHINEEZEN                          +
  +                                                                 +
  +              voor Land- en Mijnbouw-Ondernemingen.              +
  +                                                                 +
  +        RISICO van desertie van boord voor onze rekening.        +
  +                                                                 +
  +             Wij hebben met onze Koeliezendingen het             +
  +   meeste succes en zijn bereid copie tevredenheidsbetuigingen   +
  +                     ter inzage op te zenden.                    +
  +                                                                 +
  +                           Leveren ook:                          +
  +             Chineesche en Javaansche Ambachtslieden.            +
  +                                                                 +
  +      Belasten zich met het effectueeren van alle mogelijke      +
  +                         orders, ook voor                        +
  +                                                                 +
  +           Prachtig Madura en Bali Slacht- en Trekvee,           +
  +               tegen scherp concurreerende prijzen.              +
  +                                                                 +
  +            Emigratie-, Verkoop- en Commissiekantoor.            +
  +                                                                 +
  +        Telegram-adres ESAS.      SOERABAIA (Roode Brug).        +
  +                                                                 +
  +                        Voor SOENDANEEZEN:                       +
  +                                                                 +
  +                  Telegram-adres ESAS, Bandoeng.                 +
  +                                                                 +
  +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

                                            (Sum.-Post en Deli-Ct. 1902.)


Deze uitslag—hoe bedroevend ook voor het gemoed—was te voorzien. Zulke
dingen moeten niet verzocht, zij moeten bevolen worden. Waar de koelie
feitelijk lastdier, werktuig, handelsgoed is geworden, mag men niet
verwachten, dat de eigenaar hem als mensch behandelen zal.

Het is de vloek der slavernij, de openlijke of verkapte, de levenslange
of de tijdelijke, dat zij het hart der meesters verdort en gevoelloos
maakt voor de nooden der onderhoorigen, omdat zij zich niet meer met
hen gevoelen van eenen geslachte. Waartoe zij leidt, de „tijdelijke
beperking der persoonlijke vrijheid”, wat het ideaal is harer
voorstanders, leze men in de voorstellen van majoor Maurice Meany
omtrent de exploitatie van Rhodesia.

„Ik zeg niet, dat het Chineezen moeten zijn, maar ik beweer dat
arbeidskrachten van buiten ingevoerd moeten worden. Komen zij niet uit
China, dan zullen zij waarschijnlijk uit Indië komen. Maar de Indiërs
zijn Britsche onderdanen en gij kunt hen dus niet naar eigen willekeur
dwingen, zooals gij dat wel kunt doen met Kaffers of Chineezen.
Bovendien is de Indiër ongeschikt voor zwaar mijnwerk en niet bestand
tegen koorts. Wij moeten dus Mongolen hebben—of te gronde gaan.
Rhodesia hangt bijna geheel af van de mijn-maatschappijen. Ruim 90 pCt.
van het geld, dat voor Rhodesia is uitgegeven, is van hen afkomstig;
daaruit volgt, dat het land het grootste belang bij de welvaart der
mijnen heeft en de grootste behoefte der mijnen is een overvloedige en
standvastige aanvoer van arbeiders.

Laten wij den Chinees toe, dan zal zijn verblijf slechts tijdelijk
zijn. Hij moet verdwijnen, zoodra de inboorlingen hebben leeren werken.
Geen mijneigenaar kan hem echter geheel missen; het lage loon, waarmee
zijn arbeid betaald wordt, maakt zulks onmogelijk. Ondertusschen moet
hij alleen hier komen als „houthakker en waterputter”, zooveel mogelijk
als een lastdier als men een menschelijk wezen maar maken kan.

Hij mag geen aandeel krijgen in een mijn, hij mag geen onderzoekingen
doen en geen handel drijven. Geen blanke mag contracten met hem
sluiten, hij mag geen huis, geen land, geen claim koopen, noch huren.

Hij komt alleen als mijnwerker, boerenknecht of huisknecht.

Hij mag niet als opzichter, timmerman, smid of verver werkzaam zijn,
hij mag geen enkel handwerk verrichten en geen ontploffingsmiddelen
noch vuurwapenen hanteeren.

Op deze voorwaarden wenschen wij Chineesche arbeidskrachten in te
voeren, evenals de Amerikanen zulks op de Philippijnen wenschen te
doen, maar slechts tijdelijk. Als de inboorling in staat is, zijne taak
te vervullen, moet de Chinees vertrekken, en daar zijn behoeften
grooter zijn, dan die van den inboorling en zijn loon dus hooger moet
zijn, zal hij voor dezen het veld ruimen, niet door dwang, maar door de
natuurwet, volgens welke dure arbeidskracht voor goedkoopere wijken
moet.” [30]

Gedeeltelijk is in Deli deze heilstaat geene fictie meer. Moeten wij
verder den weg op naar het ons hier voorgetooverd Utopia, of zou het
wenschelijker zijn, terug te keeren tot den Christelijken staat, die
geen inbreuk duldt op de vrijheid van persoon?



WILLEKEUR EN BEDROG.


Reeds bij het aanwerven der koelies op Java speelt bedrog, i. c. het
voorspiegelen van valsche feiten, een hoofdrol. De praktijken der
ronselaars zijn ieder min of meer bekend. Ik moet erkennen, niet van
alle finesses van het ronselvak op de hoogte te zijn—het onderwerp is
niet uitlokkend—, doch ik durf gerust te beweren, dat bij de werving op
Java het verschil in beteekenis van het woord ringgit aldaar en in Deli
velen een contract doet sluiten. Onder ringgit verstaat men n.l. op
Java een rijksdaalder en ter Oostkust een Mexicaanschen dollar.

De laatste heeft eene afwisselende koerswaarde, welke gedurende het
laatste viertal jaren niet hooger steeg dan ƒ 1.30 en niet lager daalde
dan ƒ 1.01. Als gemiddelde koers voor dat tijdperk zou men ongeveer ƒ
1.15 kunnen aannemen. Nu behoeft niet verteld te worden, dat de
ronselaar wel en de onnoozele Javaan niet op de hoogte is van dit niet
onbelangrijk verschil. Waar den laatsten dus een maandloon van zes
ringgit wordt beloofd, ziet hij in het vooruitzicht ƒ 15.—. doch
ontdekt later dat hij ± ƒ 7.— ontvangt.

Wel leest men in de contracten, dat de dollar tegen den koers van ƒ 2.—
berekend wordt, doch wat helpt dit het slachtoffer, dat in dollars en
niet in Nederlandsche munt wordt uitbetaald?

Een bedrog, waaraan de Delische planters niet schuldig staan, meent
gij? Niet schuldig; maar medeplichtig? Waarom dan niet aan de
tusschenpersonen last gegeven, de werkelijke waarde in het contract te
vermelden, daar men niet bij aankomst der koelies den schijn wil hebben
in hun oog, hen te hebben bedrogen? En waarom, als het werkelijk met
dien aangenomen koers van ƒ 2.— ernst is, een schip met
contract-koelies uit Java terug gestuurd, [31] in wier contract niet de
dollar als betaalmiddel stond opgegeven, doch het aequivalent ad ƒ 2.—
in Hollandsch geld?

Het schijnt mij toe, dat over deze praktijk de scrupuleuze planter
zijne handen niet in onschuld kan wasschen.

Men zal mij tegenwerpen, dat de lage koers van den dollar van geen
belang is voor den Javaan, daar de dollar in Deli het geregelde
ruilmiddel is, en dus verlaging van koers nog geen vermindering van
koopkracht medebrengt. Dit zou dan echter hoogstens kunnen gelden voor
die waren, welke òf in het land zelf geproduceerd worden, òf afkomstig
zijn uit landen, waar de Mexicaansche dollar het uitsluitend ruilmiddel
is, dus voornamelijk China en de Straits. Dit zelfs echter is niet
juist, doch bepaald misgezien blijkt de bewering, wanneer er sprake is
van goederen, uit Europa en Java ingevoerd. De importeurs berekenen hun
prijzen in Nederlandsch Courant en verlaging van den dollarkoers brengt
dus ten opzichte dezer goederen terstond en onvermijdelijk vermindering
van koopkracht van den dollar mede. En onder deze goederen vallen om
maar iets te noemen, alle kleedingstukken van den Javaan.

Bij de Deli Maatschappij en misschien ook bij sommige andere
ondernemingen worden bij terugkeer van koelies naar Java, doch ook
alleen aan dezen, de spaarpenningen—s’il y en a—uitgekeerd in
N.-Indisch Courant tegen den koers van ƒ 2.— Een weinig wol wordt het
schaap gelaten... voor reclame.

En kreeg nu nog maar altijd de koelie het hem toekomend loon in
dollars, d. i. in zilver of in gangbaar papier. Maar op hoeveel
ondernemingen ziet de koelie zich niet op den dag der uitbetaling
afgescheept, meestal gedeeltelijk, soms geheel, met estate-bons of bons
op de kedei! [32] In de Deli-Courant van 5 Mei 1902 lezen wij, hoe op
Ramboeng-Estate eenige koelies den administrateur hadden aangevallen,
omdat ze „sakit hati” waren [33] over die $ 2.60 papieren geld (lees:
bons op de kedei) in plaats van $ 1.— zilver en $ 1.50 bons zooals
gewoonlijk.

„Wat een tuig toch, niet waar, om zulk eene daad te volvoeren wegens
eene dergelijke kleinigheid!”, vervolgt de gevoelvolle schrijver.

Eene kleinigheid! In het zweet zijns aanschijns heeft de werkman
veertien dagen achtereen, van des morgens zes tot elf en des middags
van een tot zes, het land bewerkt. Gedurende al die dagen mocht hij die
onderneming niet verlaten, doch op den vijftienden dag, den dag der
uitbetaling, die tevens rustdag is, zal hij vrij zijn en een bezoek
gaan brengen aan een ouden kennis, een dessagenoot, die een kleine
warong bezit in de naburige kampong. Op zijn verzoek heeft deze het
feest der besnijdenis van zijnen oudsten zoon gesteld op dien dag. Van
den dollar, dien hij in zilver ontvangt, zal hij twee koepang [34]
geven als zijn bijdrage tot het feest....

Of wel, hij wil tabak en strootjes koopen bij een ander dan bij den
kedeihouder op de onderneming die te duur is, of wiens artikelen hem
niet bevallen....

Of hij wil—het doet er niet toe, wat hij wil. Hij is één dag vrij, los
van den knellenden band der slavernij en dien dag wil hij vieren naar
zijn genoegen, het komt er niet op aan, welk dat genoegen is, al hopen
wij, dat het een geoorloofd genot zij. Misschien zelfs wil hij de
onderneming niet eens verlaten, maar eens echt uitrusten van zoo lang
een arbeid, en het geld, de contanten, die hij ontvangt, sparen, ten
minste een koepang of vijf centen...

Ik tracht in de verste verte geen romannetje te schrijven, of door
sentimentaliteit op het gevoel mijner lezers te werken. Mij dunkt, dat
in alles wat ik veronderstelde, niets buitengewoons, niets minder
dagelijks wordt gevonden.

Maar wie onzer gevoelt niet, hoe diep de teleurstelling van den arme
moest zijn, toen hij in plaats van het hem toekomend geld, den dollar
in zilver, waar hij recht op had, te ontvangen, zich zag afgescheept
meteen bonnetje op den winkel der onderneming?

De Deli-Courant moge deze zaak eene kleinigheid noemen, zij blijft eene
daad van schandelijke willekeur van de zijde van den administrateur.



Nog sterker voorbeeld van willekeur, dat ten duidelijkste bewijst, hoe
onrechtmatige macht van den mensch over den mensch leidt tot verdorring
van de ziel en verharding van het gemoed van den meester, vinden wij in
den afschuwelijken toestand, waarin een tweetal jaren geleden de
Javaansche vrouwen verkeerden op eene der ondernemingen in Padang en
Bedagei.

Volgens het werkcontract wordt aan de vrouwen geen loon uitgekeerd voor
de dagen, dat zij niet werken.

Nu was er voor de vrouwen op die onderneming gedurende eene zekere
maand geen werk. Werk elders gaan zoeken, mochten zij niet, natuurlijk
niet, want zij waren niet vrij. Nu zou, indien er bij den beheerder der
onderneming nog een vonkje menschelijk gevoel had gegloord, ten minste
levensonderhoud aan die vrouwen gegeven zijn, wier schuld het toch
waarlijk niet was, dat er niet gewerkt werd. Zij wilden immers werken,
indien de meester maar zoo genadig wilde zijn, haar wat te doen te
geven. En hoe licht, ik zou zeggen, immers altijd, kan er op eene
onderneming van landbouw werk worden gevonden, al zij het dan ook
minder noodzakelijk werk. Maar neen, deze ellendeling, op het feit der
werkeloosheid der Javaansche vrouwen door zijn assistent opmerkzaam
gemaakt, antwoordde cynisch:

„Laat ze d’r centen maar op d’r eigen manier verdienen, er zijn genoeg
Chineezen op de estate.”

Kan het lager, kan het weerzinwekkender?



Wat soms het lot is der vrouwelijke contractanten, die door hare
schoonheid den meester behagen, ligt voor de hand. Een enkel
voorbeeld—uit tallooze—worde hier vermeld. Een administrateur had in
het kantoor der onderneming een separaat kamertje voor hem zelf, waarin
eene rustbank, tafel, spiegel en waschgerei. Daarin keurde hij van de
aangekomen vrouwen degene, die hem, laat mij zeggen, het beminnelijkst
toescheen, na, gelijk hij het euphemistisch noemde.

Het walgt mij, verder over dit onderwerp uit te weiden. Ieder, die met
de toestanden in Deli bekend is, weet het en wie het niet weet, moge
uit dit voorbeeld zijn conclusies trekken.



Maar zijn er dan geen rechters in Deli?

Hoe ongelooflijk het moge klinken, het antwoord op deze vraag luidt
ontkennend... In Deli zijn geen rechters! Ten minste niet voor
Europeanen. De rechter, die den Europeaan zal straffen ingeval van
gepleegd misdrijf, zetelt te Batavia. De kleinste kleinigheid—sedert
ruim een jaar met eene geringe uitzondering—moet voor den Raad van
Justitie te Batavia behandeld worden. Dat is ongeveer hetzelfde, of een
misdrijf, gepleegd in Amsterdam, zou worden berecht in Madrid. Deze
wijze van rechtspleging heeft voor den Europeaan een groot nadeel: de
kosten van het geding, waarin de beklaagde, indien hij schuldig
bevonden wordt, wordt veroordeeld, worden buiten verhouding hoog. Deze
toch beloopen, indien er een paar Europeesche getuigen worden
opgeroepen, minstens ƒ 1000.—.

Men ziet in, hoe onevenredig drukkend deze kosten zijn, indien—zooals
meer dan eens is voorgekomen—de beklaagde b. v. tot eene geldstraf van
ƒ 25.— wordt veroordeeld.

Toch hoort men weinig of geen klachten over deze abnormaliteit. En dat
met reden. Immers, de verre afstand van den rechter brengt twee groote
voordeelen met zich:

a. het groeien en bloeien van het verderfelijk toetoepstelsel;

b. de gelegenheid tot het verduisteren van getuigen.

Over het toetoepstelsel werd reeds het een en ander door mij gezegd.
Alsnu eenige inlichting omtrent



HET VERDUISTEREN VAN GETUIGEN.


Het is op zich zelf reeds geen gemakkelijke zaak voor een koelie, om
een Europeaan aan te klagen. Wel schrijft art. 4 van de
koelie-ordonnantie voor, dat de koelie de onderneming mag verlaten,
wanneer hij wil klagen bij den controleur. Welke waarde dit voorschrift
in de praktijk heeft, valt licht te raden. In de meeste gevallen
beschikt de Europeaan, over wien zich de koelie beklagen wil, in ieder
geval de administrateur over voldoende middelen, om te beletten, dat de
klager zijn recht zoekt. Gedwongen verblijf in het hospitaal der
onderneming, totdat de wonden genezen zijn, en dus een visum repertum
zoo goed als onmogelijk is geworden, is een akal [35], even oud als de
koelie-ordonnantie.

Maar laat ons veronderstellen, dat het den koelie gelukt, den
controleur te bereiken. Laat ons veronderstellen, dat de betrokken
controleur een vijand is van het toetoepstelsel, de zaak onmiddellijk
onderzoekt en de processen-verbaal doorzendt aan den Resident als
hulp-officier van Justitie. Laat ons veronderstellen, dat de Resident
de stukken doorzendt naar Batavia, aan den officier van Justitie.

Rekenen wij, dat deze zoo spoedig doenlijk den beklaagde oproept voor
de voorloopige instructie. Dus, nemen wij alles op zijn gunstigst en
voordeeligst, dan heeft toch door deze wijze van behandeling de
beklaagde een paar maanden, die hij tot zijn voordeel benutten kan, ten
einde den loop van het Recht te stuiten of af te leiden.

En wat ligt nu meer voor de hand, dan dat hij van dezen termijn gebruik
maakt tot het verduisteren der getuigen?

De getuigen toch zijn gewoonlijk koelies, die gaarne hunne vrijheid
terug erlangen. Bovendien zijn zij zonder uitzondering arm. Het aanbod:
ontbinding van het werkcontract—dus voor den koelie terugbekoming
zijner vrijheid—, vrije overtocht naar Singapore of eene andere
buitenlandsche haven, benevens eene voor den koelie belangrijke som
gelds aldaar in contanten te ontvangen, zal zelden, indien het te
rechter tijd wordt gedaan, geweigerd worden.

En zoo komt het, dat van de betrekkelijk weinige strafzaken uit Deli,
die in Batavia worden behandeld, er zoovele eindigen met vrijspraak,
wegens gebrek aan bewijs.

En zoo komt het ook, dat bij den Europeaan het rechtsgevoel meer en
meer verzwakt, in daden van geweld en misbruik van macht door hem niets
onteerends meer wordt gezien, waar de overheid haar eersten plicht
verwaarloost: de handhaving der Gerechtigheid.

Gerechtigheid! wie gelooft aan haar bestaan, wie wenscht haar aanwezen
in Deli? De meester niet, omdat zij in strijd is met zijn belang, de
magistraat niet, omdat zij eischt nauwgezet onderzoek en eene
hinderpaal is voor autocratisch gezag, de koelie niet, omdat hij reeds
lang overtuigd is, dat macht gaat boven recht.

Gerechtigheid! Het is een woord geworden, dat goed klinkt in officieele
speeches, doch waarover men òf lacht, òf de schouders ophaalt.

Er wordt geen Recht gesproken in Deli, er worden vonnissen geveld. [36]

Wee den koelie, die, bezwijkend onder den overmatigen last van arbeid,
hem opgelegd, den tjangkol laat zinken; wee den arbeider, die, uitgeput
door gebrek aan voedsel, de kracht niet meer heeft, zijne schreden te
richten naar het veld van zijn zweet; wee den slaaf, die niet
verschijnt op het tong-tongen in de morgenvroegte, omdat hij treurt
over den dood van zijn kind.

Er is een Magistraat der hoofdplaats, die hem veroordeelen zal
wegens.... verregaande luiheid of dienstweigering (art. 10 der
koelie-ordonnantie.)

Zie hier een proeve van rechtspraak door den Magistraat [37]


    POLITIE-ROL TE MEDAN.

    Veroordeeld werden op 5–8 Aug. 1902:

    tot 3 maanden krakal: [38]

    De Chineezen Kim Fau Seng, Oh A Wang, Lim A Heng, wegens diefstal
    als overtreding gepleegd; de Javanen Soeswan, Amat en Radjio,
    wegens rondzwerven; Kariodikromo, Ardjopawiro en Tingal, wegens
    herhaalde desertie.

    tot 2 maanden krakal:

    De Javaan Salam, wegens gauwdieverij.

    tot 1 maand krakal:

    De Javanen Sampan, Ketodrono, Projowikromo, Marsiman, Sarjan,
    Sarimowedji, Trowidjojo, Martoredjo, Mentowikromo, Mertomengolo,
    Midjan, Lasier, Diran, Sodikromo, Soerowikromo, Jasatirta,
    Toengging Kariositiko en Radoen, wegens voortgezette weigering om
    te werken; Najosomito, de Chinees Ho A Boe, wegens diefstal als
    overtreding gepleegd; en de Javaansche vrouw Ponikam, wegens
    medeplichtigheid aan diefstal.


Waarom liepen Kariodikromo, Ardjapawiro en Tingal herhaaldelijk weg?

Waarom de voortgezette weigering van zooveel Javanen?

Weet gij, Lezer, wat op deze vragen het onveranderlijke antwoord is van
den planter?

„Omdat de stinkers [39] het te goed hebben in de gevangenis.”

Zou het niet zijn, omdat zij het in de gevangenis beter hebben, dan op
de onderneming en zou de klacht der planters over de weekhartigheid van
het Gouvernement niet een aanklacht zijn tegen eigen hardvochtigheid?

Nog eene andere vraag stelt men zich terstond: wordt bij de
overtredingen van de koelie-ordonnantie wel de hand gehouden aan het
voorgeschrevene omtrent het bewijs, zooals Mr. Der Kinderen zoo
uitdrukkelijk aanbeval?

En dan—in het algemeen sprekend—moet het antwoord ook hier weder
ontkennend luiden. Het schijnt mij trouwens practisch een
onmogelijkheid toe. Hoe zal men b. v. luiheid wettig en overtuigend
bewijzen, wanneer de beklaagde ontkent?

De praktijk is dan ook, dat de beschuldiging—per brief of mondeling en
steeds buiten eede—van den administrateur, assistent, mandoer of tandil
[40] voor waar wordt aangenomen en de koelie gestraft.

Gewoonlijk evenwel erkennen de beschuldigden, omdat zij verlangen naar
de gevangenis, die hun verademing zal schenken van het lijden op de
kebon. [41]

Dat deze wijze van rechtspleging aanleiding moet geven tot misbruik,
zoowel bij den werkgever als bij den magistraat, ligt voor de hand. Ik
wees er reeds op bij het hoofdstuk toetoepstelsel.

En hoeveel te sterker is de verleiding voor den rechtsprekenden
ambtenaar, maar vonnis te vellen naar bloote overtuiging en vertrouwen
in den aanklager, waar van deze vonnissen noch is hooger beroep, noch
cassatie.

Wel luidt het voorschrift, dat de vonnissen, door den magistraat
gewezen, iedere maand aan den President van den Landraad moeten worden
gezonden, die ze van zijne opmerkingen zal voorzien.

Dit geschiedt evenwel nooit.

Wat voor ambtenaren deze autocratische macht op den duur kweekt, leert
ons



DE GESCHIEDENIS VAN GOH TJAU HIN. [42]


Het doorhakken, of dreigen met doorhakken van kwesties, waarmeê men
geen raad weet, heeft reeds sedert over-oude tijden als een teeken van
groote knapheid gegolden.

Men denke slechts aan Alexander den Grooten met zijn gordiaanschen
knoop en aan Salomo in het kinderproces. Om het echter met succes te
doen, moet men, en wel niet uitsluitend in eigen verbeelding, onbeperkt
autocraat zijn en tevens bezitter van salomonische wijsheid of
alexandrinisch talent. Is dit niet het geval en is men, bijvoorbeeld,
modern controleur B. B. in plaats van antiek despoot, dan wil het wel
eens gebeuren bij het toepassen der doorhakmethode, dat men zich in de
vingers hakt, wat niet zoo heel erg is, of in de rechtsbedeeling, wat
wel erg is. Zoo’n controleur heet dan bij sommigen net zoo lang „een
flink magistraat, die er van houdt, spoedig te decideeren”, [43] totdat
die sommigen zelve eens een salomonisch-onrechtmatige veeg uit de pan
krijgen.

Onlangs had een Chinees, Goh Tjau Hin, groot rijsthandelaar te Bindjey,
een geschil met de bijvrouw van zijn overleden vader. Zij verlangde de
uitlevering van een paar gouden armbanden, haar door haren man
geschonken en, naar haar zeggen, voor zijn dood hem door haar weder in
bewaring gegeven. Hij beweerde die niet in zijn bezit te hebben. Goed,
dan maar samen naar den kapitein-Chinees en hem de zaak voorgedragen.
Deze dignitaris legde Goh Tjau Hin een eed op, waarin deze moest
verklaren, dat hij de armbanden niet had.

Goh Tjau Hin zeide echter, dat die armbanden niet door hem in den
boedel waren aangetroffen, dat ze ook niet aan hem in bewaring gegeven
waren, dat hij ze in elk geval niet had en er vriendelijk voor
bedankte, om in deze zaak een eed af te leggen.

Een beetje later werd hij geroepen bij den controleur van Bindjey, die
onmiddellijk in de volheid zijner macht aan het knoopen doorhakken
ging. Goh moest òf den eed zweren, die dus nu door den controleur werd
opgelegd, òf de armbanden aan de vrouw geven, òf.... hij ging den pot
in. Hij had ze niet en wilde niet zweren? Nu, dan maar in den kerker!
En Goh werd afgevoerd naar de gevangenis. Nadat hij hierin een paar
uren had doorgebracht, om na te denken over de dwalingen zijns weegs en
over het ongepaste, dat er in stak een machtigen mandarijn van het
zilveren passement niet onmiddellijk zijn zin te geven, werd hij in
vrijheid gesteld, daar een aantal andere Chineesche handelaren voor hem
instonden. Invrijheidstelling onder borgtocht is, geloof ik, iets
nieuws in onze wetgeving. Maar voor welke doortastendheden staat een
Alexander?

De controleur gaf hem vier en twintig uur tijd, om tot inkeer te komen.
Als hij dan nog niet zoo ver was, zou hij weder in de doos gestopt
worden.

De geplaagde Goh spoedde zich naar Medan en vroeg raad aan Mr. Van den
Brand [44], wien hij zijne zaak voorlegde. Het liefst wilde hij maar,
om van de zaak af te zijn, de waarde der armbanden, die hij inderdaad
niet had, betalen, want hij vreesde voor de bedreiging van den
controleur, voor benadeeling in zijne zaken, voor zijne vrijheid, ja
zelfs voor zijn leven.

Voor zijn leven?

Och, volgens een dwaas gerucht zou het eens zijn voorgekomen, dat in de
gevangenis te Bindjey een gevangene door andere gevangenen geworgd is.
En zoo’n domme Chinees maakt daaruit natuurlijk de dolste
gevolgtrekkingen.

Onder den invloed van al die angsten en vreezen betaalde dan ook onze
Goh den volgenden dag, na nogmaals voor de omineuze keus gesteld te
zijn, in handen van den controleur van Bindjey 530 dollars, de waarde
der armbanden, af te geven of in de gevangenis te worden geworpen. De
dingen zelf had hij dus blijkbaar werkelijk niet.

En hiermede was de zaak uit? Niet naar de meening van Mr. Van den
Brand, die van oordeel was, dat men, ook ten opzichte van een Chinees,
niet maar roughshod over de rechtsbedeeling mocht heenrijden en iemand
door onwettige bedreigingen intimideeren; dat de zaak eene zuiver
burgerlijke was, loopende over een bedrag hooger dan ƒ 250.— en dus
niet behoorende tot de competentie van den controleur, die niets anders
had mogen doen, dan voor de eischeres een introductief rekest aan den
landraad opmaken en zeer zeker niet mir nichts dir nichts den Chinees
in de gevangenis had mogen stoppen; dat de controleur eene jammerlijke
begripsverwarring getoond had omtrent burgerlijke en strafrechterlijke
zaken, daar, wanneer hier aanleiding ware geweest tot een
strafrechterlijke vervolging, het ongehoord onzinnig was den verdachte,
onder bedreiging nog wel, een eed op te leggen en dat de controleur in
dat geval de zaak had moeten instrueeren, voor den landraad brengen en
anders niets; zoodat hij met zijne zonderlinge „berechting” in elk
geval buiten zijne bevoegdheid was gegaan en misbruik had gemaakt van
zijn gezag.

Om deze redenen vestigde Mr. Van den Brand de aandacht van den
resident, als hulpofficier van justitie, op de zaak en verzocht hem,
tegen den controleur van Bindjey eene strafrechterlijke vervolging in
te stellen.

Goede hemel, welke minutieuze onderscheidingen! Wie lette nu in de
dagen van Salomo of Alexander op zulke kleinigheden? Het moest
eenvoudig verboden zijn om „een flink magistraat, die er van houdt om
spoedig te decideeren”, zoo op de vingers te kijken.

En de „berechte” was maar een Chinees. [45]


        ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
        +                                              +
        +               N. V. SOESMAN’S                +
        +                                              +
        +    Emigratie-, Vendu- en Commissiekantoor    +
        +                                              +
        +                  SEMARANG.                   +
        +                                              +
        +      Beveelt zich minzaamst aan voor de      +
        +                 levering van                 +
        +                                              +
        +         Krachtig Javaansch Werkvolk          +
        +                                              +
        +             Vertegenwoordiger in             +
        +                                              +
        +               MEDAN (Polonia),               +
        +                                              +
        +                 P. Ph. KUYP.                 +
        +                                              +
        +               Telefoon No. 19.               +
        +                                              +
        ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++



HET SJOEKOELIËN.


Gelijk in vroegere eeuwen een veldheer bij het begin van den winter
zijne troepen terug- en bijeentrok, ten einde de winter-kwartieren te
betrekken, zoo concentreert in de maanden September of October, bij het
begin van den zoogenaamden schuurtijd, de beheerder eener
tabaksonderneming zijne koelies op het hoofd-etablissement, ook wel het
emplacement genaamd.

Daar bevindt zich de fermenteerschuur, alwaar de tabak, na gedroogd te
zijn, wordt gefermenteerd, gesorteerd en gebundeld, om daarna geperst,
in balen verpakt naar Europa te worden gezonden. Om dezen tijd—het
einde van het oogstjaar—loopt ook van de meeste koelies het contract af
en heeft de afrekening plaats.

De verschillende kongsie’s [46] worden in de pondoks [47] onder dak
gebracht en er heerscht overal groote bedrijvigheid.

Nu is het voor de onderneming van het grootste belang, dat zoo weinig
mogelijk arbeiders gebruik zullen maken van de vrijheid, die hun reeds
tegenlacht en zoovelen mogelijk zich opnieuw zullen verbinden. Hoe
echter dit doel te bereiken? Geen koelie, die reeds eenmaal de
zegeningen der koelie-ordonnantie heeft ondergaan, is bereid, voor de
tweede maal zijne vrijheid te offeren, zoo hij nog eenige kans ziet op
andere wijze aan den kost te komen. Er dient dus voor gezorgd te
worden, dat de koelie vóór de afrekening, die hem met een zeker bedrag
aan dollars ook de vrijheid hergeeft, reeds het hem toekomende heeft
opgemaakt en in geldverlegenheid is.

Ziehier, tot welke middelen om dit edele doel te bereiken de planter,
die er overigens op staat, voor een gentleman te worden gehouden, zijne
toevlucht neemt. Men zal de koelies in de gelegenheid stellen, na
verrichten arbeid wat afleiding te zoeken in gepaste vermaken. Daartoe
worden gelegenheden tot dobbelen opengesteld, terwijl ook, wat anders
nooit geoorloofd is, beroeps-prostituées op de onderneming worden
toegelaten. Een wajang [48] gezelschap slaat op het etablissement zijne
tenten op en geeft dagelijks voorstellingen. De hoofdtandil beweegt
zich zoo vriendschappelijk als nooit onder de koelies en is bereid,
ieder die er om vraagt, geld te leenen, dat ingehouden zal worden bij
de finale afrekening, welke de koelie binnen kort van de administratie
ontvangen zal. De hoofdtandil geniet bij deze gelegenheid een bijna
onbeperkt crediet bij de onderneming, daar men weet, waarvoor de
aangenomen gelden dienen zullen. Hoewel men dat niet altijd
uitdrukkelijk zegt, is het namelijk eene stilzwijgende voorwaarde, dat
die gelden zullen strekken, om uitgeleend te worden aan de koelies,
wier werkcontract verstreken is, of wier toekomstig aandeel hunne
schuld aan de onderneming overtreft.

Vrouwen, dobbelspel en tooneel, welke koelie kan op den duur aan die
trits van verleidingen weerstand bieden? Hoevelen zijn sterk genoeg,
niet voor de verzoeking te bezwijken? En het geld is zoo gemakkelijk te
krijgen! De hulpbereide hoofdtandil is steeds bij de hand en zijn
vertrouwen in den koelie in deze dagen onbegrijpelijk groot. Maar, niet
waar, waarom ook zou hij niet, tegen een billijke vergoeding natuurlijk
in den vorm van rente, den koelie, die zoovele maanden gezwoegd heeft,
een pleiziertje gunnen?

En zoo hoereert en dobbelt de koelie gedurende den schuurtijd naar
hartelust, terwijl van tijd tot tijd een tooneelvoorstelling zijn geest
verheffend bezig houdt.

Helaas, wanneer de dag der afrekening is aangebroken, zal hij te laat
inzien, wat hem zijne lichtzinnigheid heeft gekost! Zijne schuld aan
den hoofdtandil toch zal gewoonlijk grooter blijken dan het hem
toekomend saldo. Wat te doen? De ondernemer alleen kan helpen en wil
helpen, indien de werkman van zijnen kant slechts wil sjoekoeliën, d.
i. een nieuw contract sluiten. Terstond kan de koelie dan opnieuw het
gebruikelijke voorschot ontvangen.

Wat blijft den man in deze omstandigheden anders over? Hij aanvaardt
dus het aanbod van de onderneming, teekent een nieuw contract en
betaalt den hoofdtandil het restant van zijne schuld.

De hoofdtandil restitueert aan de onderneming de hem renteloos
voorgeschoten gelden en heeft de door den koelie betaalde renten als
rechtmatige sentoeng [49].

De vrucht van een jaar arbeids is voor den werkman verloren gegaan.



HOE VERDIENT EENE JAVAANSCHE VROUW HAAR SARONG?


Alvorens tot het beantwoorden dezer detail-vraag over te gaan, wensch
ik den Lezer het model-contract voor Javaansche vrouwen voor te leggen,
zooals dit door de liefderijke zorg van den Gouverneur-Generaal is
vastgesteld. De invullingen, welke cursief zijn gedrukt, zijn uit den
aard der zaak van mijne hand.

„Wij ondergeteekenden, de Javaansche vrouw Sarina, oud zestien jaar,
lang 143 c.M., geboren te Serang, behoorende tot den stam der
Soendaneezen, ter eenre en Jan Tabak, beheerder der onderneming Tanah
Kringet, handelende als gemachtigde van Pieter Voetblad, eigenaar der
onderneming Tanah Kringet, gelegen in de afdeeling Medan, landschap
Deli, ter andere zijde, verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

I. De contractante ter eenre zal ten behoeve van de onderneming Tanah
Kringet zich onledig houden met het sorteeren en bundelen van tabak en
verder allen arbeid verrichten, die redelijker wijze van haar kan
worden gevorderd.

II. Het aantal werkuren, gedurende welke de contractante ter eenre ten
behoeve van de onderneming Tanah Kringet moet arbeiden, bedraagt op
elken werkdag tien.

III. De contractant ter andere zal betalen aan de contractante ter
eenre één $ cent voor het grofbundelen van 10 bossen tabak; 3 $ centen
voor het fijn sorteeren en bundelen van 10 bossen goed blad; 3 $ centen
voor 10 bossen stukblad, of, indien zij in dagloon werkt, een loon van
15 $ centen per dag.

IV. Als voorschot erkent de contractante ter eenre van den contractant
ter andere ontvangen te hebben een bedrag, als achter haar naam
vermeld, dat verrekend zal worden door maandelijksche kortingen op het
uit te betalen loon, de som van één dollar niet te boven gaande, zulks
tot den koers van twee gulden per dollar.

Contractante ter eenre zal geen loon ontvangen gedurende de dagen, dat
zij het werk verzuimt, hetzij door ziekte, straftijd of onwil.

V. Van de contractante ter eenre kan geen arbeid gevorderd worden op de
volgende dagen: 1en en 16en van iedere maand en algemeenen erkende moh.
feestdagen.

VI. De contractant ter andere zijde voorziet te zijnen koste in
voldoende huisvesting en vrije geneeskundige behandeling van de
contractante ter eenre en haar gezin.

VII. De contractant ter andere zijde zal de contractante ter eenre niet
tegen haren wil van haar gezin scheiden.

VIII. De contractante ter eenre zal zich op den eersten dag der maand
Juli des jaars 1900 en twee op de onderneming bevinden en bij den
beheerder aanmelden.

IX. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor den tijd van drie
achtereenvolgende jaren, gerekend van de dagteekening dezer akte.

Aldus overeengekomen te Medan op heden den 27sten dag der maand Juni
des jaars 1900 en twee.

Hieronder volgen de handteekeningen met de opgave van het genoten
voorschot, dat gewoonlijk 15 dollar en die van het loon, dat meestal
minder, nooit meer dan 4.50 dollar per maand bedraagt.

Bij eene aandachtige beschouwing van dit model-contract, treft in de
eerste plaats de hoffelijkheid van Zijne Excellentie. Honneur aux
dames, zegt Z. E. met eene vriendelijke handbeweging en geeft der
Javaansche vrouw de eerste plaats bij het contract. Allerminzaamst
ordonneert hij, dat zij zich ten behoeve der onderneming Zweetveld [50]
onledig zal houden met het sorteeren en bundelen van tabak, een
stijlbloempje, dat het oog aangenaam aandoet bij het ontmoeten in dit
staalstuk. Verder behoeft zij blijkbaar alleen dien arbeid te
verrichten, die redelijker wijze van haar gevergd kan worden, eene
uitdrukking, die wel rekbaar is, doch met het oog op de nobiliteit van
den planter, niet waar, geen reden tot ongerustheid kan geven.

De hoffelijkheid tegenover het zwakkere geslacht doet evenwel den
Grooten Heer te Buitenzorg niet de belangen van den werkgever vergeten.

Het aantal werkuren bedraagt op elken werkdag tien.

Gelukkig herinnert zich Zijne Excellentie onmiddellijk, dat hier
tegenover een behoorlijk loon moet staan en bepaalt edelmoediglijk, dat
deze tien uren arbeids betaald zullen worden met 15 centen, d. w. z.
deze 15 centen zijn geen minimum, doch ook geen maximum. De werkgever
is vrij in de bepaling van de hoegrootheid van het loon; 15 centen is
dus blijkbaar het bedrag, dat den Landvoogd behoorlijk toeschijnt.

Bij zulk eene weelderige inrichting is dan ook eene korting van meer
dan twintig percent, tot terugbetaling van het genoten (?) voorschot,
in alle opzichten billijk en evenredig te noemen. Op dezelfde gronden
kan ook geen uitkeering van loon geschieden bij ziekte, straftijd of
onwil. Het moet ieder duidelijk zijn, dat waar zulk eene schitterende
gelegenheid bestaat tot overlegging van een groot deel van het loon,
het allerminst noodzakelijk, ja zelfs ongeraden zou zijn, bij ziekte
ondersteuning te geven.

Laat ons aannemen, dat de planter zich stelt op het standpunt van den
illustren modelmaker en dus per maand aan de Javaansche contractvrouw
betaalt $ 4.50. Hiervan gaat dan af, 1 dollar ter aflossing van het
voorschot. Laat ons veronderstellen, dat zij gemiddeld (met het oog op
haar geslacht) 2 dagen per maand ziek is en daardoor dus 30 centen moet
missen. Dan blijft er voor haar over $ 3.20, zegge drie dollar en
twintig centen, of nog geen elf centen per dag!

Deze voorstelling is echter nog boven het gemiddelde. Het is mij
bekend, hoe bij eene der grootste maatschappijen geregeld iedere maand
in doorsnee $ 2.20 per Javaansche vrouw wordt uitbetaald.

Dat is zeven centen per dag!!

Een onderzoek door mij ingesteld, leerde mij, dat te Medan eene
Javaansche vrouw—buiten snoeperij en sirih—per dag 13 centen voor hare
voeding noodig heeft. Daar alles op de kebon duurder is, mogen wij het
minimum dat de Javaansche vrouw aldaar voor levensonderhoud moet
verdienen, minstens op 15 dollarcenten stellen.

Hieruit volgt zonneklaar, dat, waar zij niet genoeg heeft om van te
eten, de Javaansche vrouw niets kan wegleggen om kleeding te koopen.

Vandaar de vraag aan het hoofd van dit opstel: „Hoe verdient eene
Javaansche vrouw haar sarong? [51]”

Laat ik kort zijn in het beantwoorden dezer vreeselijke vraag: de
Javaansche vrouw verdient, moet verdienen, het geld voor haar sarong
door hoererij. Vijf centen is het bedrag, dat zij ontvangt elken keer,
dat zij zich overgeeft aan den Chinees. Om dus genoeg bij elkaar te
hebben voor den aankoop van het onmisbaar kleedingstuk, moet zij
twintig malen...

O God! het is ontzettend.

Er is meer, er is erger.

Jaarlijks worden er honderden Javaansche meisjes ingevoerd, die den
Chineezen worden voorgeworpen. Scharen van jonge meisjes worden gekocht
en den Chineezen ten offer gebracht.

Ieder weet, dat zij niet genoeg verdienen, de meisjes bedoel ik, om te
kunnen eten. De planter in de eerste plaats. Toen een beheerder van
eene der grootste maatschappijen mij rondleidde over de onderneming en
mij de huizen voor de Chineezen en die voor de Javanen had laten zien,
vroeg ik hem, waar de ongetrouwde Javaansche vrouwen woonden. Het
antwoord moest er ten slotte uit, dat deze geen woning hadden, doch
„zich maar ergens op moesten schieten.”

Een inspecteur der Deli Maatschappij deelde in de vergadering, in het
begin van dit boekje besproken, mede, dat zijne maatschappij jaarlijks
honderden Javaansche vrouwen voòr de Chineezen laat uitkomen.

Het doel zou voornamelijk zijn, aldus de tegennatuurlijke ontucht onder
de Chineezen te bestrijden.

De bestrijding van het crimen nefamdum is zeker te loven, doch is het
middel niet erger dan de kwaal?

In de tijden van Nero werden de Christenmaagden den leeuwen
voorgeworpen. Haar lijden was spoedig voorbij en werd duldbaar gemaakt
door de wijding, welke de dood ontving, waar hij de martelaarskroon
medebracht. Hier zijn de jonge meisjes blootgesteld aan de lage lusten
der Chineezen, drie jaren lang, ten einde.... hoererij te stellen in
plaats van sodomie.

En tot dit werk dwingt de meester zijne slavin, door haar uit te
hongeren.

Tegelijk verschaft deze wijze van bekeering der Chineezen tot... een
ander pad van ondeugd goedkoope werkkrachten aan de onderneming en kan
het dividend weder een tiende procent hooger zijn. De gedachte moet
streelend wezen, bij het opsteken dezer meerdere winst, dat men die
verkreeg door bevordering der zedelijkheid van den Chineeschen
arbeider.

Dat de Javaansche vrouw zedelijk en lichamelijk er bij te gronde ging,
telt niet mede en mag voor den meester geen hinderpaal zijn.

„Zij zijn toch allen hoeren van nature,” zoo verzekert u de planter.

Deze even gemoedelijke als wijsgeerige opmerking doet ons vol
bewondering voor de kieschheid en het fijn gevoel van den zegsman dit
hoofdstuk sluiten.



HET EINDE.


Een zestal Inlandsche vrouwelijke koelie-contractanten, onlangs uit
Deli teruggekeerd, loopen te Semarang rond; daar de ongelukkigen geen
cent bezitten, wil niemand de arme schepsels onder dak nemen, zoodat
zij verplicht zijn, des nachts een plaatsje onder de tamarinde-boomen
te zoeken. De Locomotief vestigde aandacht der politie op de
ongelukkigen om althans te maken, dat ze in hare desas terugkomen.

                                              (Java-Bode 28 Juni 1898.)



KOELIE-ORDONNANTIE.


Vastgesteld bij Besluit van Z. E. den Gouverneur-Generaal dato 13 Juli
1889 (Stbl. No. 138) en herzien bij Besluit van 11 Maart 1898 (Stbl.
No. 78).


Artikel 1.

Werklieden, afkomstig van buiten den Nederlandsch-Indischen Archipel,
worden ten behoeve van eenige onderneming van land- of mijnbouw in de
residentie Oostkust van Sumatra door den eigenaar of den administrateur
der onderneming slechts in dienst genomen krachtens eene schriftelijke
overeenkomst.

Dergelijke overeenkomsten kunnen ook gesloten worden met werklieden,
afkomstig uit andere deelen van den Nederlandsch-Indischen Archipel dan
de residentie Oostkust van Sumatra. [52]


Art. 2.

De werkcontracten vermelden:


 1e. den naam of de namen, den ouderdom (naar gissing), de
     nationaliteit, de geboorteplaats en, zoo mogelijk, den stam van
     den werkman;
 2e. den naam van den werkgever en van de onderneming of de
     maatschappij, waarvoor de werkman is gehuurd, zoomede van het
     landschap, waarin de onderneming ligt;
 3e. de soort van arbeid, waarvoor de werkman is aangenomen, en het
     aantal werkuren, hetwelk niet meer zal mogen bedragen dan tien
     uren per etmaal;

     Onder dit aantal werkuren moet mede worden geteld de tijd,
     gedurende welken de arbeider voor extra-werkzaamheden wordt
     gebezigd, als transporten, wachtdiensten, enz.

     Bij nadere, mede op den voet van artikel 3 te registreeren
     overeenkomst tusschen werkgever en werkman, kan de arbeid op
     andere wijze worden geregeld, mits het getal van tien werkuren
     per etmaal niet worde overschreden;

 4e. de wijze, waarop de loonen worden berekend en betaald;
 5e. het bedrag en de verrekening der genoten voorschotten;
 6e. den duur der overeenkomst, welke den tijd van drie jaren niet
     mag te boven gaan;
 8e. de verplichting van den werkgever om op zijn kosten te voorzien
     in de huisvesting en geneeskundige behandeling van den werkman en
     diens gezin;
 9e. het beding, dat de werkman niet tegen zijn wil van zijn gezin
     zal worden gescheiden;
10e. het tijdstip, waarop de arbeider zich op de onderneming
     behoort te bevinden en bij den beheerder behoort aan te melden.


De werkcontracten worden opgemaakt volgens een door den
Gouverneur-Generaal vast te stellen model.

De tijd, gedurende welken de werkman wegens verlof of ziekte van meer
dan één maand, dan wel wegens desertie of het ondergaan van straf, niet
heeft gewerkt, wordt bij de berekening van den duur der verrichte
diensten of van de overeenkomst niet medegerekend.


Art. 3.

Met uitzondering van hetgeen overeengekomen is ingevolge No. 10 van het
vorige artikel, zijn de werkcontracten en de daarin met inachtneming
van de voorschriften dezer ordonnantie gebrachte wijzigingen eerst van
kracht, na registratie door het hoofd van plaatselijk bestuur.

De werkgever is verplicht binnen acht dagen nadat de werkman op de
onderneming is aangekomen, of, indien hij zich daar reeds bevond, na
het aangaan der overeenkomst, of der daarin gebrachte wijziging, de
akte der overeenkomst in duplo ter registratie aan te bieden aan het
hoofd van plaatselijk bestuur, binnen welks ressort de onderneming
gelegen is.

Indien de overeenkomst is gesloten op eene plaats in het buitenland,
waar, volgens de uitdrukkelijke en openlijke verklaring der Regeering,
voldoende contrôle op de landverhuizing wordt uitgeoefend, weigert het
hoofd van plaatselijk bestuur alleen dan de registratie, als de
overeenkomst niet voldoet aan de vereischten, gesteld bij artikel 2
dezer verordening.

Indien de overeenkomst elders is gesloten, gaat het hoofd van
plaatselijk bestuur tot de registratie niet over, alvorens zich door
ondervraging te hebben overtuigd, dat de werkman vrijwillig tot de
overeenkomst is toegetreden en met hare voorwaarden behoorlijk bekend
is.

Hij weigert de registratie, zoodra er gegrond vermoeden bij hem bestaat
dat de werkman niet vrijwillig tot de overeenkomst is toegetreden of
wel de overeenkomst niet voldoet aan de bij artikel 2 dezer verordening
voorgeschreven vereischten.

Als de registratie wordt geweigerd, kan de werkgever de beslissing
inroepen van het hoofd van gewestelijk bestuur, wanneer de weigering
niet van dezen als plaatselijk bestuurder is uitgegaan.

Bij weigering van de registratie van het werkcontract (dus niet van de
daarin gebrachte wijziging), wordt de werkman, tenzij hij verlangt te
blijven en ten genoegen van het plaatselijk bestuur aantoont,
genoegzame middelen van bestaan te bezitten of door werkzaamheid te
kunnen verkrijgen, met de eerstmogelijke gelegenheid voor rekening van
den werkgever door het plaatselijk bestuur naar de plaats van
aanwerving teruggezonden, wanneer dit althans niet door den werkgever
zelven wordt gedaan.

De werkgever blijft aansprakelijk voor het onderhoud van den werkman
tot het oogenblik, waarop deze wordt teruggezonden.

De in dit artikel bedoelde contracten zijn vrij van zegel en worden
ingeschreven in een register, ingericht volgens een door den
Gouverneur-Generaal vast te stellen model.

Van de registratie wordt door het betrokken Hoofd van Plaatselijk
Bestuur op beide exemplaren aanteekening gehouden, met vermelding van
den datum, op welken zij heeft plaats gehad.

Een exemplaar wordt daarna teruggezonden aan den werkgever, terwijl het
andere blijft berusten bij den ambtenaar, die het heeft geregistreerd.

Bij de registratie moet voor rekening van den werkgever één gulden
betaald worden voor elken werkman, die zich bij het te registreeren
contract heeft verbonden. Deze gelden worden maandelijks door de
betrokken ambtenaren in ’s lands kas gestort.


Art. 4.

De werkman mag zich van de onderneming, waar hij werkzaam is, niet
verwijderen zonder schriftelijke vergunning, afgegeven door den
ondernemer, diens administrateur, of iemand door of van wege den
ondernemer daartoe aangesteld, behalve op vrije dagen, en wanneer hij
wegens slechte behandeling klachten tegen den werkgever of diens
personeel gaat uitbrengen.

Hij is verplicht geregeld zijn arbeid te verrichten, de hem door den
werkgever of diens personeel gegeven bevelen getrouw na te komen, en in
alles zich overeenkomstig zijn contract te gedragen.


Art. 5.

De werkgever is verplicht zijne werklieden goed te behandelen, hun
geregeld de bedongen loonen te betalen, hun kosteloos eene voegzame
huisvesting en behoorlijke geneeskundige verpleging met inbegrip der
noodige medicamenten te verschaffen, ook in geval van verwondingen niet
in zijn dienst ontstaan, en zorg te dragen voor goed bad- en
drinkwater.

Hij is tevens verplicht zijne werklieden te voorzien van een kaart,
waarvan het model door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur wordt
vastgesteld en waarop de naam of de namen, de landaard of stam, de
werkelijke of gegiste ouderdom, de lichaamslengte in centimeters, de
kenbare teekenen, de datum van indiensttreding en de duur der
overeenkomst van den betrokken werkman moeten worden aangerekend,
benevens de naam van de onderneming waartoe hij behoort, en de dagen,
waarop hij vrij is.

De werklieden zijn verplicht die kaart steeds bij zich te dragen als
zij zich van de onderneming verwijderen en dezelve op aanvraag van het
bestuur te vertoonen.

Op het overeengekomen loon van den arbeider mag geen andere inhouding
plaats vinden dan die, welke bij de overeenkomst bepaald is, en die
wegens betalingen, waartoe de arbeider bij rechterlijke uitspraak
veroordeeld is zoomede het opvatloon bij desertie.

Desverlangd is de ondernemer verplicht aan de besturende ambtenaren
inzage te geven van het boek, dat de rekening courant der arbeiders
bevat.


Art. 6.

Geschillen over de uitlegging van het contract worden zooveel mogelijk
bij minnelijke schikking, zonder vorm van proces, door het hoofd van
plaatselijk bestuur vereffend.

Waar zulks niet mogelijk is, verwijst hij partijen, zoo noodig, naar
den burgerlijken of den strafrechter.


Art. 7.

De werkgever is verplicht den werkman bij het einde van het contract
een ontslagbriefje te geven.

Het model van dat ontslagbriefje wordt vastgesteld door het Hoofd van
Gewestelijk Bestuur.

De werkgever is verplicht op het ontslagbriefje te vermelden den naam
of de namen, den landaard of stam, den werkelijken of gegisten
ouderdom, de lichaamslengte in centimeters en de kenbare teekenen van
den werkman, ten wiens behoeve het is afgegeven.

Binnen acht dagen na het ontslag geeft de werkgever daarvan
schriftelijk kennis aan het hoofd van plaatselijk bestuur, dat van het
ontslag aanteekening houdt in het register.


Art. 8.

Bij behoorlijk geconstateerde voortdurende ongeschiktheid tot den
arbeid, waarvoor de werkman zich verbonden heeft, kan de werkgever, met
voorkennis van het hoofd van plaatselijk bestuur, het aangegaan
contract als ontbonden beschouwen.

Werklieden, die wegens het eindigen van hun werkcontract zijn
ontslagen, of wier werkcontract door den werkgever niet is nagekomen,
dan wel tengevolge van behoorlijk geconstateerde voortdurende
ongeschiktheid tot den arbeid, waarvoor zij zich verbonden hebben, als
ontbonden wordt beschouwd, worden—tenzij zij verlangen te blijven en
ten genoegen van het plaatselijk bestuur aantoonen genoegzame middelen
van bestaan te bezitten of door werkzaamheid te kunnen verkrijgen—met
de eerstmogelijke gelegenheid door het plaatselijk bestuur voor
rekening van den werkgever naar de plaats hunner aanwerving
teruggezonden, wanneer dit althans door den werkgever zelven niet wordt
gedaan. Deze blijft voor het onderhoud van den werkman aansprakelijk
tot het oogenblik van terugzending.


Art. 9.

Elke willekeurige inbreuk op het werkcontract wordt gestraft: aan den
kant van den werkgever met een geldboete van ten hoogste f 100 (één
honderd gulden), zullende bij herhaling het hoofd van gewestelijk
bestuur bevoegd zijn het contract ontbonden te verklaren;

aan den kant van den arbeider met een geldboete van ten hoogste f 50
(vijftig gulden), of tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den
kost zonder loon van ten hoogste één maand.

De arbeider, die reeds éénmaal wegens willekeurige inbreuk op het
werkcontract is veroordeeld, wordt bij herhaling van het feit gestraft
met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon
van ten hoogste drie maanden, zullende het hoofd van gewestelijk
bestuur ook in dit geval bevoegd zijn het contract ontbonden te
verklaren, indien de werkgever zulks verlangt.

De feiten, waardoor de werkman geacht wordt op zijn werkcontract
willekeurig inbreuk te maken, zijn:

    a. niet voldoening aan de verplichting, omschreven in No. 10 van
       artikel 2;
    b. desertie;
    c. voortgezette weigering om te werken.


Art. 10.

Verzet, beleediging of bedreiging tegen de werkgevers of hun personeel,
rustverstoring, verregaande luiheid, dienstweigering, opruiing tot
desertie of tot dienstweigering, vechterij, dronkenschap en dergelijke
vergrijpen tegen de goede orde, worden, indien het feit niet als
misdrijf is aan te merken, gestraft met eene geldboete van ten hoogst f
25 (vijf en twintig gulden), of met tenarbeidstelling aan de publieke
werken voor den kost zonder loon van ten hoogste twaalf dagen.


Art. 11.

Het aanmoedigen tot nietnaleving van werkcontracten, of het begunstigen
daarvan door het verleenen van huisvestiging aan- of het indienstnemen
van een werkman, die niet door een behoorlijk ingevuld ontslagbriefje
of door een van wege het Bestuur aan hem uitgereikt schriftuur heeft
bewezen geheel vrij te zijn van dienstverplichtingen tegenover anderen,
wordt, elke overtreding op zich zelve, gestraft, voor zooveel
Europeanen of met dezen gelijkgestelden betreft, met eene geldboete van
ten hoogste f 100 (één honderd gulden) of gevangenisstraf van ten
hoogste acht dagen, en voor zooveel Inlanders of met dezen
gelijkgestelden betreft, met eene geldboete van ten hoogste f 50
(vijftig gulden) of tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den
kost zonder loon van ten hoogste één maand.


Art. 12.

Willekeurige inbreuk op het contract, door den werkman gepleegd, wordt
alleen vervolgd op aanklacht van den eigenaar of administrateur der
onderneming, waartoe de werkman behoort.

De werkman, die voor de eerste maal ter zake van desertie terecht
staat, kan de straf voorkomen, indien hij met goedvinden van den
aanklager, vóór de oplegging vrijwillig naar zijn meester terugkeert.


Art. 13.

Overtredingen van de voorschriften dezer ordonnantie, waartegen geen
bepaalde straffen zijn bedreigd, worden gestraft voor zooveel
Europeanen en met dezen gelijkgestelden betreft, met eene geldboete van
ten hoogste ƒ 100 (een honderd gulden); voor zooveel Inlanders en
daarmede gelijkgestelden betreft, met eene geldboete van ten hoogste ƒ
25 (vijf en twintig gulden) of tenarbeidstelling aan de publieke werken
voor den kost zonder loon van ten hoogste twaalf dagen.


Art. 13a.

Arbeiders, die tijdens den duur der overeenkomst buiten de onderneming
terechtgestaan of eene vrijheidsstraf ondergaan hebben, dan wel zij,
die na eene afwezigheid wegens verlof, ziekte of anderszins, niet
derwaarts binnen den toegestanen of door het plaatselijk bestuur
voldoende geachten tijd terug keeren, kunnen op kosten van den
werkgever door de politie, of namens deze door personeel van den
werkgever naar de onderneming teruggevoerd worden. Deze bepaling geldt
mede ten aanzien van werklieden bij den bouw van den Staatsspoorweg ter
Sumatra’s Westkust en bij spoor- en tramwegondernemingen voor publiek
verkeer in de Residentie Oostkust van Sumatra, die op den voet der
ordonnantiën van 18 Augustus 1889 (Staatsblad No. 182) en 24 December
1891 (Staatsblad No. 264) krachtens eene schriftelijke overeenkomst in
dienst zijn genomen.


Art. 14.

Deze ordonnantie treedt in werking den 1en October 1889.



AANTEEKENINGEN


[1] Woorden van de Java-Bode, 9 April 1902. Zie tot staving van dit
argument de advertentie op pag. 37 en 42.

[2] Overgenomen uit het verslag van de Deli-Courant van 1 April 1902.

[3] De heer Lefèbre c. s.

[4] Een keurig argument, waar ik juist die praktijk bestrijd.

[5] Alleen te Medan een heel klein Protestantsch kerkje, waarvoor men
in dit land der millioenen, na een gesukkel van eenige jaren ƒ 14000.—
bijeen wist te brengen en een atappen huis, dat als kerk voor de
Roomsch-Katholieken bij het jaarlijksch bezoek van den pastoor dienst
doet.

[6] Dag der uitbetaling der loonen aan de koelies.

[7] Sumatra-Post, 5 April 1899.

[8] Sumatra-Post, 7 Augustus 1902.

[9] Hoofd-administrateur der Koninklijke Maatschappij tot Exploitatie
van Petroleumbronnen in Ned.-Indië.

[10] Hoofd-administrateur der Medan Tabak Mij.

[11] Hoofdadministrateur der Deli Mij.

[12] Administrateur van Bindjei Estate.

[13] Hoofd-administrateur van de Mij. Arendsburg.

[14] Planters: hier gebruikt voor het meer omvattende „lieden, die voor
hunne ondernemingen (van landbouw of van nijverheid) contract-koelies
gebruiken.”

[15] Toch spoeden zich de hoogste ambtenaren, zoowel als de
onafhankelijkste particulieren met hunne vrouwen en dochters naar de
paleizen dezer hoofden ten dage hunner recepties.

Ook zijn deze menschen Rechters in den Landraad!

[16] Zonder schuld.

[17] Eerbewijs.

[18] Onder de planters heeft men drie categorieën: toean ketjil (de
assistent), toean besar (de administrateur), toean-maatschappij (de
hoofd-administrateur).

[19] Dat is: de controleur.

[20] Overtredingen.

[21] Medelijden.

[22] Zie blz. 53.

[23] Het dreigement hielp den administrateur ditmaal niet. Wel had hij
gelijk, wat het toetoepen der andere zaken betrof, doch hiervoor was
een ander magistraat verantwoordelijk, dan de betrokken controleur.

[24] Hoe ongelooflijk schijnbaar ook, is dit voorgekomen. Men begrijpt,
dat voor sommige chefs kieschkeurigheid bij hunne ondergeschikten eene
minder gewenschte eigenschap is. Het is in zulke gevallen minder gebrek
aan tact tegenover den Chinees, dan tegenover den superieur.

[25] Palen.

[26] De huizen in Deli staan alle 1 à 2 M. boven den grond, op steenen
neuten of op houten palen.

[27] Oproer onder de koelies.

[28] Over de beteekenis dezer uitdrukking, zie pag. 54.

[29] Oppasser.

[30] Is het mogelijk onchristelijker, onmenschelijker te zijn? vraagt
F. A. White in het nummer van September 1901 der Westminster Review,
waaraan het aangehaalde ontleend is.

[31] Dit geschiedde in ’t jaar 1900.

[32] Winkel op de onderneming.

[33] Wrok gevoelden.

[34] Tiencentstuk.

[35] Kunstgreep, list.

[36] Het Residentiegerecht en de Landraden, waar een rechterlijk
ambtenaar praesideert, blijven hier buiten beschouwing. Ik spreek
alleen over de berechting der overtredingen der koelie-ordonnantie door
koelies.

[37] Sumatra-Post ddo. 9 Augustus 1902.

[38] Dwangarbeid.

[39] Technische benaming voor minderwaardige koelies.

[40] Chineesche opzichter.

[41] Cultuur-onderneming.

[42] Overgenomen uit de correspondentie van D. E. Liaan in de Java-Bode
van 31 December 1901.

[43] Uit de beoordeeling dezer zaak door de Deli-Courant.

[44] De schrijver van dit boekje.

[45] Het verloop dezer zaak is te eigenaardig, te teekenend om het den
Lezer te onthouden. Ziehier dan, wat het gevolg was mijner aanklacht:

    1e de Resident gaf bevel tot vervolging van... Goh Tjau Hin;
    2e het onderzoek toonde de volkomen onschuld aan van den Chinees;
    3e Goh Tjau Hin zag zijn 530 dollars nooit terug;
    4e de controleur H. E. Muller bleef gehandhaafd en spreekt nog
       recht te Bindjey;
    5e Goh Tjau Hin verkocht zijne bezittingen en vluchtte naar China,
       naar hij mij zeide, omdat hij vreesde, dat de controleur hem
       zou zoeken en hij zich niet opgewassen voelde tegen zoo’n groot
       heer;
    6e het vertrouwen der bevolking in de rechtspraak van dezen
       Magistraat... wat dunkt u, Lezer?

[46] Werkploegen.

[47] Tijdelijke woningen.

[48] Tooneel.

[49] Winst.

[50] Vertaling van Tanah Kringet.

[51] Een soort rok, het voornaamste kleedingstuk der Javaansche vrouw,
dat minstens één dollar kost en waar zij niet buiten kan.

[52] De Sultan van Deli schijnt blijkbaar de zegeningen der
koelie-ordonnantie, in tegenstelling met het Gouvernement van
Ned.-Indië, voor zijne onderdanen niet te wenschen.



*** End of this LibraryBlog Digital Book "De millioenen uit Deli" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home