Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Maleisch-Nederlandsche Gesprekken
Author: Fokker, Abraham Anthony
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Maleisch-Nederlandsche Gesprekken" ***

This book is indexed by ISYS Web Indexing system to allow the reader find any word or number within the document.

GESPREKKEN ***



                   MALEISCH-NEDERLANDSCHE GESPREKKEN.

                                 DOOR
                           Dr. A. A. FOKKER,

  Leeraar in de Maleische Taal aan de Openbare Handelsschool en aan de
     Opleidingsschool voor Adsp. Administrateurs bij de Zeemacht te
         Amsterdam; privaat-docent aan de Universiteit aldaar.


                               Zutphen,
                          W. J. THIEME & Cie.



VOORBERICHT.


De Maleisch-Nederlandsche Gesprekken hier verzameld zijn voor ’t
grootste gedeelte ontleend aan de „Vocabulary” van F. Swettenham; een
zevental zijn door ons zelf opgesteld. In de eerste is echter
doorloopend verbetering in ’t Maleisch aangebracht, zooals bij
vergelijking met het origineel dadelijk kan blijken. Ook zijn hier en
daar volzinnen ingelascht of toegevoegd en andere weggelaten.

De schrijfwijze verschilt niet veel van die van Swettenham. Alleen is
voor ch c gebruikt, en werd de spelling meer in overeenstemming met de
juiste uitspraak gebracht. De slotklank in woorden als bâdaq werd
onderscheiden van de k. Zoo kwam, durven wij zeggen, groote verbetering
in de schrijfwijze der klinkers. Deze toch werden door Swettenham zeer
vaak lang geschreven, waar ze inderdaad kort waren (kîta, in pl. v.
kita, dâlam in plaats van dalăm enz.) In plaats van bânyak of banjaq
schreven wij bâñaq. De eigenaardige klinker in de slotlettergreep van
woorden als dekăt, senăng enz. werd door ons op de hier bedoelde wijze
geschreven. De z.g. stomme e behielden wij, omdat deze nu eenmaal
algemeen zoo geschreven wordt, en in dit boekje een praktische
spelling, geen fonetische transscriptie als in onzen Leercursus beoogd
wordt.

De oe-klank bleven wij met u schrijven. Dit komt ons veel praktischer
voor.

Een spelling als in deze Gesprekken heeft ook voor een Engelschman
weinig bezwaar. Ook dit is een voordeel.

Voor hen, die nog niet vertrouwd zijn met deze wijze van
transscribeeren, volge hier dit overzichtje:


Klinkers.

    e       z.g. stomme e;
    é en è  ongeveer als in ’t Fransch;
    ă       iets meer naar de a dan „stomme” e;
    u       als oe in ’t Nederlandsch;


Medeklinkers.

    c       als tj in praatje;
    j       ongeveer als Eng. j in jam, meest door Nederlanders met dj
            geschreven;
    y       als de Nederlandsche j;
    g       als de Fransche g in gant;
    q       geeft ’t plotseling afbreken van den ademstroom na den
            voorafgaanden klinker te kennen (een hikkend geluid, dat
            iets van een k heeft).
    ñ       als nj in ons woord oranje.


    Dr. A. A. FOKKER.

        Amsterdam, Januari 1899.



ERRATA.


NB. Men zal goed doen door de volgende verbeteringen aan te brengen
voordat men ’t boekje gebruikt:

Op blz.  1 regel  1 van onderen staat sejug,  moet wezen sejuq;
,, ,,    9   ,,  17 ,,    ,,     ,,   tengeh   ,,   ,,   tengah;
,, ,,   12   ,,  10 ,,  boven    ,,   balik en mari moet wezen
                                      bâlik en mâri;
,, ,,   13   ,,   1 ,,    ,,     ,,   Esoq,   moet wezen Ésoq;
,, ,,   29   ,,   7 ,,   onder   ,,   Nak,     ,,   ,,   Naq;
,, ,,   39   ,,  17 ,,    ,,     ,,   kârang   ,,   ,,   kûrang;

Verder eenige keeren kalaw voor kâlaw en maka voor mâka.



INHOUD.


                                                                Bladz.

    Gesprek   1. Het weder                                          1
      ,,     2. De tijd                                             4
      ,,     3. De weg                                              9
      ,,     4. Gesprek met een kok                                13
      ,,     5.   ,,    ,,  ,,  bediende                           16
      ,,     6. Op een rivier                                      18
      ,,     7. In de wildernis                                    24
      ,,     8. Op zee                                             27
      ,,     9. Op jacht                                           29
      ,,    10. Aan tafel                                          33
      ,,    11. In een hotel                                       35
      ,,    12. Gesprek met een Maleisch Vorst                     36
      ,,    13. Op de markt                                        38
      ,,    14. Het aanleggen van een plantage                     39
      ,,    15. Gesprek met een tuinman                            44
      ,,    16.   ,,    ,,  ,,  waschman en zijn knecht            46
      ,,    17.   ,,    ,,  ,,  stalknecht                         48
      ,,    18.   ,,    ,,  ,,  schrijver                          51
      ,,    19.   ,,    ,,  ,,  schoenmaker                        53
      ,,    20.   ,,    ,,  ,,  kleermaker                         54
      ,,    21.   ,,    ,,  ,,  timmerman en met een wagenmaker    57
      ,,    22. Aan ’t station                                     59
      ,,    23. Gesprek met een zieke, over ziekte en
                geneesmiddelen                                     60
      ,,    24. Bij den Magistraat                                 66
      ,,    25. Op school                                          70
      ,,    26. Onlusten in een inlandschen staat                  73
      ,,    27. Gesprek met een koopman en over
                koopmansaangelegenheden                            75
      ,,    28. Openbare verkooping (vendutie)                     79



MALEISCHE GESPREKKEN.

1. HET WEDER.


Ari âpa sekârang?                  Wat voor weer is ’t vandaag?
Bâñaq pânas âri ini.            }  ’t Is erg warm vandaag.
Pânas sekâli âri ini.           }
Ta bôleh tâhan.                    ’t Is niet uit te houden.
Selâlu kah pânas bagini?           Is ’t altijd zoo warm?
Ia, tuan, lebih-kûrang bagini      Ja, mijnheer, ongeveer altijd zoo
juga.                              (lett. ongeveer zoo ook ’t zelfde.)
Ta perenah sâya râsa pânas         Ik heb nog nooit zoo’n warmte
bagini; tentu lebih pânas deri     gevoeld; ’t is zeker warmer dan te
Singapûra.                         Singapoer.
Sâya pikir lebih pânas di          Ik geloof (denk), dat het te
Pulaw-Pinang (Sâya kîra...)        Pulaw-Pinang warmer is.
Betul, di bandar, tetapi di        Zeker, in de haven, maar op den berg
bukit tidaq.                       niet.
Sejuq di bukit (Dingin....)        ’t Is koud op de bergen.
Kemuñcaq bukit itu sangăt sejuq    De top van den berg is erg koud.
(dingin).
Di negri sâya, pada musim          In mijn land is ’t in den kouden
dingin, sejuq sekâli, ingga âir    tijd erg koud, zoodat het water in
sungay dan âir kôlam jâdi beku     de rivieren altemaal bevriest
semuâ-ña.                          (stolt).
Ta perenah bagitu di-sini. (Ta     ’t Is hier nooit zoo.
suah....)
Tuan suka kah pânas?               Houdt u van de warmte?
Suka juga.                         Och, jawel (Houd ervan toch).
Tidaq, sâya ta suka sekâli.        Neen, ik houd er volstrekt niet van.
Ôrang Melâyu ta tâhan sejuq.       De Maleiers kunnen niet tegen de
                                   koude (verdragen de koude niet).
Kâlaw sejuq sangăt, maka           Als ’t erg koud is, krijgen zij de
dia-ôrang kenâ demăm.              koorts.
Susah itu.                         Dat’s lastig.
Tuan pikir âpa? Pânas kah ésoq     Wat dunkt u? Zal ’t morgen warm zijn
ataw ujan?                         of regenen?
Bârangkâli ujan ésoq.              Misschien regent ’t morgen.
Nampaq saperti naq(endaq) ujan.    ’t Ziet er uit alsof ’t wil gaan
                                   regenen.
Betul, nampaq gelap sangăt.        Inderdaad, ’t ziet er erg donker
                                   uit.
Bârangkâli tâi-ujan sâja.          Misschien zijn ’t maar losse wolken.
Ujan lebat.                        ’t Regent hard. (De regen is dicht).
Kâlaw angin tûrun dulu, t’âda      Als er eerst wind opsteekt,
berâpa ujan.                       beteekent de regen niet veel (is de
                                   regen niet bizonder).
Sâya arăp begitu.                  Ik hoop ’t (zoo).
Tâda salju dan ujan-bâtu di        Er is geen sneeuw en geen hagel in
negri-negri di bâwah angin ini.    den Indischen Archipel (landen onder
                                   den wind).
Ta perenah, tuan.                  Nooit, mijnheer.
Âda kah perenah kaw liat salju     Heb je ooit sneeuw gezien?
itu?
T’âda, tuan, tetapi sâya dăngăr    Neen, mijnheer, maar ik hoor dat er
âda juga kâdang-kâdang salju       in China soms (ook) sneeuw is.
dalăm negri Cina.
Rupâ-ña pun sâya dăngăr saperti    Naar ik hoor ziet het er uit als
kâbo-kâbo.                         boomwol.
Ia, sungguh bagitu.                Ja, ’t is inderdaad zoo.
Di sini tiap-tiap âri sarupa       Hier is ’t iederen dag ’t zelfde,
juga, ta bôleh tâu bulan Januâri   men kan de maand Januari niet van de
deri bulan Juni.                   maand Juni onderscheiden (lett.
                                   weten).
Sungguh, tetapi malăm-ña sejuq     Zeker, maar de nachten zijn toch
juga.                              (wel) koud.
Ia, kârena malăm-âri selâlu âda    Ja, want ’s nachts is er voortdurend
angin sedikit.                     (steeds) een beetje wind.
Sâya suka udâra sini deri udâra    Ik verkies de lucht hier boven de
Erôpah.                            Europeesche lucht.
Kâlaw ujan, bâru sedăp sekâli      Als ’t regent, is ’t eerst bizonder
râsâ-ña.                           aangenaam (’t gevoel ervan).
Ia, kâlaw ujan sedikit, kâlaw      Ja, als ’t een beetje regent, als ’t
bâñaq, tidaq.                      veel is, niet.
Kâlaw ujan sedikit pun, bâik       Als ’t een beetje regent, is ’t ook
juga.                              goed.
Kâlaw ujan ésoq, sâya ta bôleh     Als ’t morgen regent, kan ik niet
pegi.                              gaan.
Kâlaw cuâca bâik, bôleh sâya       Als de hemel helder (goed) is, kan
jâlan.                             ik op weg gaan.
Ujan ta ujan pun, tentu sâya       Of ’t regent of niet, ik ga toch
jâlan juga.                        stellig op weg.
Betul lah itu, tuan.               Dat’s zeker (juist), mijnheer!
Âwan-âwan gelap sangăt rupâ-ña.    De wolken zien er zeer donker uit.
Kâlaw tûrun angin, âbis lah        Als er wind komt (neerkomt), gaan
âwan-âwan itu.                     die wolken weg (op).
Datăng pâgi-pâgi ésoq.             Kom morgen heel vroeg.
Din’âri ta bôleh, tetapi pâgi      Met ’t aanbreken van den dag kan ik
nanti sâya datăng.                 niet, maar ik zal vroeg komen.
Kâlaw petăng, ta berguna lâgi.     Als ’t avond (namiddag) is, geeft ’t
                                   niets meer (is ’t onnut verder).
Nanti sâya côba (dăngăn)           Nu, ik zal zien wat ik doen kan (ik
sabôleh-bôleh-ña.                  zal probeeren zoo goed als ’t kan).
Terang sekâli bulan malăm ini.     De maan is erg helder van nacht.
Pukal berâpa nâik?                 Hoe laat is ze opgekomen, komt ze
                                   op?
Kûrang priksa (beleefder dan:      Ik weet ’t niet.
sâya tidaq tâu, terwijl tâu lah!
ongemanierd is).
Tetapi pâgi-pâgi bâru masuq        Maar ze gaat pas heel vroeg in den
(jâtoh).                           morgen onder.
Kâlaw t’âda bulan, bintang semua   Als er geen maan is, hebben de
lebih terang cahyâ-ña.             sterren alle meer glans, (is
                                   helderder de glans der sterren).
Pâtut kita jâlan waktu bulan       ’t Is het beste (gepast), dat we op
gelap.                             weg gaan bij donkere maan.
Bumi ini jâlan-ña keliling         Deze aarde gaat rondom de zon, en de
mâta-âri, dan bulan pun            maan gaat om de aarde.
berkeliling bumi.
Mâta-âri jâuh sekâli deri bumi     De zon is zeer ver van de aarde
ini.                               verwijderd.
Angin keñcang sekâli.              De wind is zeer sterk (strak).
Angin endaq tûrun.                 De wind zal opsteken.
Angin endaq mati.                  De wind gaat afnemen, liggen.
Angin dârat sejuq, angin lâut      De landwind is koud, de zeewind
pânas, lâgi membangkitkăn          warm, en bovendien veroorzaakt hij
peñakit.                           ziekten (doet ziekte ontstaan).
Sâya takut bârangkâli nanti        Ik ben bang, dat er wellicht een
tûrun ribut.                       storm opsteekt.
Âda kah kaw dăngăr gûruh itu?      Heb je dien donder gehoord?
Pohon-kâyu kenâ petir.             De boom is door den bliksem
                                   getroffen (door een donderkijl
                                   getroffen).
Tidaq, sâya liat kilap sâja.       Neen, ik heb alleen den bliksem
                                   gezien.
Bâik tutup jendêla, dan tûrunkăn   Je moet ’t venster sluiten en de
lâyar.                             zeilen neerlaten. (’t Is goed....)



2. DE TIJD.


Pukul berâpa sekârang?              Hoe laat is ’t nu?
Lebih-kûrang pukul sa-puluh.        Ongeveer tien uur (tien slagen).
Âda kah tuan menâroh jam            Bezit u een horloge?
(reloji)?
Mâna bôleh menâroh jam dalăm        Hoe kan ik een horloge hebben in de
utan?                               wildernis?
Nampaq saperti rembang.             ’t Ziet er uit, alsof ’t middag is
                                    (hoogste stand der zon).
Kâlaw mâta-âri nampaq, tidaq        Als de zon te zien is, is ’t niet
susah endaq tâu pukul berâpa.       lastig om te weten hoe laat ’t is.
Bagimâna?                           Hoe zoo?
Pâgi-pâgi deri waktu terbit-ña,     ’s Morgens vroeg van den tijd van
ia-itu subuh, mâta-âri nâik         ’t opgaan der zon, dat is de tijd
sampay tengah-âri, ia itu pukul     voor ’t ochtendgebed, stijgt de zon
dua-belas. Deri waktu itu           tot twaalf uur. Van dien tijd af
mâta-âri jâtoh sampay luhur, ia     daalt ze tot aan den tijd van ’t
itu pukul dua. Deri situ jâtoh      middaggebed, d. i. twee uur. Van
lâgi sampay sembâyang-asar, ia      dan af daalt ze nog meer tot den
itu kîra-kîra pukul empat petăng.   tijd van ’t namiddaggebed, d. i.
Kemudian mâta-âri masuq kembâli     zoo wat vier uur in den namiddag.
jam pukul enăm petang.              Daarna gaat de zon weer onder om
                                    zes uur in den namiddag.
Pukul berâpa tuan nanti sedia?      Hoe laat is u (straks) klaar?
Sekârang sâya sedia.                Ik ben nu klaar.
Kâlaw tuan bâlik dalăm dua jam      Als u over twee uur terug komt,
lâgi, bôleh kâmi jâlan.             kunnen wij op weg gaan.
Dua jam lâgi jâdi lambat sangăt.    Over twee uur is ’t erg laat.
Âpa bôleh buat? Sâya tidaq bôleh    Wat is er aan te doen? Ik kan mijn
meñiapkan bârang-bârang lebih       goed niet eerder gereed maken.
dulu deri itu.
Kâlaw bagitu, jangan sebutkăn dua   Dan moet je maar niet meer erover
kâli; dalăm dua jam nanti aku       spreken (niet twee maal noemen),
bâlik kemâri.                       over twee uur zal ik weer hier
                                    terugkomen.
Âpa kâtâ-ña?                        Wat zegt-i?
Kâtâ-ña nanti dia datăng ésoq       Hij zegt dat hij morgen heel vroeg
pâgi-pâgi; kâlaw tidaq pâgi,        komen zal; als ’t niet in den
tentu tengah-âri dia âda di sini.   ochtend is, dan is hij zeker ’s
                                    middags hier.
Pukul berâpa nanti tuan datăng?     Hoe laat komt u (straks)?
Dekăt pukul dua.                    Bij tweeën.
Lebih-kûrang pukul tiga.            Ongeveer drie uur.
Pukul empat betul.                  Precies vier uur.
Pukul sa tengah empat (of: tiga     Half vier in den namiddag;
sa tengah) petăng;
Pukul dua siang; pukul sembilan     Twee uur ’s middags; negen uur ’s
malăm.                              avonds (’s nachts).
Pukul sâtu kûrang sa prâpat.        Om kwart vóor éen (éen min een
Pukul lima lebih sa prâpat.         kwart). Kwartier over vijf (vijf
                                    plus een kwart).
Pukul delâpan lâlu.                 Over achten.
Pâgi ini, of: tâdi pâgi (ook:       Van morgen.
pâgi tâdi).
Malăm sekârang (of als ’t nog       Heden avond (nacht), van avond
vóór dien tijd is: nanti malăm).    (nacht).
Semalăm; kelmârin (kemâri).         Gisteren, gisterenavond; gisteren.
Semalăm pâgi.                       Gisteren ochtend.
Kelmârin siang-âri.                 Gisteren middag (tusschen 10 en 4).
Kelmârin dulu. [1]                  Eergisteren.
Ésoq, ésoq-âri.                     Morgen (demain).
Ésoq-ña.                            Den volgenden dag (le lendemain).
Bésoq.                              Later ’s.
Ta bôleh tidaq, nanti dia datăng    Hij moet bepaald overmorgenochtend
lusa pâgi.                          komen (’t kan niet niet, hij zal
                                    komen...)
Perlu lah dia âda disini dalăm      ’t Is noodzakelijk, dat hij hier
tiga âri lâgi.                      zij binnen drie dagen.
Dia ta bôleh sampay waktu itu.      Hij kan dien tijd niet hier zijn
                                    (aankomen).
Ta bôleh tidaq datăng, perlu        Hij móet komen, zijn komst is
sekâli datăng-ña.                   volstrekt noodzakelijk.
Âpa sabab  } tuan ta datăng?        Waarom is u niet gekomen?
Mengâpa    }
Âpa sabab  } kaw tidaq datăng?      Waarom ben je niet gekomen?
Mengâpa    }
Sâya terhâl di jâlan, tuan, jâdi    Ik ben onderweg opgehouden,
lambat sampay.                      mijnheer, zoodat ik daardoor laat
                                    aangekomen ben.
Bohong! Kaw lêngah di jâlan.        Leugens! Je hebt gelanterfant
                                    onderweg.
Tatekâla sampay sûrat ini datăng    Zoodra deze brief aankomt, moet je
lah sekâli (of: Saketika....)       onmiddellijk komen (sekâli = in een
                                    keer, in eens, tevens).
Kâbarkăn dia sâya tidaq bôleh       Zeg hem, dat ik niet langer wachten
menanti lâgi.                       kan.
Kâtâ-ña nanti datăng dăngăn         Hij zegt, dat hij spoedig zal
sigra-ña.                           komen.
Kâlaw bagitu, bôleh sâya menanti    Dan (als ’t zoo is), kan ik nog een
lâgi sa suku jam (sa prâpat jam).   kwartier wachten.
Bila jâdi itu?                      Wanneer is dat gebeurd?
Lebih-kûrang sa bulan dulu.         Zoowat een maand geleden.
Tentu kah?                          Stellig?
Tentu.                              Stellig.
Bôleh kah ingăt pukul berâpa itu?   Kan je je herinneren hoe laat dat
                                    was?
Bagimâna bôleh tâu? Sâya tidaq      Hoe kon ik ’t weten? Ik bezit geen
menâroh jam.                        horloge.
Pâgi kah, petăng kah?               Was ’t ochtend, of namiddag
                                    (avond)?
Sâya tidaq berâpa ingăt, tuan,      Ik herinner ’t me niet recht,
tetapi pâda pikîran sâya sudah      mijnheer, maar naar mijn idee was
jâuh malăm (of: sâya kîra sudah     ’t diep in den nacht (ver nacht).
jâuh malăm).                        (of: ik gis, meen....)
Berâni kah sumpah?                  Durf je erop te zweren?
Berâni, tuan.                       Jawel, mijnheer (Durf, mijnheer).
Bâik lah, sameñjaq âri engkaw       Goed, sinds den dag, dat je hem
berjumpa dăngăn dia sampay âri      ontmoette tot nu toe, hoe lang is
ini, berâpa lâmâ-ña?                dat?
Bârangkâli sâtu minggu (sâtu        Misschien een maand.
jumaät).
Ésoq-ña âri itu âda kah engkaw      Heb je ’m den volgenden dag ook
berjumpa dăngăn dia juga?           ontmoet?
Entah. Ta tâu lah sâya!             Ik weet ’t niet. Weet ik ’t!
Côba ingăt bâik-bâik, âri engkaw    Kom, herinner je ’s goed, den dag
berjumpa dăngăn dia, âda kah dia    dat je ’m ontmoette, heeft hij toen
kâta dia berjumpa dăngăn Mat        gezegd, dat hij Mat den vorigen dag
malăm-ña dulu, ataw dua âri dulu,   ontmoet had, of een maand geleden?
ataw sa bulan dulu?
Bârang-kâli itu âri juga.           Misschien dien zelfden dag.
Âpa, âri engkaw berjumpa dăngăn     Wat, den dag dat je ’m ontmoette,
dia âri itu juga dia berjumpa       op dien zelfden dag had hij Mat
dăngăn Mat?                         ontmoet?
Kâta dia bagitu.                    Dat zegt hij.
Kâtâ-ña bagitu.                     Dat zegt-i.
Âpa, dia berjumpa dăngăn Mat itu    Wat, heeft hij Mat ontmoet voordat
dulu deri bercakăp dăngăn engkaw    hij met je sprak of daarna?
ataw kemudian?
Bârangkâli diliat ña akăn Mat       Misschien heeft hij Mat eerst
dulu.                               gezien.
Itu lah yang aku tâña pada engkaw   Dat vraag ik je juist.
(.. sama kaw).
Kemudian deri engkaw tinggalkăn     Hoe lang nadat je haar verlaten
dia, berâpa lâma lâgi, kirâ mu,     hebt, is ze, naar je gissing,
dia mati?                           gestorven?
Bârang-kâli tengah dua jam (sâtu    Misschien anderhalf uur zoowat.
jam sa tengah) bagitu.
Kûrang priksa.                      Ik weet ’t niet.
Cakăp betul-betul.                  Zeg ’t naar waarheid (praat juist).
Betul, tuan.                        ’t Is waar, mijnheer.
Sameñjaq sâya datăng kemâri, sâya   Sedert ik hier gekomen ben, zoek ik
câri sama tuan.                     naar u.
Berâpa lâma engkaw di sini?         Hoe lang ben je hier?
Tâda berâpa lâma.                   Niet zoo heel lang.
O, minta maäf, kâlaw sâya tâu       O, neem me niet kwalijk (vraag
tuan Ânu, tentu sâya datăng         vergiffenis), als ik geweten had,
lekas.                              dat het Mijnheer N. N. was, zou ik
                                    zeker spoedig gekomen zijn.
Tidaq âpa (of: Tidaq mengâpa).      ’t Is niets; ’t maakt niets uit.
Lâin kâli tuan datăng, tentu sâya   Als u een anderen keer komt, zal ik
sedia menanti.                      zeker klaar staan en op u wachten.
Bila bôleh sâya jumpa tuan lâgi?    Wanneer kan ik u weer ontmoeten?
Malăm sekârang, lepas makan.        Van avond, na ’t eten.
Kâlaw tuan bôleh datăng malăm       Als u van avond komen kan, om tien
sekârang, jam pukul sa-puluh        uur twintig minuten, kunnen we die
lebih dua-puluh menit, bôleh kita   zaak afdoen.
selesaykăn perkâra itu.
Bâik lah, bôleh aku datăng.         Goed, ik kan komen.
Mâri lebih dulu deri itu.           Kom u wat eerder.
Sâya nanti datăng kemudian.         Ik zal later komen.
Âda kah kaw liat pukul berâpa dia   Heb je gezien, hoe laat hij
keluar?                             uitgegaan is?
Pukul dua malăm rebô.               Om twee uur Dinsdag (den nacht van
                                    Woensdag).
Sâya kîra bagitu. Tentu dia yang    Ik geloof, dat ’t zoo is. Zeker
buat.                               heeft hij ’t gedaan.



3. DE WEG.


Mâna jâlan pegi (pergi) ka          Waar is de weg, die naar de kampong
kampung ânu?                        die en die gaat?
Ini lah dia.                        Deze is ’t.
Betul kah jâlan ini pegi ka         Is dit de goede weg naar de kampong
kampung ânu?                        die en die?
Tidaq, tuan silap jâlan (sâlah      Neen, u heeft zich in den weg
jâlan).                             vergist.
Mâna jâlan yang betul?              Welke is de goede weg?
Pulang bâlik jâlan tâdi kedăr       Ga den weg van daareven zoowat een
sâtu bâtu (sâtu pal), kemudian      mijl ver terug, dan slaat u rechts
ikut kânan (kîri) (simpang ka       af.
kânan, kîri).
Berâpa jâuh deri sini?              Hoe ver is ’t van hier?
Lebih-kûrang tiga bâtu (pal),       Ongeveer drie Eng. mijl, misschien
bârang-kâli sâtu jam bôleh          kan u er in een uur komen, als u
sampay, kâlaw jâlan derăs; kâlaw    hard loopt, als u onderweg draalt,
lêngah di jâlan, tengah dua jam     komt u er eerst in anderhalf uur.
bâru sampay.
Kâlaw bagitu, sâya jâlanlah.        Als ’t zoo is, ga ik op weg.
Jâlan ini pegi ke mâna?             Waar gaat deze weg heen?
Ka Bukit-Timah.                     Naar Bukit-Timah (lett. tinberg).
Jâlan-ña bâik kah?                  Is de weg goed?
Bâik juga.                          Jawel. (Goed wel, toch).
Sedang lah.                         Middelmatig, zoo, zoo.
Tidaq, tuan, ta bôleh pegi          Neen, mijnheer, u kan dien weg niet
mengikut jâlan itu.                 volgen.
Âpa fasal (of: âpa sebab, of:       Waarom (niet)?
mengâpa)?
Jâlan-ña ta bâik sekâli, bâñaq      De weg is volstrekt niet goed, er
selut (lumpur), lâgi lôbang         is veel modder, en bovendien zijn
bâñaq.                              er veel kuilen (gaten).
Bôleh kah krêta lâlu di situ?       Kan er een rijtuig langs?
Ta bôleh, tuan.                     Dat kan niet, mijnheer.
Bagi-mâna kita jâlan, kâlaw         Hoe gaan we dan, als ’t zoo gesteld
bagitu?                             is?
Âda lâin jâlan, mâu bâlik sedikit   Er is een andere weg, dan moet u
dulu, kemudian ikut jâlan kânan.    eerst wat teruggaan, daarna den
                                    rechtschen weg inslaan (volgen).
Bôleh kah engkaw tuñjuqkăn jâlan    Kan je dien weg aanwijzen?
itu?
Minta maäf, sâya âda kerjâ          Ik vraag excuus, ik heb wat werk
sedikit, tetapi budaq ini bôleh     maar deze jongen kan hem u wijzen.
menuñjuqkăn sama tuan.
Terima kâsih.                       Dank je (u).
Mâri, kita jâlan.                   Kom, laat ons op weg gaan.
Ini kah jâlan betul, tidaq kah?     Is dit de juiste weg, of niet?
Bukan, jâlan itu pegi ka Selitar.   Neen, die weg gaat naar Selitar.
Tuan ’naq (endaq) pegi ke mâna?     Waar wil u heen?
Ka Bukit Timah. Bukan kah ini       Naar Bukit-Timah. Is dit de weg
jâlan-ña?                           niet?
Bukan. Jâuh lâgi deri ini.          Neen. Nog ver van hier.
Kâtâ-ña ôrang itu ini lah dia.      Die lui zeiden, dat dit de weg was.
Tidaq, tuan, tuan sâlah faham.      Neen, mijnheer, u heeft ’t verkeerd
(sâlah arti).                       begrepen.
Tidaq, sâya arti bâik-bâik          Neen, ik heb heel goed zijn woorden
perkâtâän-ña.                       verstaan.
Ah! ini lah bâru jâlan betul.       O, dit is pas de juiste weg.
Mâna jâlan pegi ke rumah tuan       Waar is de weg, die naar ’t huis
Ânu?                                van den heer N. N. gaat?
Tuan mâna? siâpa?                   Welke heer? Mijnheer wie?
Sâya tidaq kenal tuan itu.          Ik ken dien heer niet.
Âda kah kaw tâu rumah tuan Ânu?     Weet je (soms) ’t huis van den heer
                                    N. N.?
Rumah-ña di âtas bukit tinggi       Zijn huis staat boven op een hoogen
(bukit rendah).                     heuvel (lagen heuvel).
Bârang-kâli kuda tuan itu ta        Misschien kan uw paard dien heuvel
bôleh nâik bukit itu, kârena        niet beklimmen, want hij is zeer
cûram sangăt.                       steil.
Kâlaw kuda ta bôleh nâik, sâya      Als ’t paard er niet tegen op kan,
bôleh jâlan-kaki.                   kan ik te voet gaan.
Âda lûrung kecil, tetapi semaq      Er is een pad (kleine weg), maar
sedikit.                            die is nogal vuil (begroeid).
Sâya ta feduli.                     Daar geef ik niet om.
Deri sini nampaq ujung-ña, dekăt    Van hier is ’t begin (van den weg)
pokoq-pinang itu.                   te zien, dicht bij dien
                                    pinang-boom.
Âda kah kaw liat tuan lâlu          Heb je (soms) een heer langs dezen
mengikut jâlan ini?                 weg zien voorbijgaan?
Datăng deri mâna?                   Van waar kwam hij?
Jâlan deri sini (deri sâna).        Hij ging hier vandaan
                                    (daarvandaan).
Dia jâlan-kaki kah, nâik kuda kah   Ging hij te voet, zat hij te paard,
(berkuda kah), ataw dalăm krêta     of was hij in een rijtuig?
(bekrêta)?
Jâlan-kaki, memikul senâpang.       Te voet, en hij droeg een geweer
                                    over schouder.
Âda sâya liat.                      Ja, ik heb ’m gezien.
Dia lâlu sabelah sâna, âda dua      Hij is dien kant voorbij gegaan,
jam sudah.                          twee uur geleden.
Kâlaw bâlik tuan itu, kâbarkăn      Als die heer terugkomt, zeg hem
pâda dia sâya sudah jâlan dulu      dan, dat ik al langzaam vooruit ben
pelâhan-pelâhan.                    gegaan.
Bôleh kah buat itu?                 Kan je dat doen?
Bôleh, tuan.                        Jawel, mijnheer (kan, m.)
Ke mâna dia pegi?                   Waar is hij heen gegaan?
Sâya tidaq tâu nâma tempat itu.     Ik weet den naam van die plaats
                                    niet.
Ini kah jâlan pegi ka               Is dit de weg naar de tuinen
kebon-bunga?                        (bloementuinen)?
Jâlan t’âda bersimpang kah?         Zijn er geen zijwegen aan den weg?
Tâda.                               Neen.
Âda dua simpang ña, yang pertâma    Hij heeft twee zijwegen, de eerste
ke kânan, yang kedua ke kîri. Ta    naar rechts, de tweede naar links.
bôleh silap jâlan.                  U kan zich niet vergissen in den
                                    weg.
Jâlan bâñaq lumpur-ña; terlâlu      Er is veel modder op den weg; ’t is
lêcaq.                              erg modderig.
Jâlan-ña kering.                    De weg is droog.
Âda juga lêcaq di jâlan-ña,         De weg is wel wat modderig, maar
tetapi tidaq bâñaq.                 niet erg.
Bâñaq debu (âbu) di jâlan.          Er is veel stof op den weg.
Musim pânas selâlu bagitu.          In de droge moeson is ’t altijd
                                    zoo.
Kâlaw angin, susah sekâli, jâdi     Als ’t waait, is ’t erg
mâta dan mulut penuh dăngăn debu    onaangenaam, want dan raken oogen
(âbu).                              en mond vol stof (’t gevolg is,
                                    dat....)
Debu (âbu) Singapûra itu celâka     ’t Stof te Singapoer is heel naar
sekâli, sebab mêrah: sa kâli        (ongelukkig), omdat het rood is:
lekăt, ta bôleh dikeluarkăn lâgi.   als ’t eens zich vasthecht, kan men
                                    ’t niet meer eraf krijgen.
Jâlan-jâlan di Singapûra semua      De wegen te Singapoer zijn alle
bâik.                               goed.
Betul, tuan, tetapi bukit-ña        Jawel, mijnheer, maar er zijn veel
bâñaq, jâdi susah sekâli pâda       heuvels, zoodat het erg lastig is
kuda, selâlu nâik-tûrun.            voor de paarden, ’t gaat steeds op
                                    en af.
Di tânah Melâyu jârang sekâli       In de Maleische landen ontmoet men
berjumpa jâlan besar, jâlan-utan    zeer zelden een grooten weg, ’t
semua.                              zijn alle boschpaden.
Di Lârut âda jâlan-krêta-api. Di    Te Lârut is een spoorweg. Op Java
Tânah Jâwa pun sudah bâñaq          zijn al veel spoorwegen.
jâlan-krêta-api.
Jâlan-krêta-api terus sekâli,       Een spoorweg gaat regelrecht, deze
jâlan ini béngkoq.                  weg is krom.
Jâlan dulu; jâlan di belâkang.      Loop vooruit; loop achteraan.
Pusing bâlik.                       Draai je om, en keer terug.
Bâlik lah kita (Mâri lah, kita      Laat ons teruggaan. Kom laat ons
bâlik).                             terugkeeren.
Kâlaw dapăt jâlan, kita pegi,       Als we ’n weg vinden, dan gaan wij,
kâlaw tidaq, kita bâlik.            anders (zoo niet), dan keeren wij
                                    terug.
Mâri sini.                          Kom hier.
Pegi kâta ’kăn dia sâya menanti     Ga hem (hun) zeggen, dat ik hier
di sini, kemudian engkaw bâlik      wacht, daarna kom je gauw terug.
kemâri dăngăn sigra.
Sudah.                              ’t Is goed (ik heb niets meer te
                                    zeggen).



4. GESPREK MET EEN KOK.


Ésoq pâgi-pâgi sediakăn makânan    Morgenochtend vroeg moet je wat eten
sedikit (siapkăn m. s.)            klaarmaken.
Tuan mâu makan âpa?                Wat wenscht u te eten?
Berâpa ôrang mâu makan?            Hoeveel menschen willen er eten?
Kita yang âda di rumah sekârang    Wij, die hier nu in huis zijn en
dan lâgi dua ôrang tuan.           bovendien twee heeren.
Bôleh sediakăn âir-tèh [2]         Je kunt thee klaarzetten, koffie,
kahwa, roti panggang, telor,       geroosterd brood, eieren, met
dăngăn buah-buah.                  vruchten.
Buah macăm âpa tuan suka?          Wat voor vruchten gelieft u te
                                   hebben? (Welke soort).
Buah-manggis, durian, rambutan,    Manggis, durian, rambutan, pulasam,
pulasam, nânas, limaw, pisang,     ananas, sinasappelen, bananen, al
mâna-mâna yang bôleh dapăt.        wat er te krijgen is.
Kahwa sudah âbis.                  De koffie is al op.
Bâik, bôleh beli lâgi.             Goed, je kunt meer koopen.
Kahwa arga berâpa sa kati          Hoeveel kost de koffie tegenwoordig
sekârang?                          per kati?
Empat-puluh sèn, tuan.             Veertig cent, mijnheer.
Bâik, bôleh beli lima kati.        Goed, koop vijf kati.
Sâya tidaq sempat pegi ke pasar,   Ik heb geen tijd, om naar de markt
tuan (ñôñah).                      te gaan, mijnheer (mevrouw).
Tidaq mengâpa, suruh koki kecil.   Dat doet er niet toe, stuur dan den
                                   bijkok (kleine kok, kokin).
Sakit, tuan (ñôñah).               Die is ziek, Mijnheer (Mevrouw).
Kalaw bagitu, suruh lâin ôrang,    Stuur dan een ander, wie ’t ook zij,
bârang-siâpa âda.                  die er is (al wie er is).
Tidaq âda lâin ôrang.              Er is niemand anders.
Câri ôrang, ta bôleh tidaq sâtu    Zoek een ander, er moet in ieder
ôrang perlu pegi mengambil         geval iemand die boodschap gaan doen
bârang itu.                        (die zaak gaan halen).
Ésoq ta bôleh?                     Kan ’t morgen niet?
Tidaq, âri ini juga perlu pegi.    Neen, vandaag moet men bepaald gaan
                                   (noodzakelijk te gaan).
Kâlaw bagitu, sâya mâu pegi        Dan wil ik zelf gaan.
sendïri.
Suka-ati engkaw lah.               Dat moet jij weten (je eigen
                                   goedvinden).
Malăm sekârang endaq memberi       Wat wil je ons van avond te eten
kita makan âpa?                    geven?
Sop, ikan gorèng, udang, kambing   Soep, gebakken visch, garnalen,
panggang, âyam rebus, nasi,        geroosterd geitevleesch
kâri, kêju dan puding.             (schapevleesch), gekookte kip,
                                   rijst, kerrie, kaas en pudding.
Kâri macăm âpa?                    Wat voor soort kerrie?
Kâri Melâyu, kâri kering, kâri     Maleische kerrie, droge kerrie,
Benggâla, kâri-terung.             Benggaalsche kerrie, terung-kerrie.
Aku mâu makan pukul tujuh betul,   Ik wil precies om zeven uur eten,
bôleh kah sedia makanan pâda       kan je ’t eten om dien tijd klaar
waktu itu?                         hebben?
Bôleh, tuan (ñôñah).               Jawel, Mijnheer (Mevrouw).
Tiga ôrang endaq makan di sini.    Drie menschen zullen hier eten.
Âpa, tiga semua?                   Wat, drie in ’t geheel? (drie
                                   allen?)
Tidaq, tiga ôrang lâin deri        Neen, die menschen behalve ons, dus
kâmi, jâdi tujuh semua.            zeven bij elkaar (allen).
Sâya minta belañja sedikit lâgi,   Ik vraag nog wat meer geld, om
tuan (ñôñah).                      inkoopen te doen, Mijnheer
                                   (Mevrouw).
Bagimâna, wang sudah âbis kah?     Hoe zoo, is ’t geld al op?
Ini âda sa-puluh ringgit, bôleh    Hier heb je tien dollar
buat belañja.                      (rijksdaalders), dat kan je als
                                   huishoudgeld gebruiken.
Ta cukup.                          Dat is niet genoeg.
Âpa fasal?                         Waarom niet? (Waarom?)
Bânaq sudah belañja membeli        Ik heb al veel geld uitgegeven om
bârang-bârang makan, lâgi miñaq,   eetwaren te koopen, bovendien olie,
lilin (dian), âpa semua.           kaarsen, en wat niet al.
Aku râsa kaw boros benăr, pâtut    Ik geloof, dat je erg verkwistend
belañja kûrang deri itu, nanti     bent, je moet met minder
’ku beri lima ringgit lâgi, jâdi   huishoudgeld toekomen (’t is
cukup, bôleh pakay tiga âri        behoorlijk, dat het h. h. geld
lâmâ-ña.                           minder zij dan dat). Ik zal nog vijf
                                   dollars geven; dan is ’t genoeg,
                                   daar kan je drie dagen mee doen (kan
                                   je drie dagen lang gebruiken).
Ta cukup.                          Dat is niet genoeg.
Bôleh côba.                        Je kunt ’t probeeren.
Deri mâna kaw datang?              Waar ben je geweest? (Waar kom je
                                   vandaan?)
Pegi pasar (pekăn), tuan.          Naar de pasar, mijnheer.
Lambat benăr engkaw bâlik. Âda     Je bent erg lang uitgebleven (je
kah dapăt ketam itu?               komt erg laat terug.) Heb je die
                                   krabben kunnen krijgen?
T’âda, tuan, jâdi sâya beli        Neen, mijnheer, ik heb dus maar
tîrăm.                             oesters gekocht.
Bâik kah tîrăm itu?                Zijn die oesters goed?
Bâik, tuan, bâru bâwa.             Ja, mijnheer, ze waren pas
                                   aangebracht.
Tuan mâu makan mentah kah?         Wil u ze rauw eten?
Bôleh dibakar.                     Ze kunnen gebakken worden.
Âda kah susu?                      Is er melk?
Bañaq, ñôñah.                      Veel, mevrouw.
Beri sama aku (beri kăn aku).      Geef ze mij. Breng ze hier.
Bâwa kemâri.
Bâwang di mâna?                    Waar zijn de uien?
Âda dalăm bakul di dapur.          Ze zijn in een mand in de keuken.
Pegi ambil.                        Ga ze halen.
Âda kah engkaw tâu membuat ès?     Kan je ijs maken?
Tidaq, ñôñah, sâya ta tâu.         Neen, mevrouw, ik kan ’t niet (ik
                                   weet ’t niet).
Tâu juga s’ikit-s’ikit.            Ik kan ’t wel zoowat (een beetje,
                                   een beetje).
Jangan terlampaw masaq-ña.         Je moet ’t niet te gaar maken.
Kûrang masaq.                      ’t Is niet goed gaar.
Nasi ini angit.                    Deze rijst is aangebrand.
Berâpa ékor itiq kaw beli tâdi?    Hoeveel eenden heb je zooeven
                                   gekocht?
Tiga ékor.                         Drie stuks.
Cukup kah?                         Is dat genoeg?
Kâlaw ta cukup, bôleh beli lâgi.   Als ’t niet genoeg is, kan je nog
                                   meer koopen.
Pegi lah tangkăp âyam sa ékor.     Ga ’n kip vangen.
Tiga ékor sudah potong (semlèh).   Drie stuks zijn al geslacht.
Bâwa kemari, aku endaq merâsa.     Breng ’t hier, ik wil ’t proeven.
Ta sedăp râsâ-ña.                  ’t Is niet lekker van smaak.
Sedăp sekâli râsâ-ña.              ’t Smaakt heel lekker.
Sagenăp bârang kaw beri kâmi       Alles wat je ons gisteren(avond) te
makan semalăm itu t’âda betul      eten hebt gegeven was niet
masaq-ña. Kâlaw ta bôleh kaw       behoorlijk klaar gemaakt (gekookt).
buat lebih bâik deri itu, nanti    Als je ’t niet beter dan zoo (dan
aku meñcâri lâin koki.             dat) kunt maken, dan zoek ik een
                                   anderen kok.
Endaq lah kaw membuat sop yang     Je moet de soep beter maken, anders
bâik. Kâlaw tidaq, nanti aku       kort ik je op je loon (kîra-kîra =
potong kîra-kîra-mu (gâji-mu).     rekening).
Jangan bâwa âyam tua. Lâgi         Je moet geen oude kippen brengen.
câbutkăn bulu-ña dăngăn pâtut;     Bovendien moet je ze behoorlijk
jangan celur âyam itu.             plukken (veeren uittrekken); je moet
                                   ze niet in heet water dompelen, (d.
                                   w. z. om de veeren eraf te krijgen).



5. GESPREK MET EEN BEDIENDE.


Di mâna aku ’pu-ña jongos? (in de   Waar is mijn huisjongen?
Straits: boy).
Âda di sini, tuan.                  Hij is hier, Mijnheer.
Panggil dia.                        Roep hem.
Pakâyan sudah sedia? Malăm          Zijn m’n kleêren al klaar? Van
sekârang aku endaq makan di luar,   avond wil ik uit eten gaan (buiten
di rumah tuan Ânu, târoh pakâyan    eten), bij den Heer N. N., leg mijn
pakay malăm dalăm peti.             avondkleeren in de kist.
Tuan mâu pakay ităm kah ataw        Wil u zwart of wit dragen?
putih?
Bâju dan seluar putih, rompi        Witte jas en broek, zwart vest.
ităm. (Voor rompi in de Straits:
wiskăt, ’t Eng. waistcoat).
Târoh pakâyan cukup bôleh pakay     Leg genoeg kleeren neer om drie
tiga âri.                           dagen te dragen.
Tuan mâu bâwa pakâyan ini ataw      Wil u deze kleeren brengen of zal
sâya?                               ik ’t doen?
Engkaw bâwa.                        Jij brengt ze.
Pukul berâpa sâya jâlan?            Hoe laat moet ik weg gaan?
Engkaw endaq lah sampay di rumah    Je moet bij mijnheer N. aankomen om
tuan Ânu pukul enăm betul. Lepas    precies zes uur. Na ’t eten mag je
makan kaw bôleh pulang.             naar huis gaan.
Seluar ini ta bôleh pakay, sudah    Deze broek kan ik niet dragen. Hij
kôyaq. Beri sama tukang-meñjâit,    is gescheurd. Geef hem aan de
sûruh betulkăn.                     naaister, laat haar hem repareeren.
Mâna sepâtu aku pakay semalăm?      Waar zijn de schoenen, die ik
                                    gisteren gedragen heb?
Sudah kotor, belom sâya cuci        Ze zijn al vuil, ik heb ze nog niet
(gosoq).                            schoongemaakt (gepoetst.)
Beresihkăn bâik-bâik.               Maak ze goed schoon.
Tuan mâu makan di kantor (di ufis   Wil U op ’t kantoor eten?
(Eng.))?
Ia, saâri-âri bâwa makânan ka       Ja, iederen dag moet je om twaalf
kantor pukul dua-belas, aku ’naq    uur eten naar ’t kantoor brengen,
makan pukul satengah sâtu betul.    ik wil precies om half een eten.
Engkaw mâu kerjâ sama aku?          Wil je bij mij in dienst komen (bij
                                    mij werken)?
Kâlaw tuan suka.                    Als ’t u belieft (als u lust
                                    heeft).
Jâdi jongos kah? (boy kah?)         Om huisjongen te worden?
Di mâna kaw kerjâ dulu?             Waar ben je vroeger in dienst
                                    geweest?
Âda kah sûrat (sûrat-pertandâän)?   Heb je een getuigschrift?
Sudah lepas kerjâ dăngăn tuan       Wat heb je gedaan, toen je al van
Ânu, kaw buat âpa?                  Mijnheer N. N. weg was?
Berâpa gâji kaw terima selâma       Hoeveel loon heb je tot nu toe
ini?                                ontvangen?
Aku ta bôleh beri gâji lebih deri   Ik kan je niet meer loon geven dan
tujuh ringgit sa bulan.             zeven dollars (rijksdaalders) in de
                                    maand.
Makan âtas tuan kah?                Is ’t eten dan voor uw rekening (op
                                    u)?
Makânan masuq.                      ’t Eten erin begrepen.
Engkaw meñcâri makan sendîri.       Je zorgt zelf voor je eten. (Je
                                    zoekt zelf eten.)
Panday kah cakăp Ôlanda?            Kan je Hollandsch (Engelsch)
(Inggris).                          spreken?
Âda kah krêta dekăt sini?           Is hier een rijtuig in de buurt?
Kâlaw tuan sûruh, bôleh sâya câri   Als u ’t mij beveelt, kan ik er een
sâtu.                               zoeken.
Sekârang ta mâu, tetapi pukul       Nu wil ik er geen hebben, maar van
delâpan malăm sekârang aku mâu      avond om acht uur wil ik een
krêta di rumah ini.                 rijtuig hier hebben.



6. OP EEN RIVIER.


Âpa nâma sungay ini?               Hoe heet deze rivier?
Di mâna kuâlâ-ña?                  Waar is de uitmonding?
Ini lah kuâlâ-ña.                  Dit is de uitmonding.
Sâya endaq mudik, bôleh kah        Ik wil de rivier op, kan ik hier een
dapăt prâu di sini?                vaartuig krijgen?
Prâu macâm âpa tuan mâu?           Wat voor soort vaartuig wil u
                                   hebben?
Sampan, bidar, ketiap,             Kleine roeischuit, overdekte gondel,
prâu-sâgur (dit laatste ook:       huisboot, uitgeholde boomstam.
prâu-jâlur).
Mâna yang bâik?                    Welke is de beste?
Kâlaw mâu mudik derăs (cepăt of    Als u snel de rivier op wil gaan is
bangăt) sâgur kecil yang bâik.     een kleine sâgur ’t best.
Kâlaw mâu mudik senăng bâik        Als u op aangename wijze wil
pakay ketiap âtaw bidar.           opvaren, is ’t beter een ketiap of
                                   bidar te gebruiken.
Bôleh kah mudik berkâjang mati?    Kunnen we de rivier opgaan met een
                                   vaste kâjang (dek van palmbladeren).
Sampay Kuâla-Lâbu sâja, tuan. Di   Tot Kuâla-Lâbu alleen maar, daar
situ mâu buka kâjang.              kunnen we de kâjang eraf doen
                                   (openmaken).
Âpa sebab?                         Waarom?
Sebab sungay ini deri Kuâla-Lâbu   Omdat de rivier van Kuâla-Lâbu af
ka ulu bâñaq semaq.                sterk begroeid is.
Susah benăr itu.                   Dat ’s erg lastig.
Ia, tetapi bôleh berpâyung.        Jawel, maar we kunnen zonneschermen
                                   gebruiken.
Susah juga, tetapi kâjang, ta      Dat ’s toch lastig, maar, kâjang of
kâjang pun, aku mâu mudik âri      geen kâjang, ik wil van daag toch de
ini juga.                          rivier op.
Sekârang âir-sûrut. Lebih bâik     Nu is ’t eb. ’t Is beter den vloed
menantikan âir-pasang, bâru        af te wachten, dan eerst kan men
bôleh mudik senăng.                gemakkelijk de rivier opvaren.
Ta bôleh menanti, sêwa prâu sa     Ik kan niet wachten, huur een boot
buah dan câri ôrang-ña cukup.      en zoek een voldoend aantal
                                   menschen.
Jûru-mudi sa ôrang, lâgi           Eén stuurman, en bovendien hoeveel
ânaq-prâu berâpa ôrang tuan mâu?   bemanning wil u hebben?
Ânaq-prâu empat ôrang jâdi lima    Vier man roeiers (lett. kinderen der
semuâ-ña.                          boot), dus in ’t geheel vijf.
Berâpa tuan mâu beri gâji?         Hoeveel loon wil u geven?
Saberâpa pâtut. Berâpa yang âdat   Zooveel als billijk is. Zooveel als
di sini.                           hier de gewoonte is.
Kâlaw âdat di sini, dibâyarkăn     ’t Is hier gebruik de boothuur aan
sêwa kepâda tuan prâu, dan dia     den eigenaar te betalen, en deze kan
bôleh selesaykăn dăngăn            ’t in orde maken met den stuurman
jûru-mudi.                         (lett. Indien het gebruik hier.., d.
                                   w. z. wat aangaat enz.)
Ânaq-prâu dibâyar sa suku sa       De roeiers worden betaald met een
âri.                               halven gulden (kwart dollar) per
                                   dag.
Bagi-mâna, aku beri makan juga     Hoe zoo, geef ik den roeiers ook te
pâda ânaq-prâu itu?                eten?
Tidaq, tuan, makânan-ña sendîri.   Neen, mijnheer, ’t eten is voor hun
                                   rekening (hun eigen eten).
Berâpa besar ketiap tuan mâu       Hoe ’n groote huisboot wil u
pakay, yang muat sa kôyan kah?     gebruiken, die een „kôyan” laadt (1
                                   kôyan in de Straits = 40 pikul, op
                                   Java 30)?
Âku ta tâu, kâlaw muat sa kôyan.   Ik weet ’t niet, of ’t een kôyan
Bôleh kah dua ôrang tidur dăngăn   laadt. Kunnen er twee menschen met
senăng di bâwah kâjang?            gemak onder de kâjang slapen?
Ô, senăng sekâli, tuan. Kâlaw      O, heel gemakkelijk, mijnheer. Als
prâu muat sa kôyan, tidaq bâwa     ’t een boot is, die een kôyan laadt,
bârang-bârang, bâñaq ôrang bôleh   en niet veel goederen meeneemt, dan
duduq dăngăn senăng.               kunnen er veel menschen met gemak in
                                   zitten.
Bârang-bârang sâya sedikit sâja,   Ik heb maar weinig bagage, laad het
muat dalăm prâu lekas-lekas.       gauw in de boot.
Sudah siap kah? (Sedia kah?)       Is ’t al klaar?
Sedia, tuan.                       Ja, mijnheer (gereed, m.)
Kâlaw bagitu, tôlaq.               Dan afstooten!
Âir dalăm di sini, mâu pakay       ’t Water is hier diep, we moeten
dâyung.                            riemen gebruiken.
Berdâyung lah kuat-kuat.           Roei flink.
Kâyuh lah kuat-kuat.               Pagaai flink.
Pâut.                              Pak flink aan.
Bila berâlih sûrut, bôleh kita     Als we buiten ’t bereik van den
bergâlah.                          vloed zijn, kunnen we boomen. (Als
                                   de vloed zich verplaatst ...)
Kâlaw sâya mudik sâja, bâlik       Als ik alleen de rivier op ga, en
mengikut lâin jâlan, berâpa sêwa   terug ga langs een anderen weg,
prâu itu?                          hoeveel is dan de boothuur?
Bagitu juga, tuan.                 ’t Zelfde, mijnheer.
Ô, ta pâtut bagitu, engkaw bôleh   O, dat ’s niet billijk, je kunt
muat di ulu dan ambil sêwa         boven op nieuw laden, en huur vragen
mengilir kembâli.                  voor de terugvaart (en nemen huur
                                   voor ’t terugvaren de rivier af).
Mûrah sekâli membâwa bârang        ’t Is erg goedkoop goederen van de
mengilir deri ulu, tetapi bôleh    bovenlanden de rivier af te brengen,
sâya kûrangkăn sedikit, jika       maar ik kan ’t wel wat minder
tuan tidaq bâlik.                  stellen (verminderen) als u niet
                                   teruggaat.
Lebih bâik kita berjañji dulu.     ’t Is beter, dat we vooruit
                                   afspreken (overeenkomen).
Bâik lah, tuan, biar lah           Goed, mijnheer, laat het twee en
dua-puluh-dua ringgit.             twintig rijksdaalders (dollars)
                                   wezen.
Bila tuan mâu jâlan?               Wanneer wil u vertrekken?
Lusa pâgi-pâgi.                    Overmorgen heel vroeg.
Siapkăn dâyung dan gâlah           Maak voldoende riemen en boomen
cukup-cukup, jangan kûrang         gereed, laat er niets hoegenaamd
sâtu-âpa pun.                      ontbreken.
Bôleh kah tuan beri duit sedikit   Kan u wat geld (duiten) vooruit
dulu, endaq membeli bârang         geven, om wat eetwaren te koopen, en
makânan, dăngăn rôtan dan          rôtan en zoo voort?
lâin-lâin-ña?
Berâpa kaw mâu?                    Hoeveel wil je hebben?
Bârang lima ringgit cukup, tuan.   Zoowat 5 rijksdaalders (dollars) is
                                   genoeg, mijnheer.
Bâik lah. Lusa pâgi mâri ke        Goed. Overmorgen ochtend kom je naar
rumah-ku mengambil                 mijn huis, om de bagage te halen,
bârang-bârang, bâwa tûrun ke       breng die naar de boot (breng naar
prâu.                              beneden in de boot).
Isi sâtu peti dăngăn tânah, bâwa   Vul een kist met aarde, breng die
bersâma ke dalăm prâu, bôleh       met ’t andere (samen) in de boot,
kita bertânaq dalăm prâu.          dan kunnen we in de boot rijst
                                   koken.
Pegang gâlah semua ôrang.          Neemt allen de boomen in de hand.
Gâlah ta sampay (ta jejaq).        De boomen raken den grond niet.
Côba lâgi sa kâli. Sampay kah      Probeer ’t nog eens. Raken ze nu?
tidaq?
Sampay, tuan.                      Jawel, mijnheer (lett. ze komen aan,
                                   ze zijn toereikend.)
Tikăm gâlah, kita âñut.            Flink boomen, we drijven af (lett.
                                   steek met de boomen).
Bila sampay di tañjung itu, mâu    Wanneer we aan dien landpunt komen,
gâlah kuat-kuat, sebab ârus        moet er met kracht geboomd worden,
derăs sekâli di situ.              want daar is de stroom zeer sterk.
Bila sampay di teloq, senăng       Wanneer we aan den inham komen
sedikit.                           (kromming landwaarts in), is ’t een
                                   beetje aangenamer.
Singgah, singgah!                  Leg aan, leg aan!
Ôrang-ôrang di dârat âda melâung   Volk aan den wal roept ons toe, laat
kita, sûruh singgah.               aanleggen.
Tebing tinggi sangăt di situ,      De oever is daar erg hoog, breng de
rapăt pantay-pasir di ulu itu.     boot dicht bij den zandoever daar
                                   hooger op (sluit aan bij ...)
Bôleh juga nâik, tuan. Âda         U kan wel aan wal stappen, (stijgen)
jembâtan, âda jamban.              mijnheer. Er is een brug, een
                                   badhuisje (tevens privaat).
Âir tohor sekâli, prâu ta lepas.   ’t Water is erg laag, de boot raakt
Prâu kandăs.                       niet los. De boot is aan den grond
                                   geraakt.
Lepas juga.                        Ze is toch losgeraakt.
Kering di sini, undur kembâli.     ’t Is hier ondiep (droog), ga weer
                                   terug (ga achteruit terug).
Sekârang dalăm sedikit, bergâlah   Nu is ’t wat dieper boomen.
lah.
Âir tâwar kah ataw mâsin?          Is ’t water zoet of zilt?
Pâyaw, tuan.                       Brak, mijnheer.
Câri tempat yang terang (lâpang)   Zoek een plek, die open is, leg daar
sedikit, singgah di situ, kita     aan, dan kunnen wij koken.
bertânaq.
Ini lah tempat bâik.               Hier is een goede plek.
Rapăt ka tepi.                     Breng de boot dicht bij den kant
                                   (sluit aan tegen den kant).
Câcaq gâlah, tambat prâu,          Steek een boom in den grond, maak de
bertânaq lah semua ôrang           boot vast, laat al de menschen gauw
lekas-lekas.                       rijst koken.
Sudah âbis makan, jâlan lah        Na afloop van ’t eten moeten we weer
kita.                              op weg.
Prâu tersangkut.                   De boot zit vast.
Di kâyu kah, di pasir kah, di      Aan hout, aan zand, aan modder?
lumpur kah?
Kâlaw sangkut di kâyu, mâu         Als ze aan hout vastgeraakt is,
undur, kâlaw di pasir, sorong      moeten we achteruit, als ’t tegen
prâu, bârang-kâli bôleh lepas.     zand is, moet je de boot duwen,
                                   misschien kan ze los raken.
Timbang betul-betul. Prâu singit   Breng haar goed in evenwicht. De
ke sâna.                           boot helt daarheen.
Ketiap ini menggolèq sangăt        Deze „huisboot” schommelt erg.
(berolèng-orlèng sangăt).
Prâu ini tetăp sekâli.             Deze boot ligt (is) zeer vast.
Kâit dâhan itu dăngăn gâlah,       Pak dien boomtak met den boom, en
tâhan bâik-bâik di bûrit prâu.     houd flink tegen aan den
                                   achtersteven.
Âluan sudah lepas, kenâ di         De voorsteven is al los, ’t midden
tengah, di ékor (bûrit), kenâ      zit vast, de achtersteven, ’t roer
kemudi.                            (getroffen aan ’t midden enz.)
Jâga di âluan!                     Kijk goed uit aan den voorsteven!
Berâpa jâuh deri Bandar-Termâsa    Hoe ver is ’t van Bandar-Termâsa
mudik ka Rekoh?                    naar Rekoh?
Sâtu âri berdâyung, enăm âri       In een dag roeiens en zes dagen
bergâlah bôleh sampay.             boomens kan men er komen.
Lima tañjung lâgi, sampay lah,     Nog vijf landpunten, dan zijn we er,
tuan.                              mijnheer (komen we aan.)
Sebab ujan terlampaw lebăt, jâdi   Doordat de regens bizonder hevig
sungay besar sangăt.               (dicht) waren, is de rivier erg hoog
                                   (geworden).
Tiga âri dulu âda bah besar.       Drie dagen geleden is er een groote
                                   watervloed geweest.
Câcaq gâlah di tengah, di sini     Steek een boom in ’t midden in den
bôleh kita bermalăm; kâyu-api      grond, hier kunnen we overnachten;
senăng dapăt, lâgi utan terang     brandhout is gemakkelijk te krijgen,
sedikit.                           en bovendien is ’t bosch een beetje
                                   open.
Ñâmuq terlampaw bâñaq, târoh       Er zijn bizonder veel muskieten, leg
dâun-kâyu di âtas api, biar âda    boombladeren boven op ’t vuur, dan
asăp sedikit.                      komt er wat rook (opdat er wat rook
                                   zij).
Bangunkăn semua ôrang din’âri      Wek al de lui morgen bij ’t krieken
ésoq, gelap-gelap bertânaq,        van den dag, kook de rijst als ’t
kemudian bôleh kita berjâlan       nog donker is; daarna kunnen we weer
pula.                              op weg gaan.
Bila prâu mengilir, pakay          Wanneer de boot de rivier af gaat,
pengâyuh sâja.                     moet je maar de pagaaien gebruiken.
Jâga tunggul di adăp itu, kâlaw    Pas op dien boomstam daar vooruit,
kenâ sekârang, nanti terlintang    als we er nu tegen aankomen, gaat de
prâu, bârang-kâli kâram kita.      boot dwars liggen, en slaan we
Nanti tenggelăm bârang-bârang      misschien om. Dan zinken al onze
semua.                             goederen.
Tetapi kita nanti timbul, dan      Maar wij zullen boven komen, en
bôleh berenang ke dârat.           kunnen naar den wal zwemmen.
Ôrang sini biâsa mengâil kah?      Zijn de menschen hier gewoon met een
(memañcing kah?)                   haak (hengel) te visschen?
Âda sa ôrang dua ôrang yang        Enkele menschen visschen met een
mepas, tetapi bâñaq yang           vlieg (kunstaas), maar velen met een
meñjâla.                           net (totebel).
Âpa macăm ikan dapăt dalăm         Wat voor soort visschen vangt men in
sungay ini?                        deze rivier?
Ikan-kâluï âda, ikan-sebâraw,      Kâluï komt voor, en sebâraw,
ikan-tengah, dan bâñaq lâin-lâin   ikan-tengah, en allerlei andere
macăm.                             soorten.
Ikan-kâluï yang sedăp sekâli       De kâluï is de lekkerste om te eten.
makan.
Kâlaw dapăt ikan, gorèng sâja      Als je visch vangt, braad ze dan
(bakar sâja, panggang sâja).       maar (bak ze maar, roost ze maar).



7. IN DE WILDERNIS.


Tuan mâu pegi ke mâna?            Waar wil u heen gaan?
Ka Selim.                         Naar Selim.
Jâuh sekâli. Bârang-kâli sâtu     Dat ’s erg ver. Zoowat (misschien)
malăm mudik, dua âri berjâlan,    een nacht de rivier op, en twee dagen
bâru sampay ka Selim.             gaans, dan komt men pas te Selim.
Jâlan éloq kah?                   Is ’t een mooie weg?
Jâlan utan. Tuan terlebih tâu     Een boschpad. U weet daar alles van
hal-ña: mendaki-menûrun sâja;     (weet ’t ’t best, zeer goed); maar
mâu juga meñeberang dua tiga      steeds op en af, ook moet men twee of
ânaq-âir.                         drie beken oversteken.
Sungay-ña tohor, tetapi kâlaw     De rivier is laag, maar als de regens
ujan datăng, susah juga, nanti    komen, is het toch lastig, dan
bertemu bah.                      krijgen we een overstrooming. [3]
Kâlaw jâlan pâgi-pâgi, bôleh      Als men zeer vroeg op weg gaat, kan
sampay siang-âri.                 men in den middag aankomen.
Kâlaw mâta-âri sudah tinggi,      Als de zon al hoog is, en men gaat
bâru berjâlan, tentu malăm bâru   dan eerst op weg, komt men zeker pas
sampay.                           in den nacht aan.
Kâlaw bagitu, lebih bâik          Dan is ’t beter in ’t bosch te
bermalăm dalăm utan.              overnachten.
Bôleh, tuan, tetapi susah juga    Dat kan wel, mijnheer, maar ’t is
bermalăm di utan.                 toch lastig in ’t bosch te
                                  overnachten.
Âwat? (Sebab âpa?)                Waarom?
Nâmuq bâñaq, lâgi dalăm rimba     Er zijn veel muskieten, bovendien
besar bârang-kâli jumpa rimaw.    komen we in ’t groote woud misschien
                                  wel een tijger tegen.
Kâlaw buat api besar, tentu       Als we een groot vuur aanleggen
rimaw ta berâni dekăt.            (maken), durven de tijgers zeker niet
                                  dicht bij komen.
Bârang-kâli, tuan.                Misschien, mijnheer.
Bâwa kâjang dua tiga bidang,      Breng twee stuks kâjang-dek, en ook
lâgi tikăr-bantal dăngăn          nog matten, kussens en
kelambu, bôleh kita tidur         muskieten-gordijnen, dan kunnen we
senăng sedikit.                   eenigszins aangenaam slapen.
Bârang-kâli rumput bâsah, bâik    Misschien is ’t gras nat, u moest ook
tuan bâwa kâin-getah juga.        wat gutta-percha-doek meenemen.
Jangan bâwa bârang bâñaq: susah   Neem niet veel goed mee, ’t is erg
sekâli memikul bârang dalăm       lastig in ’t woud bagage te dragen.
rimba.
Rimba sedikit, tuan, belukar      Er is weinig hoog bosch, mijnheer,
bâñaq.                            wel veel kreupelhout.
Belukar terlebih susah, sebab     ’t Kreupelhout is ’t onaangenaamst
pânas.                            (lastigst) van wege de hitte.
Kâlaw pokok-kâyu besar-besar,     Als er hooge boomen zijn, kunnen we
bôleh kita berlindung dîri deri   voor de warmte schuilen.
pânas.
Kaki kita tentu nanti sakit,      Onze voeten zullen zeker pijn doen
sebab jejaq bâñaq akar di         door ’t treden op veel wortels op den
jâlan.                            weg.
Jâga dûri, tuan: kâlaw kenâ       Pas op de dorens, mijnheer, als ze in
kâin-bâju, tentu kôyaq            ’t goed van uw jas komen, scheurt het
(terkôyaq).                       zeker (als geraakt ’t goed ...)
Âda kah bâñaq pacăt di sini?      Zijn er hier veel springbloedzuigers?
                                  (boombloedzuigers).
Kâlaw âri-ujan bâñaq, kâlaw       Als ’t regenachtig weer is, veel, als
musim-pânas tida.                 ’t droge moeson is niet.
Pacăt pun susah, tetapi lintah    Springbloedzuigers zijn wel lastig,
terlebih jâhat. Kâlaw lekăt dua   maar gewone bloedzuigers (nl. in het
tiga ékor lintah itu,             water) zijn ’t kwaadst. Als er twee
bârang-kâli minum dârah dekăt     of drie stuks zich vasthechten,
sa cupaq.                         zuigen (drinken) ze misschien wel een
                                  „cupaq” bloed op [4].
Tidaq mengâpa: sudah keñang,      Dat doet er niet toe: als ze
dia jâtoh juga.                   verzadigd zijn, vallen ze toch af.
Buñi âpa itu?                     Wat is dat voor een geluid?
Âpa buñi itu?                     Wat is dat geluid?
Kâyu rebah, tuan.                 Een boom die omvalt, mijnheer.
Petăng sekârang bôleh kita        Van avond (namiddag) kunnen we
berenti di lâdang Sakay,          ophouden op een veld van Sakay’s,
berpondoq di situ.                (oorspr. bewoners van Malaka), en
                                  daar een hut opslaan.
Âda dua tiga kelâmin ôrang        Er zijn twee of drie gezinnen van
Jambi, bâru menebas kăn utan      Jambiërs, die pas ’t bosch hebben
buat lâdang.                      gekapt om een bouwveld te maken.
Endaq menanăm âpa?                Wat willen ze planten?
Pâdi-uma, tuan.                   Gemeene rijst, mijnheer. (uma = veld
                                  in ’t bosch, dat geen speciale
                                  bewerking vereischt.)
Mâna yang bâik, pâdi-uma kah      Welke rijst is beter, de uma-rijst of
pâdi-sâwah kah (bendang kah)?     die van sâwah’s?
Pâdi sâwah yang bâik, tuan,       Sâwah-rijst is de beste, mijnheer,
lâgi bâñaq dapăt.                 bovendien krijgt men dan veel.



8. OP ZEE.


Di mâna kapal kita?               Waar is ons schip?
Di lâbuan, tuan. Di kuâla.        Op de reede, mijnheer. In den
                                  riviermond.
Kâlaw tâda angin, ta bôleh (ta    Als er geen wind is, kunnen we van
dapăt) belâyar malăm ini.         nacht niet zeilen (onder zeil gaan).
Sâya pikir angin nanti tûrun.     Ik denk, dat er straks wind zal
                                  opsteken.
Kâlaw angin deri belâkang,        Als de wind van achteren komt, is ’t
ñâman, kâlaw deri muka susah.     heerlijk, van voren is ’t
                                  onaangenaam.
Kâlaw deri sabelah, bôleh kita    Als de wind van terzijde komt, kunnen
bêloq.                            we laveeren. (Als van ter zijde ...)
Jangan belâyar bulan gelap, ta    Ga niet onder zeil bij donkere maan,
bôleh nampaq.                     dan kan men niet zien.
Pukul berâpa bulan nâik           Hoe laat komt de maan op?
(terbit)?
Jâuh malăm, tuan, bârang-kâli     Laat (ver) in den nacht, mijnheer,
pukul sâtu.                       misschien om een uur.
Kâlaw bagitu, tûrun ke pantay     Dan moet je om twaalf uur naar ’t
pukul dua-belas, nanti sâya       strand komen (dalen), dan kom ik
datăng.                           daar.
Câri orang panday pegang          Zoek iemand, die verstand heeft van
kemudi.                           sturen (bekwaam in ’t hanteeren van
                                  ’t roer).
Susah meñcâri, tuan, tetapi,      Die is lastig te zoeken, mijnheer,
kâlaw malăm terang, bôleh kita    maar als ’t een heldere nacht is,
mengikut pantay, bâtu dan         kunnen we ’t strand volgen, er zijn
kârang t’âda.                     geen rotsen of klippen.
Bongkar sâuh.                     Haal ’t anker op.
Buka lâyar semua.                 Hijsch al de zeilen.
Lâyar âgung sâja jâdi lah dulu.   Eerst maar alleen ’t groote zeil (’t
                                  groote zeil slechts, dan is ’t in
                                  orde (geworden) vooreerst).
Tûrunkăn jib.                     Haal ’t kluiverzeil neer.
Kelat sudah kusut, pañjat tiang   De schoot is in de war, klim in de
betulkăn-ña.                      mast en maak hem in orde.
Kîri kemudi, nampaq âir berôlaq   Bakboord (links) ’t roer, er is vóor
di adăp, tentu âda bâtu.          draaiing in ’t water te zien, er zijn
                                  zeker rotsen.
Kemudi ta makan, tuan.            ’t Roer pakt niet, Mijnheer.
Kîri cikar!                       Bakboord ’t stuurrad!
Betulkăn kemudi, kita undur.      Zet ’t roer recht, we gaan achteruit.
Bagi-mâna ârus sekârang?          Hoe is de stroom nu?
Âir pasang kah sûrut?             Is er vloed of eb?
Pasang-penuh.                     De vloed is op zijn hoogst.
Sûrut-timpas.                     Laag water (laagste eb).
Âir bunga-pasang.                 De vloed is juist begonnen.
Sâtu âri bulan âir pasang         Als de maan éen dag oud is, hebben we
besar.                            heel hoog water.
Dârat ta nampaq lâgi, lebih       ’t Land is niet meer te zien, ’t is
bâik rapăt ke pantay sedikit.     beter wat dichter bij ’t strand te
                                  gaan.
Ta bôleh, tuan, pantay sudah      Dat kan niet, mijnheer, ’t strand is
dekăt, ta nampaq sebab ujan       al dichtbij, ’t is niet te zien van
lebăt ini.                        wege den harden regen.
Kâlaw nampaq bukit Jegrâ, tuju    Als de Jegrâ-berg in ’t zicht komt,
lah betul-betul, bôleh dapăt      moet je er goed op af sturen, dan
Kuâla-Langat.                     kunnen we de mond der Langat binnen
                                  loopen (krijgen.)
Buang perum.                      Werp ’t lood uit.
Berâpa âir?                       Hoeveel water staat er?
Âir dalăm juga, ta jejaq perum.   ’t Water is nogal diep, ’t lood raakt
                                  den grond niet.
Buang sa kâli lâgi.               Werp ’t nog eens uit.
Empat depâ betul.                 Precies vier vadem.
Tohor sini, jâga bâik-bâik,       ’t Is hier ondiep, wees voorzichtig,
nanti kita kenâ beting.           straks raken we op een zandbank.
Sudah lepas beting.               We zijn al over den zandbank.
Lâbuh sâuh; padămkăn api, sâtu    Werp ’t anker uit; doe ’t vuur uit.
ôrang jâga kapal, lâin ôrang      Een man houdt de wacht over ’t schip,
semua bôleh tidur.                de anderen mogen allen gaan slapen.
Kapal menggolèq (olèng-olèng)     ’t Schip slingert erg, ’t is lastig
sangăt, susahm âu tidur.          als men slapen wil.
Pukul lima pâgi aku mâu jâlan     Om vijf uur in den ochtend wil ik
lâgi. Arăng âda cukup kah?        weer op weg. Is er voldoende
                                  houtskool?
Arăng t’âda lâgi, tetapi          Er is geen houtskool meer, maar
kâyu-bakaw bâñaq.                 rhizophoren-hout veel. (hout van
                                  strandwortelboomen).
Ambil âir tâwar saberâpa bôleh    Haal zooveel zoet water als we laden
muat, kâlaw pakay âir mâsin,      kunnen, als je zout water gebruikt,
nanti rusaq pesâwat (priuk-ña).   bederft de machine (de ketel, lett.
                                  pot).



9. OP JACHT.


Sâya endaq pegi menémbaq.          Ik wil gaan jagen (schieten).
Tuan ’naq menémbaq âpa?            Waar wil u op jagen?
Naq menémbaq bûrung.               Ik wil vogels schieten.
Bûrung macăm âpa?                  Wat voor soort vogels?
Bûrung-berkèq, puyuh,              Snippen, kwartels, talingen, wilde
bûrung-belibis, itik-âir, undan,   eenden, wilde ganzen, al wat er maar
âpa-âpa macăm yang âda.            is (welke soorten, die er zijn).
Bûrung-kuang yang susah sekâli     De argus-fazant is ’t lastigst te
mendapăt-ña.                       krijgen.
Dia inggăp di âtas pokoq dalăm     Hij zit op boomen in groote wouden.
rimba besar-besar. Kâlaw ôrang     Als men hem nadert (reeds nabij is),
sudah dekăt, terbang lah dia.      vliegt hij weg.
Tuan pakay senâpang-kôpaq?         Gebruikt u een achterlader?
Ia, senâpang-kôpaq dua mâtâ-ña;    Ja, een dubbelloops-achterlader; een
senâpang kembar.                   dubbelloops-geweer.
Bâwa petrum yang isi penâbur       Breng patronen met fijnen hagel
âlus itu.                          erin.
Tidaq âda lâgi, tuan: sudah âbis   Die zijn er niet meer, mijnheer: die
semua, tinggal nomor lima sâja.    zijn alle op, er is alleen nog maar
                                   no. 5 (blijft no. 5 slechts).
Kâlaw menémbaq punay éloq lah      Als men op wilde duiven schiet, is
nomor lima.                        no. 5 uitstekend (mooi).
Bâwa petrum-pelûru dua tiga        Breng twee of drie hagelpatronen
butir, bârang-kâli jumpa           mee, misschien treffen we een wild
bâbi-utan âtaw buâya.              zwijn of een krokodil.
Sabelah sini, tuan, âda dua tiga   Dezen kant uit, mijnheer, er zitten
ékor bûrung inggap di rumput       twee of drie vogels daar in ’t gras,
sâna, tepi pâya.                   aan den kant van ’t moeras.
Itu dia!                           Daar zijn ze!
Kenâ kah tidaq?                    Zijn ze geraakt of niet?
Kenâ, tuan.                        Ze zijn geraakt, mijnheer.
Pegi lah mengambil-ña.             Ga ze halen.
Kenâ sedikit, tuan. Belom mati,    Ze zijn maar even (een beetje)
sudah meñelăm.                     geraakt, ze zijn nog niet dood, ze
                                   zijn al ondergedoken.
Panday sekâli sembuñi              Die talingen kunnen zich heel goed
bûrung-belibis itu, melâinkăn      verschuilen (zeer bekwaam zich te
mati-langsung, susah meñcâri-ña.   verschuilen); tenzij ze morsdood
                                   zijn, is ’t lastig ze te zoeken.
Bûrung bâñaq, tuan; tetapi pâya    Er zijn veel vogels, mijnheer; maar
dalam, mâu pakay prâu.             ’t moeras is diep, we moeten een
                                   boot gebruiken.
Rumput sudah pañjang, susah        ’t Gras is al hoog (lang), ’t is
beprâu.                            lastig te varen.
Bôleh juga kita berjâlan           We kunnen ook heel langzaam loopen.
pelâhan-pelâhan. Berdâyung ta      Roeien gaat niet, we moeten boomen.
bôleh, mâu bergâlah.
Tuan duduq di tengah prâu, di      Ga u in ’t midden van de boot, aan
âluan, sâya nanti bergâlah deri    den voorsteven zitten, dan zal ik
belâkang.                          van achter boomen.
Luas sekâli pâya ini. Âpa nâma     Dit moeras is zeer uitgestrekt. Hoe
tampat-ña?                         heet deze plaats?
Bendang-kering, tuan.              Bendang-kering (droog rijstveld)
                                   mijnheer.
Bûrung sudah jâtoh, kenâ           De vogel is gevallen, hij is in zijn
sâyap-ña, nanti dia lâri, ambat    vleugel getroffen, straks loopt hij
lekas.                             weg, ga hem gauw achterna.
Dapăt, tuan, kenâ di dâda,         Ik heb ’m (gekregen), mijnheer, hij
mati-langsung.                     is in de borst getroffen, hij is
                                   morsdood.
Mâna-mâna yang belom mati,         Alle, die nog niet dood zijn moet je
semlèhkăn dia, bôleh ôrang Selam   slachten (op Mohammedaansche wijze),
mâkan-ña.                          dan kunnen de Moslims ze eten.
Lemaq sekâli dâging-ña.            ’t Vleesch is erg machtig (vet).
Bûrung berkèq yang sedăp deri      Snippen zijn ’t lekkerst van alle.
semua.
Tuan suka kah bebûru rusa?         Houdt u er van herten te jagen?
Kâlaw âda añjing, suka juga.       Als er honden zijn, houd ik er wel
                                   van.
Râja-râja Pâhang yang panday       De vorsten van Pâhang zijn goede
bebûru.                            jagers (bekwaam in ’t jagen).
Âpa bangsa añjing dia pakay        Wat voor soort (ras) honden
(dipakay-ña)?                      gebruiken ze?
Añjing ôrang Sakay.                Honden van de Sakay’s (oorspr.
                                   bewoners van Malaka).
Cari ôrang Sakay, yang panday      Zoek een Sakay, die wilde dieren kan
mengikut binâtang liar, bôleh      opsporen, dan kunnen we die gaan
kita pegi menémbaq.                jagen (schieten).
Âda sa ôrang pâwang di sini,       Hier is een „pâwang” (soort
tuan.                              dierenbezweerder, die wilde dieren
                                   opspoort), mijnheer.
Binâtang macăm âpa bôleh dapăt?    Wat voor soort dieren kan je vinden?
(Âpa macăm binâtang bôleh
dapăt?)
Gâjah, bâdaq, selâdang, tenuq,     Olifanten, neushorens, wilde
rusa [5], kijang, pelanduq [6]     runderen (op Java bantèng), herten,
dan lâin-lâin-ña.                  reeën, dwerghertjes enz. (en
                                   andere).
Kâlaw bôleh dapăt selâdang sa      Als je een wilde koe (stier) kunt
ékor, gemăr lah ati-ku.            krijgen, zou ik ’t heerlijk vinden
                                   (is mijn hart begeerig).
Kâlaw untung, bôleh juga kita      Als we gelukkig zijn, kunnen we er
dapăt, tuan.                       wel een krijgen, mijnheer.
Aku arăp bagitu.                   Dat hoop ik (ik hoop zoo).
Jangan bâwa bâñaq ôrang, sa        U moet niet veel menschen meenemen,
ôrang dua ôrang sâja, jâdi lah.    twee man maar, dat ’s voldoende. U
Tuan jâlan pelâhan sekâli, ta      moet heel langzaam loopen, en u mag
bôleh cakăp-cakăp.                 niet praten.
Tempat mâna yang dia suka?         Van welke plaatsen houden ze?
Utan-buluh dekăt dăngăn âir        Bamboe-bosch dicht bij een warme
angăt, itu lah yang dia suka       bron (lauw water), daar houden ze
sangăt.                            veel van.
Bôleh kah dekăt dăngăn dia?        Kan men ze naderen?
Bôleh juga, kâlaw ôrang panday     Jawel (kan wel), als men bekwaam is
mengikut binâtang.                 in ’t opsporen van dieren (volgen
                                   van dieren).
Kâlaw jantăn, tanduq-ña            ’t Mannetje heeft dikke lange horens
besar-pañjang. Betina pun          (lett.: als ’t mannetje, zijn horens
bertanduq juga, tetapi kecil       groot lang). ’t Wijfje heeft ook
lâgi.                              horens, maar die zijn kleiner.
Kulit-ña ităm, bulu pèndèq,        De huid is zwart, de haren zijn
kaki-ña kecil, bulu-betis-ña       kort, de pooten klein, ’t haar op de
mêrah.                             huid is rood.
Gârang sekâli-binâtang itu,        Die dieren zijn erg kwaadaardig, als
kâlaw dia langgar, endaq lah       ze aanvallen, moeten we voorzichtig
kita jâga bâik-bâik.               zijn.
Dia terekam dăngăn tanduq-ña.      Ze vallen met hun horens aan.
Kâlaw luka ta mati, bârang-kâli    Als ze gewond en niet dood zijn,
gârang, kâlaw ta kenâ lâri lah     zijn ze wellicht gevaarlijk (woest),
dia.                               als ze niet getroffen zijn, loopen
                                   ze weg.



10. AAN TAFEL.


Siapkăn makânan (sediakăn          Zet het eten klaar.
makânan).
Bâwa makânan.                      Breng het eten.
Makânan sudah sedia, tuan.         ’t Eten is al klaar, mijnheer.
Tukar pinggan ini [7]: terlâlu     Geef me een ander bord (ruil dit
kotor.                             bord): ’t is erg vuil.
Pisaw ini tidaq beresih, bâwa      Dit mes is niet schoon, breng een
lâin.                              ander.
Dâging ini kûrang masaq, angkat,   Dit vleesch is niet voldoende gaar,
sûruh masaq lâgi.                  neem ’t weg en laat het gaarder
                                   maken (nog meer koken).
Kâin-mêja ini kecil âmat,          Dit tafellaken is al te klein,
mengâpa engkaw tidaq târoh lâin?   waarom heb je geen ander neergelegd?
Bâwa lâgi sâtu krusi, sâma tuan    Breng nog een stoel, voor dezen
ini.                               heer.
Kentang [8] ini sudah busuq: di    Deze aardappelen zijn al bedorven.
mâna kaw dapăt?                    Waar heb je ze gehaald (gekregen)?
Minta serbèt beresih, ganti yang   Ik vraag een schoon servet, geef
tuan ’pu-ña.                       mijnheer een ander (ruil dat van
                                   mijnheer).
Ganti garpu dan pisaw.             Verwissel de vorken en messen.
Pisaw ini tumpul sekâli, sûruh     Dit mes is zeer bot, laat het wat
âsah sedikit.                      slijpen.
Minta garăm, lâda, cuka, sambal,   Geef me (vraag) zout, peper, azijn,
gula, miñaq, sesâwi.               inlandsche toespijs (Spaansche peper
                                   enz.), suiker, olie, mosterd.
Tuang anggur ke dalăm gelas        Schenk wijn in al de glazen. Als je
semua. Bila kaw liat gelas sudah   ziet, dat er een glas leeg is, vul
kosong, isi lâgi.                  je het weer.
Gelas tuan itu tidaq penuh,        ’t Glas van dien heer is niet vol,
tambah lâgi.                       doe er wat bij.
Minta anggur-asăm, anggur-mêrah,   Geef me (vraag) Rijn-wijn, rooden
anggur-puf (sempâni).              wijn, champagne.
Anggur ini kûrang sejuq, bâwa      Deze wijn is niet koel genoeg, breng
âir-bâtu. Angkat bir ini, tuan     ijs (steenwater). Neem dit bier weg,
tidaq suka.                        mijnheer houdt er niet van.
Jâlankăn nasi, tuan C. belom       Laat de rijst rondgaan (doe de rijst
dapat.                             gaan), mijnheer C. heeft nog niet
                                   gehad (gekregen).
Nasi ini angit. Sûruh masaq        Deze rijst is aangebrand. Laat
lâin.                              andere koken.
Âpa sebab kaw tidaq datăng lebih   Waarom kom je niet eerder? Die dame
dulu? Ñôñah (nônah) itu sudah      (jonge dame) heeft al twee maal
panggil dua tiga kâli.             geroepen.
Kâlaw ôrang panggil, lekas sâut    Als er iemand roept, moet je gauw
(jâwab), lâin kâli ingăt.          antwoord geven, denk er een anderen
                                   keer aan.
Di mâna lâin-lâin boy (jongos)     Waar zijn al de andere bedienden?
semua? Sûruh dia-ôrang menanti     Laat ze hier wachten, en aan tafel
di sini, jâga mêja waktu kâmi      bedienen (passen op de tafel), op
makan.                             den tijd dat wij eten.
Tâña sâma tuan, kâlaw suka minum   Vraag aan mijnheer, of hij koffie
âir kahwa (kopi).                  wenscht te drinken.
Bâwa rokoq. Ambil yang âlus di     Breng sigaren. Haal de fijne in ’t
peti kâlèng kecil.                 kleine blikken kistje.
Uñjuqkăn sâma tuan-tuan ini        Presenteer ze aan al deze heeren.
semua.
Minta api; gûris-api [9];          Ik vraag vuur; lucifers; een lont
tâli-api.                          (vuurtouw).
Aku mâu minum rokoq lâgi.          Ik wil nog meer rooken (sigaren
                                   drinken).



11. IN EEN HOTEL.


S’p’âda (samentrekking van          Hei daar, is er iemand?
siâpa-âda)!
Sâya, tuan!                         Jawel, mijnheer!
Minta kâmar.                        Ik vraag een kamer.
Tuan mâu kâmar yang lima rupiah     Wil u een kamer van vijf gulden
sa âri kah âtaw yang enăm rupiah?   daags of een van zes?
Minta yang lima rupiah sâja.        Geef me maar een van vijf (vraag
                                    die van vijf gulden).
Sila kan ikut sâya, tuan. Nanti     Wees zoo goed mij te volgen,
sâya tuñjuqkăn.                     mijnheer. Ik zal er u een wijzen.
Kâmar ini terlâlu kecil.            Deze kamer is te klein (erg klein).
Semua bagitu, tuan.                 Ze zijn alle zoo, mijnheer.
Yang di sabelah situ bagitu juga?   Die aan gindschen kant ook?
Tidaq tuan, itu yang enăm rupiah    Neen, mijnheer, die zijn van zes
sa âri. Lebih besar deri ini.       gulden daags. Ze zijn grooter dan
Tuan mâu liat?                      deze. Wil u ze zien?
Sudah. Ta usah. Biar lah aku        Och, neen, ’t hoeft niet.
ambil kâmar ini sâja.               (Afgedaan, ’t hoeft niet). Laat me
                                    deze kamer maar nemen.
Nanti pukul berâpa ôrang makan di   Hoe laat eet men hier (straks)?
sini?
Pukul sâtu, tuan. Nanti malăm       Om een uur, mijnheer. Van avond om
pukul delâpan.                      acht uur.
Mâna kâmar-mandi?                   Waar is de badkamer?
Minta tuâla dan sâbun. (voor        Ik vraag een handdoek en zeep.
tuâla op Java anduq, verb. Holl.
handdoek).
Sûruh boy (jongos) bâwa             Laat mijn jongen mijn tandenborstel
sikat-gigi dan sisir. Lâgi âda      en mijn kam brengen. Ze zijn nog in
dalăm kopor di kâmar.               de koffer in mijn kamer.
Âda kah cermin di kâmar-mandi?      Is er een spiegel in de badkamer?
(Op Java voor cermin kâca).
Âda, tuan.                          Jawel, mijnheer (er is, mijnheer).
Berâpa âri tuan mâu tinggal di      Hoeveel dagen wil u in dit logement
rumah-makan ini?                    blijven?
Itu lah mandor datăng, tuan. Dia    Daar komt de mandoer (soort
minta masuqkan nâma dan pekerjâan   opperkellner), mijnheer. Hij
tuan ke dalăm daftar (buku).        verzoekt u uw naam en betrekking in
                                    ’t register te schrijven (in te
                                    brengen).
Nanti malăm tuan suka pakay krêta   Wenscht u van avond een rijtuig te
kah?                                hebben (gebruiken)?
Berâpa sêwâ-ña sa jam?              Hoeveel is ’t per uur (de huur)?
Tiga rupiah, tuan.                  Drie gulden, mijnheer.
Bâik lah. Sûruh pasang pukul sa     Goed, laat om half zeven inspannen.
tengah tujuh.



12. GESPREK MET EEN MALEISCH VORST.


Tunku âda di dalăm kah?           Is de Tunku thuis?
Âda, tuan, tetapi Tunku berâdu,   Jawel, mijnheer, maar de Tunku
belom jâga.                       slaapt, hij is nog niet wakker.
Pukul berâpa Tunku nanti jâga?    Hoe laat wordt de Tunku wakker?
Nanti tengah âri. Sudah dia       Om twaalf uur (straks middag). Als
sîram, bôleh tuan berjumpa        hij al gebaad heeft, kan u hem
dăngăn dia.                       ontmoeten.
Tunku sila kan masuq tuan.        De Tunku noodigt u uit binnen te
                                  komen.
Selâmat berjumpa, Tunku, sâya     Ik verheug me u te zien, Tunku (Heil
arăp Tunku sêhat.                 bij ’t ontmoeten), ik hoop dat u
                                  gezond is.
Sêhat juga, terima kâsih, tuan.   Heel wel, dank u, mijnheer.
Siâpa ini, Tunku? Sâya belom      Wie is dit, Tunku? Ik ken hem nog
kenal.                            niet.
Âdiq sâya, tuan: Tunku Ngah.      Dit is mijn jongere broeder,
                                  mijnheer: Tunku Ngah.
Bila Tunku endaq berangkat        Wanneer wil u weer naar ’t binnenland
bâlik ka ulu?                     terug gaan?
Belom tentu lâgi, tuan. Pekat     Dat’s nog niet vast, mijnheer. Ik wil
dulu dăngăn âdiq sâya ini.        eerst met mijn jongeren broeder
                                  overleggen.
Kâlaw Tunku bâlik ka ulu beprâu   Als u naar ’t binnenland teruggaat,
kah, bergâjah kah, berjâlah       gaat u dan in een boot, op een
kah?                              olifant of te voet?
Jâlan kaki susah, sebab           Te voet te gaan is lastig omdat de
mendaki-menûrun bâñaq. Lâgi       weg erg op en neer gaat. Bovendien
gâjah pun susah berjâlan          loopen de olifanten moeilijk in dit
musim-ujan ini. Ôrang bâru        jaargetijde. Menschen zoo pas van de
sampay deri ulu kâtâ-ña pâda      binnenlanden gekomen, zeiden me, dat
sâya âir di jâlan itu s’ingga     het water op den weg tot aan de
lutut. Sebab itu sâya pikir       knieën reikt. Daarom denk ik, dat het
bâik ikut sungay.                 beter is de rivier te volgen.
Kâkanda Unku Lung sûruh pâtik     Uw (oudere) broeder Unku Lung stuurt
mengadăp memberi tâu kepâda       mij naar u toe (laat mij vóor u
Tuanku Kâkanda âda di             verschijnen), om u kennis te geven,
Kubang-Buâya, ésoq nanti dia      dat hij te Kubang-Buâya is, en morgen
sampay kemâri mengadăp Tuanku.    hier aankomt om vóor u te
                                  verschijnen.
Bâik lah. Âwaq bâlik mengâtakăn   Goed. Ga terug en zeg aan mijn
pâda Kâkanda, Âdinda âda sedia    broeder, dat ik (jongere broeder) hem
menanti kăn dia.                  hier verwacht (gereed ben op hem
                                  wachtende).
Pâtik bermuhun.                   Ik vraag verlof om heen te gaan.
Ia, jâlan lah.                    Goed, je kunt gaan.
Tunku Lung, yang endaq sampay     Is die Tunku Lung, die morgen zal
ésoq, dia âbang kah kepâda        komen een (oudere) broeder van u?
Tunku?
Bukan âbang sa-jâlan-jâdi         Geen (oudere) broeder van denzelfden
(betul), tuan: sâtu bâpa, lâin    vader en dezelfde moeder (van
ibu.                              dezelfde wijze van geboren worden,
                                  echt): denzelfden vader, een andere
                                  moeder.
Bârang-kâli tidaq âda             Misschien heeft u geen broeders of
âdiq-kâkaq yang s’ibu-sa-bâpa,    zusters van denzelfden vader en
dăngăn Tunku?                     dezelfde moeder?
Âda juga, tuan: kâkaq sâtu yang   Jawel, mijnheer; een oudere zuster,
sudah nikâh pada Râja Mahmûd,     die getrouwd is met Râja Mahmûd, en
dan âdiq laki-laki sâtu yang      een jongere broeder, die nog niet
belom besar, tengah mengâji       volwassen (groot) is, die leert nog
dia. Belom xatam. [10]            de Koran lezen. Hij heeft die nog
                                  niet doorgelezen.
Dua-puluh-delâpan juz sudah       Acht en twintig afdeelingen heeft hij
dibâca, âda dua juz belom.        al gelezen, twee nog niet.
Kâlaw bulan-puâsa bâca qurân di   Als men in de vastenmaand in een
tengah majelis, maka kita ta      gezelschap de Koran leest, en wij
tâu bâca, mâlu sekâli.            kunnen dan niet lezen, zijn we erg
                                  beschaamd.
Kâlaw ânaq ôrang bâik-bâik ta     De kinderen van aanzienlijken (indien
bôleh tidaq mâu xatam qurân.      kinderen....) moeten volstrekt de
                                  Koran doorgelezen hebben.



13. OP DE MARKT.


Kaw berjual âpa di sini?           Wat heb je hier te koop?
Sâya endaq membeli kâin-sarung,    Ik wil sarong’s, Javaansch batiksel,
bâtik buâtan Jâwa; bôleh kah       koopen; kan ik die hier krijgen?
dapăt di sini?
Ini kûrang bâik, âda kah yang      Deze zijn minder goed, zijn er
bâik deri ini?                     betere dan deze?
Itu mâhal sekâli; itu tidaq        Dat is erg duur; dat is niet
mûrah.                             goedkoop.
Bôleh tâwar, tuan.                 U mag bieden (afdingen), mijnheer.
Côba tuñjuqkăn yang mûrah.         Laat er eens wat zien, die
                                   goedkooper zijn.
Âda kah kâin-setrâ? (op Java:      Heb je ook zijden stoffen?
sutra)
Setrâ Cina buat bâju?              Chineesche zijde om buisjes van te
                                   maken?
Di sini t’âda, tuan. Dalăm keday   Hier is ’t niet, mijnheer. In den
Makaw bôleh dapăt.                 Makawschen winkel (kraam) kan u ’t
                                   krijgen.
Bôleh kah sâya beli                Kan ik goederen koopen in het
bârang-bârang dalăm pajăk-gâday    pandjeshuis?
(rumah-gâday)?
Dalăm pajăk-gâday ta bôleh,        In ’t pandjeshuis kan het niet, maar
tetapi dalăm keday kâin bûruq      wel kan u er in den uitdragerswinkel
bôleh juga dapăt.                  (kraam van versleten stoffen)
                                   krijgen.
Kâin Bugis di mâna bôleh sâya      Waar kan ik Boegineesche kleedjes
beli?                              koopen?
Sekârang ta bôleh dapăt, tuan,     Nu kan u ze niet krijgen, mijnheer,
tetapi dalăm musim Bugis bôleh     maar in den tijd van de Boegineezen
beli di prâu ôrang Bugis, âtaw     (een bepaald deel van ’t jaar) kan u
di Kampung-Gelam tepi lâut.        ze koopen aan de schuiten der
                                   Boegineezen, of in Kampoeng-Gelam
                                   aan zee.
Mâna tukang-mas yang panday        Waar is hier de beste (bekwaamste)
sekâli di sini?                    goudsmid?
Bârang-kâli ôrang Jâwa di          Misschien is ’t een Javaan in K. G.
Kampung-Gelam. Tukang Cina pun     De Chineesche goudsmid (eig.
panday juga, tetapi kâmi kûrang    handwerksman) is ook wel knap, maar
percâya sedikit.                   wij vertrouwen hem minder.
Bukan kah ini keday sa ôrang       Is dit niet de winkel van een Javaan
Jâwa bernâma Ahmad, tukang-mas     genaamd Ahmad, goudsmid?
(juâri)?
Betul, tuan: dulu âda dia          Jawel (juist) mijnheer: vroeger
tinggal di sini, sekârang sudah    woonde hij hier, nu is hij (reeds)
pindah ke Johor.                   naar Djohor verhuisd.



14. HET AANLEGGEN VAN EEN PLANTAGE.


Sâya ’naq membuka kebon tanăm      Ik wil een plantage aanleggen om
kahwa dan sebâgay-ña; bôleh kah    koffie enz. te planten; kan je zoo
meñcâri ôrang kuli bârang sa       ongeveer honderd koeli’s zoeken?
râtus ôrang?
Di mâna tuan ’naq membuka kebon    Waar wil u die plantage aanleggen?
itu?
Di ulu Pêraq.                      In de bovenlanden van Pêrak.
Tuan mâu kuli Cina kah âtaw        Wil u Chineesche koeli’s of Javanen?
ôrang Jâwa?
Ôrang Jâwa delâpan-puluh, ôrang    Tachtig Javanen en twintig
Cina dua-puluh.                    Chineezen.
Berâpa tuan mâu beri gâji sa       Hoeveel loon wil u per man geven?
ôrang?
Pâda ôrang Jâwa enăm ringgit sa    Aan de Javanen zes dollar
bulan, makânan di âtas dia. Cina   (rijksdaalders) per maand, ’t eten
bagitu juga.                       voor hun rekening (op hen). De
                                   Chineezen even-zoo.
Bôleh sâya dapăt, tuan, tetapi     Ik kan ze krijgen, mijnheer, maar ze
dia-ôrang tentu endaq minta        zullen zeker om voorschot vragen.
cengkeram dulu [11].
Bâik lah, bôleh sâya beri          Goed, ik kan elk (éen man) tien
sa-puluh ringgit sa ôrang,         dollar geven, maar een hoofd van hen
tetapi sa ôrang kepâlâ-ña endaq    moet voor de anderen instaan. Anders
lah tanggung âtas yang lâin.       (zoo niet) gaan ze allen er van
Kâlaw tidaq, nanti dia-ôrang       door, en is mijn geld voor niets
lâri semua, ilang wang sâya        weg.
percuma.
Kâlaw sa râtus ôrang, beri         Als er honderd man zijn en u geeft
cengkeram sa-puluh ringgit sa      tien dollar voorschot per man, dan
ôrang, jâdi mâu minta jâmin        (dus) wil u een borgstelling van
sa-ribu ringgit.                   duizend dollar hebben?
Ia, betul.                         Ja, juist.
Câri kăn dua ôrang yang âda arta   Zoek me twee menschen op, die wat
bôleh meñjâmin-ña.                 gefortuneerd zijn (die goederen
                                   hebben) om voor hen borg te wezen.
Âpa macăm kerjâ tuan mâu beri      Wat voor soort werk wenscht u aan
kepâda kuli itu?                   die koeli’s op te dragen (te geven)?
Kerjâ menebas utan, membuat        ’t Openkappen (werk openkappen), het
jâlan dan pârit meñcangkulkăn      maken van wegen (paden) en sloten,
tânah, menanăm pokoq-pokoq dan     het omspitten van den grond, het
sebâgay-ña.                        planten van boomen enz.
Sudah kah tuan buat rumah di       Heeft u daar al een huis gebouwd
sâna âtaw belom?                   (gemaakt) of nog niet?
Sudah sâya jañji dăngăn ôrang      Ik heb al een overeenkomst aangegaan
Melâyu di sâna, dia endaq          met een Maleier daar, hij zal
memanggil Sakay menebas kăn        Sakay’s ontbieden (roepen) om het
utan.                              bosch te kappen.
Bagi-mâna tuan jañji dăngăn dia?   Hoe is u met hen overeengekomen?
Dia jañji kerjâ, borong, endaq     Hij is overeengekomen het heele werk
menebas kăn sa-râtus depâ          aan te nemen (borong is die wijze
pañjang dan lêbar-ña sa-râtus      van werken, waarbij men betaalt voor
(sa-râtus depâ nâik, sa-râtus      ’t volledige werk na afloop), om
bukâ-ña), dăngăn arga sa-râtus     honderd vadem in ’t vierkant om te
ringgit.                           kappen, tegen honderd dollar (met
                                   prijs 100 dollar).
Tebas dan bakar?                   Kappen en branden?
Ia, bagitu.                        Ja, zoo is ’t.
Mûrah juga.                        Dat ’s wel goedkoop.
Beras makânan kuli di mâna bôleh   De rijst voor de koeli’s om te eten,
dapăt?                             waar kan men die krijgen? (rijst,
                                   voedsel der koeli’s....)?
Tujuh âri sa kâli dia ôrang        Eens in de acht dagen kunnen zij
bôleh sûruh dua tiga ôrang tûrun   twee of drie man naar de markt
ka pekăn (pasar), membeli beras,   sturen (naar beneden sturen naar de
memikul kembâli.                   markt), om rijst te koopen en ’t
                                   hierheen terug te dragen.
Âmat jâuh, tuan.                   ’t Is erg ver, mijnheer.
Tidaq berâpa jâuh. Kâlaw âri itu   ’t Is niet bizonder ver. Als ze dien
ta bôleh bâlik, bôleh tidur sâtu   dag niet terug kunnen keeren, kunnen
malăm di pekăn, bâlik ésoq.        ze een nacht op de markt slapen, en
                                   den volgenden ochtend terugkeeren.
Memikul (mengambin) bârang dalăm   ’t Dragen (dragen aan banden over de
utan terlâlu susah.                schouders) van goederen is erg
                                   lastig in ’t bosch.
Bila sudah buat lûrung, bôleh      Wanneer er al wegen zijn gemaakt,
pakay kerbaw membâwa               kan men karbouwen (buffels)
bârang-bârang. Kemudian bôleh      gebruiken om de goederen te brengen.
buat jâlan krêta.                  Daarna kunnen we een weg voor
                                   rijtuigen maken.
Cucikăn tem pat buat pondoq        Maak een plek schoon om er maar een
sâja. Nanti ésoq bôleh menebas     hut op te slaan. Dan kan je morgen
kăn utan empat lima depâ, tempat   ’t bosch vier of vijf vadem
dîrikăn bangsal-kuli. Câri         wegkappen, waar een koeli-loods kan
tempat yang bâik, lâgi dekăt       opgericht worden (plaats van
dăngăn âir.                        oprichten...). Zoek een goede plek,
                                   bovendien dicht bij ’t water.
Kâlaw t’âda sungay, mâu gâli kăn   Als er geen rivier is, moet men twee
perigi dua buah, sa buah buat      putten graven, éen voor drinkwater
âir-minum, sa buah buat mandi.     en éen om te baden.
Bila sudah âbis bangsal dan        Wanneer de loods en de putten klaar
perigi, sâya ’naq memilih          zijn, zal ik een plek uitkiezen om
tempat-tanăm-benih                 ’t zaad te planten. (zaadbed.)
(perse-mâyan).
Bila sudah tanăm benih itu, buat   Wanneer het zaad al geplant is, moet
jamba dăngăn dâun-kâyu, maka       je een dek maken van (lett. met)
kâlaw t’âda ujan sa-âri-âri,       boomblaren, en als ’t niet iederen
bôleh disîram dăngăn âir.          dag regent kan het met water begoten
                                   worden.
Berâpa kâli sa âri mâu disîram?    Hoeveel maal daags moet het begoten
                                   worden?
Sa kâli sâja, petăng-âri, pukul    Maar eens, ’s namiddags zoo wat om
lima bagitu.                       vijf uur.
Sudah terbit (tumbuh) benih itu?   Is dat zaad al opgekomen (gegroeid)?
Sudah, tuan. Tidaq jâdi, tuan.     Jawel, mijnheer. ’t Is niet
Benih sudah mati.                  opgekomen (geworden), mijnheer, ’t
                                   Zaad is al dood.
Kâlaw benih kahwa-susu [12],       Bij cacao-zaad (als ’t c. z. is),
waktu tanăm endaq lah ôrang jâga   moet men op den planttijd behoedzaam
bâik-bâik, masuqkăn benih-ña ke    zijn, en het zaad heel recht in den
dalăm tânah bujur sekâli; kâlaw    grond doen; anders worden de
tidaq, pokoq-ña nanti béngkoq.     boompjes krom.
Tampang-kahwa itu sudah besar,     De jonge koffieplantjes zijn reeds
bila datăng ujan, endaq lah        groot, wanneer er regen komt, moeten
ditanămkăn di kebon (dipindahkăn   ze in den tuin geplant
ka kebon).                         (overgebracht) worden.
Bila dicâbut, bâik-bâik rusaqkăn   Wanneer ze uitgetrokken worden, wees
akar-ña.                           dan voorzichtig, dat je de wortels
                                   niet beschadigt.
Kâlaw akar-terus bumi itu rusaq,   Als de hoofdwortel (wortel recht in
mati lah pokoq-ña.                 den grond) beschadigd wordt, gaat de
                                   plant dood.
Pekâkas bâñaq sudah rusaq.         Van de werktuigen is al veel stuk.
Cangkul dan beliung kûrang, mâu    Hak en dissel ontbreken, ’t is
beli lâgi.                         noodig andere (nog meer) te koopen.
Pekâkas yang surdah rusaq itu      Geef de werktuigen, die al kapot
beri pâda tukang-besi, sûruh       zijn, aan den smid, laat hem die in
bâiki (betulkăn).                  orde maken.
Âpa yang kûrang bôleh beli, sâya   Wat er ontbreekt kan je koopen, voor
’pu-ña kîra.                       mijn rekening.
Sâya minta cuti dua âri, tuan      Ik vraag twee dagen verlof,
[13].                              mijnheer.
Buat âpa?                          Waarvoor? (om wat te doen?)
Kepâla sakit, tuan, sâya endaq     Ik heb hoofdpijn, mijnheer, ik wil
pegi berôbat.                      me laten genezen (geneesmiddelen
                                   gebruiken).
Aku bôleh beri ôbat.               Ik kan geneesmiddelen geven.
Ta bôleh, tuan. Sâya ta mengarti   ’t Kan niet, mijnheer. Ik heb geen
ôbat ôrang-putih, sâya endaq       verstand van Europeesche
meñcâri bumur (dukun) Melâyu.      geneesmiddelen (gen. m. der blanken)
                                   ik wil een Maleischen dokter
                                   opzoeken.
Pârit-pârit semua mâu didălamkăn   De sloten moeten alle dieper gemaakt
lâgi; kâlaw tûrun ujan lebăt, ta   worden; als er hevige regen valt,
berguna macăm bagini.              deugt dit soort niet.
Tânah keras, tuan.                 De aarde is hard, mijnheer.
Buat jâlan deri sini ka            Maak een weg van hier naar de grens
peringgâän kebon.                  van den tuin.
Lêbar-ña sa depâ cukup lah.        Een vadem breed is voldoende
                                   (breedte ervan....)
Di mâna-mâna jumpa sungay mâu      Overal waar je een rivier tegen
buat titi kâyu (jembâtan kâyu).    komt, moet je een houten vlonder
                                   (houten brug met leuningen) maken.
Titi kâyu-utan, jangan pakay       Vlonders van ruw hout (boschhout),
pâpan, kâyu bulăt sâja.            je moet geen planken gebruiken, rond
                                   hout (stammen) maar.
Bubuh tânah di âtas-ña, supâya     Leg er aarde boven op, dat er een
kuda bôleh lâlu (biar kuda bôleh   paard overheen kan (voorbij kan
lâlu).                             gaan).



15. GESPREK MET EEN TUINMAN.


Tukang-kebon âda menanti, tuan.    De tuinman staat te wachten,
                                   mijnheer.
Malăm sekârang (nanti malăm) âda   Van avond eten hier menschen, je
ôrang makan di sini, côba câri     moet ’s een boel bloemen zoeken, en
bunga bâñaq-bâñaq, âturkăn di      op de etenstafel rangschikken.
mêja-makan.
Bunga macăm mâna tuan suka?        Wat voor soorten van bloemen
                                   verlangt u?
Âpa yang âda jâdi lah.             Al wat er maar is, is goed (lett.
                                   wat dat er is, wordt, slaagt).
Pegi ka kebon-bunga, minta pâda    Ga naar de bloementuin, vraag aan
tuan yang meñjâga di situ, dia     den heer die daar toezicht houdt
endaq memberi. Bâwa bakul, bôleh   (waakt), die zal er je geven. Neem
diïsi-ña.                          een mand mee, die kan hij vullen.
Petik bunga mêrah dua tiga         Pluk twee of drie roode bloemen.
tangkay.
Bunga mêrah t’âda, tuan.           Roode bloemen zijn er niet,
                                   mijnheer.
Tidaq mengâpa (tidaq peduli),      Dat doet er niet toe, zoek allerlei
câri dâun-dâun-kâyu, mâna yang     boomblaren, al die mooi zijn.
éloq.
Kebon ini saperti utan rupâ-ña:    Deze tuin ziet eruit als een
penuh tumbuh-tumbuhan.             wildernis; hij is vol onkruid
                                   (opgroeisels).
Aku pikir kaw malăs benăr.         Ik geloof (denk), dat jij erg lui
                                   bent.
Pekâkas t’âda, tuan, mâna bôleh    Er zijn geen gereedschap, mijnheer;
kerjâ betul?                       hoe kan men dan goed werken?
Nanti aku beri duit (wang),        Ik zal je duiten (geld) geven, dan
bôleh beli âpa-âpa yang kûrang.    kan je al wat ontbreekt koopen.
Bâik lah, tuan; nanti sâya         Goed, mijnheer; ik zal een hak, een
membeli cangkul, sisir-tânah,      hark en een gieter koopen.
sîrâman.
Bâik engkaw beli                   ’t Zou goed wezen, dat je zoowat
bârang-dua-puluh pasu, masuqkăn    twee-en-twintig bloempotten kocht,
bunga ke dalăm-ña.                 en de bloemen erin zette.
Jâlan ini ta bâik sekâli, côba     Deze paden (wegen) zijn heelemaal
betulkăn.                          niet goed, toe, maak ze in orde.
Añcurkăn bâtu, târoh di jâlan,     Maak steenen stuk (vergruizel
kemudian bubuh pasir di âtas-ña    steenen), leg ze op de paden, daarna
(tudung dăngan pasir).             leg je zand erover heen (dek ’t toe
                                   met zand).
Rumput di kebon sudah terlâlu      Het gras in den tuin is al veel te
tinggi-ña, côba potong pèndèq.     hoog; zeg, snij ’t eens kort af.
Tidaq sampay, mâu lebih pèndèq     Niet genoeg, ’t moet nog korter.
lâgi.
Bunga ini sudah berâpa lâma        Hoe lang heb je die bloemen al niet
tidaq kaw sîram? Semua lâyu        begoten? Ze zien er alle verlept
rupâ-ña.                           uit.
Kâlaw tidaq disîram, nanti mati    Als ze niet begoten worden, gaan ze
sekâli.                            alle dood.
Mâna sîrâman? Sîram sekârang.      Waar is de gieter? Begiet ze nu.
Tong-âir sudah kosong.             De waterton is al leeg.
Kâlaw tidaq diïsi sa-âri-âri,      Als ze niet dagelijks gevuld wordt,
bagi-mâna bôleh sîram bunga?       hoe kan je dan de bloemen begieten?
Pagăr itu sudah bûruq rupâ-ña.     Die schutting (heining, heg) ziet er
Betulkăn.                          al vermolmd uit. Maak ze in orde.
Sampah-sampah ini angkat semua,    Dit vuil (deze afval) moet je
bâwa keluar dalăm gerôbaq.         altemaal opnemen (wegnemen), en in
                                   een kruiwagen wegbrengen.
Biâsâ-ña sâya bakar petăng-âri,    Gewoonlijk verbrand ik het ’s
tuan.                              avonds, mijnheer.
Bôleh juga.                        Dat mag ook.



16. GESPREK MET EEN WASCHMAN EN ZIJN KNECHT.


Sûruh dobi mâri ésoq [14].          Laat den waschman morgen hier
                                    komen.
Sediakăn (siapkăn) pakâyan kotor    Leg het vuile goed alles heel vroeg
semua pâgi-pâgi, endaq ku beri      klaar, ik wil het aan den waschman
pâda dobi.                          geven.
Bila dobi datăng, beri tâu          Wanneer de waschman komt, geef er
pâda-ku (sama aku).                 mij dan kennis van.
Bilang pakâyan semua, periksa       Tel al de kleeren, ga ze goed na,
bâik-bâik, kâlaw betul tidaq.       of ze in orde zijn of niet.
Semuâ-ña betul, ñôñah.              Alles is in orde, mevrouw.
Tidaq betul, ñôñah, sapu-tangan     ’t Is niet in orde, mevrouw, er
kûrang sa lay, bâju (jas) kûrang    ontbreekt een zakdoek, bovendien is
dua lay, lâgi sârung-bantal sa      een kussensloop niet van u; ’t is
lay bukan ñôñah ’pu-ña, sudah       verruild met een van iemand anders;
tukar dăngăn ôrang ’pu-ña;          van dit paar kousen ontbreekt er
sârung-kaki (kâos) ini kûrang       een; ook is dit lijfje gescheurd.
yang sa belah; lâgi kutang ini
kôyaq.
Kaw kâta pâda dobi, aku ta mâu      Je moet aan de waschman zeggen, dat
bâjar upah-ña ingga sampay          ik zijn loon niet betalen wil,
dibâwâ-ña pakâyan semua yang        voordat (totdat) hij al de nu
kûrang sekârang ini;                ontbrekende kleedingstukken
sârung-bantal ini sûruh bâwa        teruggebracht heeft; laat hem deze
pulang, bâwa kembâli aku ’pu-ña.    kussensloop naar zijn huis brengen
                                    en de mijne terugbrengen.
Dobi, âpa sebab kaw tidaq cuci      Waschman, waarom heb je deze
(bâsuh) betul pakâyan ini? Ta       kleeren niet behoorlijk gewasschen?
bâik sekâli rupâ-ña. Bâñaq kôyaq,   Ze zien er volstrekt niet goed uit,
lâgi kûrang kañji.                  ook ontbreekt er stijfsel aan.
Bâwa pulang pakâyan ini, cuci       Neem deze kleeren mee naar huis,
lâgi sa kâli, dan târoh kañji       wasch ze nog eens, en doe er ruim
cukup-cukup.                        stijfsel in.
Kâlaw kaw cuci pakâyan-ku, berâpa   Als je mijn kleeren wascht, hoeveel
kaw minta upah-ña?                  vraag je dan als loon?
Tiga ringgit sa-râtus lay, ñôñah.   Drie dollar (rijksdaalders) per
                                    honderd stuks, mevrouw.
Tetapi aku mâu bâyar sa bulan sa    Maar ik wil eens in de maand
kâli, bukan bilangan pakâyan.       betalen, niet per stuk (geen
                                    telling der kleederen).
Kâlaw bagitu, ñôñah bôleh bâyar     Dan kan u mij drie dollar per maand
sâma sâya tiga ringgit sa bulan     (zes gulden per maand) betalen.
(enăm rupiah sa bulan).
Bâik lah, kaw bôleh datăng di       Goed, je kunt hier iederen Maandag
rumah-ku membâwa pakâyan cuci       aan huis ’t schoone goed komen
(beresih) dan menerima pakâyan      brengen en ’t vuile in ontvangst
kotor, tiap-tiap âri senèn.         nemen.
Kâin yang dua lay ini aku mâu       Deze twee kain’s wil ik morgen
petăng ésoq, ta bôleh tidaq.        namiddag (avond) zonder mankeeren
                                    (’t mag niet niet) hebben.
Kâlaw pânas, bôleh sâya bâwa,       Als er zon is, kan ik ze brengen
ñôñah, kâlaw ujan ta bôleh.         mevrouw, als ’t regent niet.
Kâlaw kaw côba, tentu bôleh bâwa,   Als je ’t probeert, kan je ze zeker
bâik pânas bâik tidaq.              brengen, of er zon is of niet.
Rompi (wiskăt) ini tidaq betul      Dit vest is niet goed gevouwen, ’t
lipat-ña, bâñaq kedut.              is vol kreuken (veel kreuken).
Seluar (celâna) ini jangan târoh    In deze broek moet je geen stijfsel
kañji, aku suka lembut, tapi        doen, ik heb hem liever zacht maar
setrika bâik-bâik.                  je moet hem goed strijken.
Kemêja ini sudah rusaq, kaw pakay   Dit hemd is bedorven, je hebt een
besi-setrika terlâlu angăt, sudah   al te heet strijkijzer gebruikt, ’t
angus sekâli. Nanti ku potong       is heelemaal verbrand. Ik zal een
upah-mu sâtu ringgit.               dollar van je loon inhouden
                                    (afsnijden).
Âpa tumpuq-tumpuq mêrah di celâna   Wat zijn die roode vlekken op die
putih ini?                          witte broek?
Itu tâi-besi, ñôñah, kenâ           Dat’s ijzerroest, mevrouw, van de
kañcing.                            knoopen (geraakt door de knoopen).
Mâna bôleh kenâ kañcing di situ?    Hoe kan het daar de knoopen raken?
Itu bekas ludah-sîrih. Cuci lâgi    Dat zijn sporen van sirih-spuug.
sa kâli sampay ilang semua          Wasch ’t nog ’s over totdat al de
tumpuq-ña.                          vlekken weg zijn.



17. GESPREK MET EEN STALKNECHT.


Kaw meñcâri kerjâ sâis kah         Zoek je werk als staljongen
(tukang-kuda kah)?                 (paardejongen)?
Kaw panday kah kerjâ-kuda?         Kan je met paarden omgaan? (Ben je
                                   bekwaam in paardenwerk?)
Aku âda dua ékor kuda—sa pasang    Ik heb twee paarden—een span—jij
(jori)—kaw endaq meñjâga yang sa   moet een er van verzorgen, bovendien
ékor, lâgi jâdi kusir (coachman)   koetsier zijn, wanneer ik dat
kâdang-kâdang, bila aku suka,      verlang, en ook nog helpen met het
dan lâgi tulung cuci (bâsuh)       schoonmaken van ’t paardetuig.
pakâyan-kuda.
Makânan kuda aku yang membeli,     ’t Voeder voor de paarden koop ik,
maka sa-âri-âri kaw minta sâma     en dagelijks vraag jij dat aan den
boy (jongos), dia bôleh beri       huisjongen, die kan je voeder voor
makânan cukup sa âri.              een dag (genoeg) geven.
Berâpa tuan beri makan sa ékor     Hoeveel voeder geeft u éen paard per
kuda sa âri?                       dag?
Tiap-tiap âri kaw endaq lah beri   Iederen dag moet je de paarden drie
makan tiga kâli pâda kuda, sa      maal te eten geven, in eens twee
kâli makan pâdi dua cupaq,         „cupaq” pâdi (een vierde „gantang”),
kacang sa cupaq, busi (dedăk) sa   een „cupaq” Indische paardeboonen,
tengah cupaq.                      en een halve „cupaq” zemelen.
Aku mâu krêta ésoq pâgi pukul      Ik wil morgen ochtend om tien uur ’t
sa-puluh, ’naq pegi ke             rijtuig hebben, ik wil naar
Singapûra.                         Singapoer gaan.
Kuda jori kah (sa pasang kah)?     ’t Span paarden?
Tidaq, kuda tunggal.               Neen, een enkel paard.
Kuda ităm, kuda mêrah, kuda        ’t Zwarte paard, ’t bruine paard, ’t
belang, kuda abluq.                gevlekte paard (de schimmel), ’t
                                   muiskleurige paard.
Pegang kuda ini sabentar.          Hoû dit paard een oogenblik vast.
Legam (kekang) sudah bekârat,      ’t Bit is al verroest, waarom maak
âpa fasal (âpa sebab) tidaq kaw    je ’t niet beter schoon?
cuci (beresihkan) lebih bâik?
Gosoq bâik-bâik, kemudian târoh    Poets (wrijf) ’t goed, daarna doe je
miñaq-selâda sedikit.              er wat slâ-olie op.
Ras (tâli kekang, lès) kîri        De linkertoom is in de war, maak dat
kusut, betulkăn.                   in orde.
Jut (setrèng) belom diïkătkăn!     De strengen zijn nog niet
Âpa sebab kaw tidaq peratikăn      vastgemaakt! Waarom let je er niet
bâik-bâik? Kâlaw kuda lâri         goed op? Als ’t paard nu er van door
sekârang, nanti jehânam kita.      gaat, zijn wij gefopt (in de hel).
Lepaskăn kuda, lepaskăn            Laat ’t paard los, laat den kop los.
kepâlâ-ña.
Nâik di belâkang.                  Stijg achter op.
Mâna câbuq (cambuq)?               Waar is de zweep?
Mâna cemeti?                       Waar is de karwats?
Tertinggal, tuan.                  Die is achtergebleven, mijnheer.
Lekas pegi mengambil ña.           Ga ’m gauw halen.
Jâlan lah, aku ta bôleh menanti    Ga je gang, ik kan niet langer
lâgi. Jâlan pelâhan-pelâhan.       wachten. Rij (ga) langzaam.
Lekas lâgi!                        Nog sneller!
Pukul sedikit.                     Sla ’m een beetje.
Ta bôleh pukul, tuan, nanti dia    Slaan mag niet, mijnheer, anders
jâhat (nakal).                     wordt hij kwaadaardig (ondeugend).
Pegang rôda, pusingkăn             Hoû het wiel vast, draai ’t.
(putărkăn).
Letaqkăn pakâyan itu, mâri sini    Leg dat tuig neer, kom hier en hoû
pegang kuda.                       het paard vast.
Kaw berbuat âpa? Jangan pegang     Wat voer je uit? Hoû het paard niet
kuda bagitu.                       zoo vast.
Bagimâna mâu pegang, tuan?         Hoe moet hij dan vastgehouden
                                   worden, mijnheer? (Hoe wil ’t
                                   vastgehouden?)
Pegang dekăt kekang-ña             Houd ’m vast dicht bij ’t bit met
(legam-ña), dua-dua tangan sa      beide handen te gelijk.
kâli.
Nanti gigit, tuan.                 Hij zal me bijten, mijnheer.
Ta bôleh gigit.                    Hij kan niet bijten.
Kuda ini meñépaq kah?              Slaat dit paard?
Tidaq, tuan, jinaq benăr, tidaq    Neen, mijnheer, hij is erg mak,
nakal sekâli; tidaq bertingkah.    heelemaal niet kwaad (ondeugend);
                                   heeft geen kuren (streken, grillen,
                                   bizondere manieren).
Pasang krêta: aku endaq makan      Span ’t rijtuig in: ik wil een
angin sedikit.                     toertje doen (lett. een beetje wind
                                   eten).
Kuda sakit, tuan: ta bôleh         ’t Paard is ziek, mijnheer; hij kan
pakay.                             niet gebruikt worden.
Kûrang âpa?                        Wat mankeert hij?
Sakit serdi, tuan.                 De droes, mijnheer.
Panggil tuan doktor-hêwan, minta   Laat den paardenarts komen (lett.
beri ôbat.                         roep...) verzoek hem geneesmiddelen
                                   te geven.
Kuda sakit bâtuq, dua tiga âri     ’t Paard hoest (heeft hoestziekte),
bôleh bâik pula.                   in twee of drie dagen kan hij weer
                                   gezond (goed) zijn.
Aku arăp bagitu, tetapi perlu      Dat hoop ik (lett. ik hoop zoo),
kaw belâ (peliâra) bâik-bâik.      maar ’t is noodzakelijk, dat je ’m
                                   goed oppast.
Berâpa âri lâgi bâru bôleh         Binnen hoeveel dagen is hij pas weer
pakay?                             te gebruiken? (lett. hoev. dagen nog
                                   pas kan (men) gebruiken?)
Jangan beri kăn dia makan rumput   Geef hem niet te veel gras te eten,
terlâlu bâñaq, sa kâli makan sa    eens per dag is genoeg (eens eten
âri cukup lah.                     een dag...)
Mâu nâik kuda ésoq petăng pukul    Ik wil morgen namiddag om vier uur
empat, bâwa kuda ke kantor         paard rijden, breng het paard naar
(ufis).                            ’t kantoor.
Belâkang-ña luka, ta bôleh pakay   Zijn rug is gewond, hij kan geen
sêla (jin, pelâna), tuan.          zadel velen, mijnheer. (lett. niet
                                   kan gebruiken een zadel).



18. GESPREK MET EEN SCHRIJVER.


Jûru-tulis, jangan datăng          Schrijver, je moet niet zoo laat
siang-âri bagitu. Sudah berâpa     komen (zoo in de „siang”, het deel
kâli sâya kâta: ta bôleh tidaq     van den dag van 10–3). Hoeveel maal
datăng pâgi pukul tujuh betul.     reeds heb ik gezegd, dat je zonder
Kâlaw siang-âri bagitu,            mankeeren ’s morgens precies om
pekerjâän ta bôleh âbis.           zeven uur moest komen (lett. dat je
                                   niet niet mag komen...) Als ’t zoo
                                   laat is, kan ’t werk niet af komen.
Âda pekerjâän âpa, tuan?           Wat is er voor werk, mijnheer?
Âda sûrat-sûrat ini, bâru sampay   Er zijn deze brieven, die gisteren
semalăm. Semua mâu dibalăs         pas (aan)gekomen zijn. Ze moeten
lekas-lekas.                       alle zeer spoedig beantwoord worden.
Balâsan sûrat itu târoh di mêja    Leg ’t antwoord op dien brief daar
kecil situ, lâinkăn deri           op die kleine tafel (op gindsche kl.
sûrat-sûrat lâma.                  t.) houd ’t afgescheiden van de
                                   andere brieven (zonder ’t af van...)
Sûrat dua lay ini sâlin            Schrijf deze twee brieven goed over.
bâik-bâik.
Sâlinan ini tidaq bôleh pakay:     Dit afschrift kan ik niet gebruiken:
congkah-mangkih hurûf ña, lâgi     de letters staan schots en scheef,
kûrang terang tulisan-ña. Sâlin    bovendien is ’t schrift minder
sa kâli lâgi.                      duidelijk, schrijf ’t nog eens over.
Sampul-sûrat (sârung-sûrat)        De enveloppen zijn op, mijnheer.
sudah âbis, tuan.
Kepâla-râja (prangko) cukup-kah?   Zijn er genoeg postzegels?
Cukup, tuan, macăm mêrah lâgi sa   Jawel (genoeg) mijnheer, van de
râtus lay.                         roode (roode soort) nog honderd
                                   stuks.
Jûru-tulis, jangan beli            Schrijver, je moet niet meer van dit
kertas-kembang yang macăm bagini   soort vloeipapier koopen, mijn brief
lâgi: sûrat sâya ini               is vol met vlekken.
cûring-mûring sekâli.
Sâya minta pènah bâru.             Ik verzoek u om een nieuwe pen.
Sûrat Melâyu ini mâu ditulis       Deze Maleische brieven moeten met
dăngăn qalam dan dawât, ta bôleh   een qalam (Arab. pen) en dawât
pakay pènah dan tinta.             (Arab. inkt) geschreven worden, je
                                   moogt geen gewone pen en inkt
                                   gebruiken.
Ini belom dicap. Ambil lak         Dit is nog niet gestempeld. Haal
mêrah, ta bôleh lak ităm.          roode lak, zwarte mag niet.
Bagi-mâna buñi sûrat yang bâru     Hoe luidt die brief, die pas gekomen
datăng itu? Côba bâca.             is? Lees ’m eens voor.
Priksa tanda-tangan-ña itu.        Kijk die handteekening ervan eens
Siâpa nâmâ-ña yang mengirim?       na. Hoe is de naam van den afzender?
Sudah sâya sâlin sûrat ini         Ik heb deze brieven reeds alle
semua, tuan; kûrang tanda-tangan   overgeschreven, mijnheer; er
tuan sâja.                         ontbreekt alleen uw handteekening
                                   aan.
Sudah. Sekârang sûruh bâwa ke      Goed (afgedaan). Laat ze nu naar ’t
kantor-pos. Ambil kartu-pos ini    postkantoor brengen. Neem meteen
sa kâli.                           deze brief kaart mee.
Sudah kah kaw timbang sûrat yang   Heb je dien dikken brief al gewogen?
tebăl itu? Berâpa berat-ña?        Hoeveel weegt hij? (Hoeveel is de
Kâlaw lebih deri lima-belas        zwaarte ervan?) Als ’t meer dan 15
gram, mâu pakay dua lay            gram is, moet je twee postzegels
kepâla-râja.                       gebruiken.
Daftar ini mâu dijidâri            Dit register moet geliniëerd worden,
(digâris), jûru-tulis. Mâna        schrijver. Waar is de liniaal?
jidâran (mistar)?
Itu lah, tuan, dekăt               Daar, mijnheer, bij den inktkoker.
tempat-tinta.
Nah, bagini, gâris yang bujur      Kijk, zoo, rechte en duidelijke
lâgi terang. Tulis dăngăn potlot   lijnen. Trek (schrijf) ze maar met
sâja.                              potlood.
Angkat kertas-kertas ini           Neem al deze papieren weg,
semua, masuqkan di tempat-sûrat,   doe ze in de portefeuille, daarna
kemudian simpăn di kôtaq di        berg je ze op in de schrijftafel.
mêja-tulis.



19. GESPREK MET EEN SCHOENMAKER.


Sepâtu (kasut) ini sudah bûruq,     Deze schoenen zijn al versleten. Ik
ta bôleh pakay lâgi.                kan ze niet meer gebruiken.
Âda kah tukang-sepâtu (-kasut) di   Is er een schoenmaker hier?
sini?
Kâlaw âda tukang yang bâik,         Als er een goede is, roep hem dan,
panggil dia, aku endaq sûruh buat   ik wil hem schoenen laten maken.
sepâtu.
Sepâtu sâya tâu buat, tuan,         Schoenen kan ik maken (weet ik te
tetapi setiwăl (but) sâya kûrang    maken) mijnheer; maar laarzen
panday.                             minder (ik minder bekwaam).
Buat sepâtu sâtu pasang dulu;       Maak eerst een paar schoenen; dan
nanti sâya liat, kâlaw bâik âtaw    zal ik ’s zien, of ze goed zijn of
tidaq; kemudian kâlaw bâik, bôleh   niet; als ze goed zijn, kan ik
sâya pesăn lâgi.                    later nog meer bestellen.
Âda kah kaw bâwa conto              Heb je staaltjes van schoenleder
kulit-sepâtu?                       meegebracht?
Kulit ini ta bâik, nipis (tipis)    Dit leder is niet goed, ’t is zeer
sekâli.                             dun.
Kulit kilat sâya mâu.               Ik wil verlakt (glanzend) leder.
Côba buat setiwăl (but) sa          Maak ’s een paar laarzen, ik zal je
pasang, nanti sâya beri conto.      een model geven.
Sepâtu ini ta bôleh pakay, pèndèq   Deze schoenen kan ik niet
sangăt (âmat), lâgi sempit, kaki    gebruiken, ze zijn te kort en
ta bôleh masuq.                     bovendien nauw, de voeten kunnen er
                                    niet in.
Côba, buat lâgi sa pasang, besar    Maak nog ’s een paar, een beetje
sedikit deri ini, lâgi pañjang.     grooter dan deze, en ook wat
                                    langer.
Kulit ini keras sekâli. Âda kah     Dit leder is zeer hard. Is er geen
lâin yang lebih lembut?             ander, dat zachter is?
Bôleh kah kaw buat setiwăl (but)    Kan je hooge (lett. lange) laarzen
pañjang, pakay nâik kuda, kâlaw     maken, om bij ’t paardrijden te
sâya beri contô-ña?                 dragen, als ik ’t model er van
                                    geef?
Bôleh sâya côba, tuan.              Ik kan ’t probeeren, mijnheer.
Sâya mâu sepâtu putih               Ik wil witte schoenen hebben
(sepâtu-kâin), tâli-ña saperti      (doeken schoenen), de bandjes
ini.                                (touwtjes) als deze.
Tidaq dăngăn tâli, dăngăn getah     Zonder bandjes, met elastiek aan
sabelah-meñabelah.                  weerskanten.
Kûlit mêrah itu sâya ta suka, ta    Dat roode leder bevalt mij niet, ’t
éloq, lâgi lekas rusaq. Sâya        is niet mooi, en ook (nog) is ’t
endaq menanti sampay kaw dapăt      gauw kapot. Ik zal wachten tot je
kulit Êrôpah.                       Europeesch leder ontvangt.
Tâpaq-ña buat tebăl (nipis)         Maak de zolen een beetje dikker
sedikit.                            (dunner).
Tumit-ña tinggi âmat (rendah        De hielen zijn te hoog (te laag).
âmat).
Âda kah jual cinêla (slop)?         Verkoop je muiltjes (sloffen)?
Cinêla (slop) macăm âpa tuan        Wat voor soort muiltjes (sloffen)
suka? Macăm Cina ini âlus sekâli.   verlangt u? Deze Chineesche zijn
                                    zeer fijn.
Cerpu (slop) ini mûrah, tetapi      Deze sloffen zijn goedkoop, maar
kasar sâja. Yang deri rumput ini    grof (slechts). Deze van matwerk
cuma lima-belas sèn sa pasang.      (lett. gras) kosten slechts
                                    vijftien cent het paar.
Bôleh ambil enăm pasang sa kâli,    U kan zes paar tegelijk nemen, want
sebab tidaq tâhan lâma: dipakay     ze houden niet lang; als ze een
sa bulan sudah rusaq.               maand gebruikt zijn (gebruikt een
                                    maand) gaan ze al stuk.



20. GESPREK MET EEN KLEERMAKER.


Aku mâu tukang-meñjâit, sûruh      Ik moet een kleermaker hebben, laat
dia datăng lusa pâgi pukul tujuh   hem overmorgen om zeven uur precies
betul.                             komen.
Bâba [15], sâya mâu sûruh buat     Bâba, ik wil een jas laten maken.
jas (kôt). Âda kah bâba bâwa       Heb je staaltjes van stoffen
conto kâin-kâin?                   meegebracht?
Bukan kâin putih, kâin tebăl       Geen wit goed, dik goed (laken) wil
(sengkelat, lakăn) sâya mâu.       ik hebben.
Âda kah conto lâin deri ini?       Zijn er ook andere staaltjes?
Di rumah âda, tuan, tetapi t’âda   Thuis wel (zijn er), mijnheer, maar
sâya bâwa.                         ik heb ze niet bij me (niet
                                   meegebracht).
Tuan bôleh dapăt bâñaq lâin-lâin   U kan veel andere soorten van
macăm kâin di gedong (di tôko).    stoffen in den winkel krijgen.
Tidaq âpa, bôleh sâya beri         ’t Doet er niet toe, ik kan je de
kâin-ña. Berâpa êlo cukup buat     stof geven. Hoeveel el is genoeg om
celâna (seluar) sa lay?            een broek te maken?
Ambil ini. Kâlaw tidaq cukup,      Neem dit. Als ’t niet genoeg is, kan
bôleh sâya beli lâgi.              ik nog meer koopen.
Kâin ini tebăl âmat (sangăt),      Dit goed is te dik, breng wat dunner
bâwa yang lebih nipis (tipis).     is.
Kâin ini terlâlu ităm, sâya suka   Deze stof is te donker, ik wilde het
putih sedikit deri ini. Côba       wat lichter (witter) dan dit hebben.
carikăn.                           Zoek dat ’s.
Susah dapăt, tuan, tetapi bôleh    Dat ’s lastig te krijgen, mijnheer,
sâya carikăn.                      maar ik kan er wel naar zoeken.
Kâlaw sâya beri kâin-ña, maka      Als ik de stof geef, hoeveel
berâpa sâya bâyar upah meñjâit     naailoon betaal ik dan voor een
seluar sa lay?                     broek (hoeveel loon om te naaien een
                                   broek)?
Kâlaw tuan ambil sa lôsin sa       Als u een dozijn tegelijk neemt, kan
kâli, bôleh sâya jual dua          ik ze voor twee rijksdaalders
ringgit sa lay.                    (dollar) per stuk geven (verkoopen).
Mâhal sangăt itu, sâya pikir       Dat ’s erg duur, ’t komt me
lebih deri pâtut-ña.               onbehoorlijk voor (ik denk meer dan
                                   ’t behoorlijke).
Dalăm berâpa âri bôleh sudahkăn    In hoeveel dagen kan je dezen broek
(âbiskăn) seluar ini?              afmaken?
Côba, bâwa ésoq petăng, sâya       Zie dat je ’m morgennamiddag brengt,
berkaendak sangăt pâda âri itu.    ik woû ’m heel graag dien dag
Kâlaw kerjâ râjin-râjin, tentu     hebben. Als je er ijverig aan werkt,
bôleh diâbiskăn.                   kan ’t zeker klaar komen (afgemaakt
                                   worden).
Nanti sâya côba, tuan.             Ik zal ’t probeeren, mijnheer.
Kâlaw bâba beli sendîri kâin-ña,   Als jij zelf goed koopt, hoeveel is
berâpa arga sa lôsin? Sâya mâu     dan ’t dozijn? Ik wil anderhalf
tengah dua lôsin.                  dozijn.
Jas (kôt) ini terlâlu besar        Deze jas is te groot (ruim,
(longgar) lâgi lengăn-ña tidaq     slobberig), bovendien zijn de mouwen
sâma, sâtu pañjang sâtu pèndèq.    niet gelijk, de eene is lang, de
Bâwa pulang, betulkăn.             andere kort. Neem ’t mee naar huis
                                   en maak ’t in orde.
Lâpisan ini sudah rusaq ketéaq     Deze voering is kapot aan den oksel
dan siku-ña, ganti kâin bâru       en den elleboog, doe er nieuw goed
(tampal), lâgi betulkăn            in (vervang door nieuw goed) (lap
kelim-ña.                          het), maak bovendien de zoom in
                                   orde.
Mâu kâin setrâ (sutra), tuan?      Wil u zijde, mijnheer?
Kâin yang sa-rupa ini mêmang.      Natuurlijk goed als dit.
Kâlaw berlâpis setrâ (sutra)       Als ’t met zijde gevoerd is, is het
lebih mâhal argâ-ña.               duurder (de prijs ervan).
Saku bâju ini tidaq sampay         De zakken van dit buis zijn niet
dalăm-ña.                          diep genoeg.
Bagimâna kaw buat ini, pakay       Hoe heb je dit gemaakt, met een
mâsin-meñjâit âtaw pakay jârum     naaimachine (gebruikt een naaim.) of
sâja?                              maar uit de hand (gebruikt een
                                   naald)?
Minta wang sedikit, endaq          Ik vraag wat geld, om een schaar,
membeli gunting, jârum, benang,    naalden, garen, spelden en een
peniti, didal (sârung-jâri).       vingerhoed te koopen.
[16]



21. GESPREK MET EEN TIMMERMAN EN MET EEN WAGENMAKER.


Panggil tukang-kâyu.               Roep den timmerman.
Mêja ini sudah rusaq, kaki-ña      Deze tafel is kapot (al kapot), de
sudah pâtah, côba betulkăn.        poot is gebroken, maak ze ’s in
                                   orde.
Bôleh kah tukang buat krusi        Kan je stoelen maken als deze?
saperti ini (sa-rupa ini)?
Berâpa sâtu?                       Hoeveel komen ze per stuk (Hoeveel
                                   éen)?
Kâlaw kaw buat sâtu lôsin sâma     Als je een dozijn voor me maakt, kan
sâya, bôleh kah kûrang argâ-ña?    ’t dan goedkooper (kan ’t minder de
                                   prijs ervan)?
Bôleh kah dapăt kâyu sa-rupa ini   Kan men hout als dit te Singapoer
di Singapûra?                      krijgen?
Sebârang kâyu yang liat jâdi       Alle mogelijke taai hout is goed.
lah.
Buat dăngăn yang bâik saperti      Maak ze van (lett. met) goed hout,
merbaw âtaw belian.                zooals merbaw of belian (ijzerhout).
Târoh cèt-sampang.                 Doe er politoer (vernis) op.
Jangan pakay kâyu mêrah.           Gebruik geen rood hout.
Kaki mêja ini pañjang sedikit.     Deze tafelpoot is wat lang.
Côba potong, sâmakăn pañjang-ña    Snij ’m af, maak hem even lang als
dăngăn lâin kaki (temăn-ña).       de andere pooten (zijn gezellen,
                                   kameraden).
Ta bôleh sâya buat di sini,        Ik kan ’t hier niet doen, mijnheer:
tuan: t’âda bâwa pekâkas. Nanti    ik heb geen gereedschap meegebracht.
sâya pulang dulu, mengambil        Ik zal eerst naar huis gaan, om de
pekâkas yang cukup.                noodige gereedschappen te halen
                                   (gereedschappen die voldoende zijn).
Bâik lah, tetapi lekas bâlik,      Goed, maar kom gauw terug, dit werk
kerjâ ini mâu diâbiskan âri ini    moet van daag nog af.
juga.
Mêja ini bâik diketamkăn           Deze tafel moet (lett. is goed) een
sedikit, âtas-ña sudah kotor,      beetje afgeschaafd worden, ze is van
lâgi tidaq râta.                   boven smerig en ook niet effen.
Téngoq, sudah renggang, côba       Kijk ’s, er is een reet in, laat ’t
rapătkăn pula.                     weer aansluiten.
Bôleh kah buat itu? Senăng kah     Kan je dat doen? Is ’t gemakkelijk
susah? (Gampang kah, susah?)       of moeilijk?
Sâya mâu mêja buntăr sa buah       Ik wil een ronde tafel voor de
pakay di dapur, jangan kâyu        keuken (gebruikt in de keuken),
mâhal-mâhal, pañjang lima kaki,    gebruik geen erg duur hout, de
lébar dua kaki sa tengah, tinggi   lengte moet zijn vijf voet, de
bârang tiga kaki. Itu berâpa       breedte twee en een half, de hoogte
argâ-ña?                           zoowat drie. Hoeveel kost zoo een
                                   (die)?
Krusi kaw bâwa semalăm itu         Van de stoelen, die je gisteren
sampang-ña (pulitur-ña) belom      gebracht hebt, is ’t politoersel nog
kering, jâdi sudah lekang. Bâwa    niet geheel droog, zoodat ’t
pulang krusi itu, târoh sampang    opgebold (losgeschilferd) is. Neem
lâgi sa kâli; bila sudah sampay    die stoelen mee naar huis, doe er
kering, bâwa bâlik (kembâli).      nog eens politoer op; als ze al
                                   voldoende droog zijn, breng je ze
                                   terug.
Krêta sudah pecah, bâik pegi       ’t Rijtuig is (reeds) stuk, je moet
meliat, kemudian bâlik kemâri      er eens naar gaan kijken (lett. goed
memberi tâu pâda sâya berâpa       te gaan zien), kom daarna hier
upah kaw minta membetulkăn-ña.     terug, om mij mee te deelen hoeveel
                                   loon je vraagt om ’t te repareeren.
Dua tiga bâtang kâyu-rôda mâu      Twee of drie spaken van een rad
diganti, lâgi bom kânan sudah      moeten vervangen worden, bovendien
pâtah dan cèt (cat) dua tiga       is de rechterboom (reeds) kapot, en
tempat sudah ilang.                de verf is op twee of drie plaatsen
                                   eraf (verdwenen).
Jangan léngah membuat krêta itu,   Treuzel niet met het maken van het
sâya mâu pakay lekas.              rijtuig, ik wil ’t spoedig
                                   gebruiken.
Bôleh kah buat kăn sâva krêta      Kan je een nieuw rijtuig maken, een
bâru, băgi (buggi) empat-rôda      buggy op vier wielen, zooals die
saperti yang dipakay tuan Ânu?     mijnheer N. N. gebruikt?
Kâlaw buat krêta bâru, berâpa      Als je een nieuw rijtuig maakt, in
âri bôleh âbis?                    hoeveel dagen kan dat dan klaar
                                   zijn?
Kap-ña buat dăngăn kulit ităm      Maak de kap van zeer goed zwart
yang bâik sekâli, âlaskăn dăngăn   leder, bekleed het met donkerblauwe
kâin bîru-tua dalăm-ña, tilăm-ña   stof van binnen, de kussens moet je
buat dăngăn kulit bîru-tua yang    maken van donkerblauw leder in
sa-rupa dăngăn kâin tâdi, krêta    overeenstemming met die stof (van
semua târoh cèt ităm dăngăn        zooeven) ’t heele rijtuig moet je
gâris bîru; sampang-ña sapu tiga   zwart verven met blauwe lijnen; ’t
kâli di âtas-ña. Bok-ña beri       politoersel (vernis) moet je er
lantêra dua buah; kâcâ-ña mêrah.   driemaal overheen strijken. Aan den
                                   bok maak je (geef je) twee lantarens
                                   met rood glas.



22. AAN HET STATION.


Krêta api sudah sampay. Panggil    De trein is al aangekomen. Roep een
kuli, sûruh angkat peti-peti       koeli, laat hem deze kisten opnemen.
ini.
Tuan sudah pesăn krêta?            Heeft u al een rijtuig besteld?
Belom, câri kăn sâtu.              Nog niet, zoek er een.
Ay, kuli, angkat bârang ini,       Zeg ’s, koeli, neem dit goed op,
bâwa ke krêta.                     breng ’t naar ’t rijtuig.
Tidaq mampu (kuat) sâya            Ik ben alleen daartoe niet in staat;
sa-ôrang, nanti sâya panggil       ik zal een paar kameraden roepen.
temăn sâya dua ôrang.
Kopor ini terlâlu berat.           Deze koffer is zeer zwaar.
Bâik-bâik jâtohkăn, isi-ña         Pas op, dat je ’m niet laat vallen;
bârang pecah-belah.                er is breekbare waar in (de inhoud
                                   is br. w.)
Jangan banting-banting bagitu.     Je moet niet zoo smakken en smijten.
Mâu pakay tâli, tidaq bôleh kâmi   We moeten een touw gebruiken, we
angkat bagini.                     kunnen hem zoo niet optillen.
Berâpa upah-mu?                    Hoeveel is je loon?
Tuan ’pu-ña suka (suka tuan        Dat laat ik aan mijnheer (lett. uw
lah).                              genoegen).
Ini lah.                           Hier is ’t.
Minta tambah sedikit, tuan.        Ik vraag er wat bij, mijnheer.
Bârang tuan itu bâñaq, lâgi        U heeft veel goed (uw goed is veel)
berat sekâli.                      en ’t is bovendien erg zwaar.
Biar sabagini sâja.                Laat ’t maar zooveel wezen.
Sampay lah.                        Dat ’s genoeg.
Terima kâsih, tuan.                Dank u, mijnheer.
Kusir, jâlan lah. Bâwa aku ke      Koetsier, vooruit. Breng me in ’t
rumah-makan Wiese. Kaw tâu         hotel Wiese. Weet je den weg?
jâlan-ña?
Tâu, tuan, tidaq berâpa jâuh       Jawel, mijnheer, ’t is niet erg ver
deri sini.                         van hier (niet bizonder ver van
                                   hier).
Itu dia. Tuan tûrun dulu, nanti    Daar is ’t. Stap u eerst uit, dan
sâya tûrunkăn bârang-bârang        zal ik de bagage stuk voor stuk eraf
sâtu-sâtu.                         halen (neerlaten).
Sûruh bâwa masuq.                  Laat ’t binnen brengen.
Berâpa sêwa-krêta (-sâdo)? [17]    Hoeveel is de vrachtprijs (huur) van
                                   ’t rijtuig (de dos-à-dos)?
Ini lah.                           Hier.
Minta wang-sîrih sedikit, tuan.    Ik vraag een fooitje (geld voor
                                   „sîrih”) mijnheer.



23. GESPREK MET EEN ZIEKE, OVER ZIEKTEN EN GENEESMIDDELEN.


Tuq Bandar minta maäf, tuan, dia   Tuq Bandar (verk. van Dâtuq B.) laat
ta bôleh datăng âri ini: sakit.    zich excuseeren (vraagt excuus), hij
                                   kan vandaag niet komen, hij is ziek.
Âpa sakit-ña?                      Wat scheelt hem? (Wat is zijn
                                   ziekte?)
Ta tâu, tuan, bâik tuan pegi       Ik weet ’t niet, mijnheer, u moest
meliat sendîri. Sakit-ña sudah     maar eens zelf naar hem gaan kijken.
teruq: kâlaw tidaq diôbati         Zijn ziekte heeft al diep
(diôbatkăn), bârang-kâli mati.     ingegrepen: als hij niet behandeld
                                   (gemedicineerd) wordt, sterft hij
                                   misschien.
Sâya terlâlu susah-ati mendăngăr   ’t Spijt me zeer (ik ben zeer
Dâtuq sakit.                       bezorgd van hart) te hooren dat u
                                   ziek is.
Di mâna Dâtuq merâsa sakit itu?    Waar voelt u pijn?
Sakit-kepâla, tuan.                Pijn in ’t hoofd, mijnheer. Scheele
Pening-kepâla. Sakit-perut.        hoofdpijn. Buikpijn. Pijn aan de
Sakit-kaki. Sakit-dâda.            voeten. Pijn aan de borst.
Âpa mâcăm râsa sakit itu?          Hoe is die pijn (gevoel van die
                                   pijn)?
Râsa angus, tuan, saperti api.     Ik heb een brandend (heet) gevoel,
                                   mijnheer, als vuur.
Susah bernâpas, tuan.              Ik adem moeilijk, mijnheer.
Tuñjuqkăn lidah. Dâtuq ke-sungay   Laat de tong ’s zien. Gaat u aldoor
(membuang-âir) selâlu, âtaw        naar achteren, of is ’t als
saperti âdat kah (saperti biâsa    gewoonlijk?
kah)?
Berâpa âri Dâtuq sudah sakit       Hoeveel dagen is u al zoo ziek?
bagini?
Lâma, tuan, tetapi dua tiga âri    Lang, mijnheer, maar ik ben twee of
sakit, kemudian bâik sedikit       drie dagen ziek, en dan weer wat
pula, ta tentu hal-ña.             beter, ’t is ongeregeld (niet vast
                                   de toestand ervan).
Bôleh kah Dâtuq bediri?            Kan u staan?
Bôleh juga, tuan; tetapi bâwa      Jawel (kan), mijnheer; maar ’t doet
sakit; bâring sâja yang senăng     pijn (brengt pijn); ’t liggen alleen
sedikit.                           is eenigszins gemakkelijk.
Côba bangkit sekârang.             Sta nu ’s op. (Probeer op te staan
                                   nu).
Ta bôleh, tuan, t’âda kuat.        Ik kan niet, mijnheer, ik ben er
                                   niet sterk genoeg voor (lett. niet
                                   sterk).
Malăm-malăm bôleh kah Dâtuq        Kan u ’s nachts slapen?
tidur?
Bôleh, tuan; tetapi waktu tidur    Jawel, mijnheer; maar wanneer ik
bâdan sâya keluar peluh sâja.      slaap, transpireer ik gedurig (lett.
[18]                               komt er maar zweet uit mijn
                                   lichaam).
Kâlaw bagitu, Dâtuq sakit-demăm    Dan heeft u koorts; typheuse,
(ook enkel: demăm);                moeraskoorts (malaria, lett.
demăm-kepiâlu, demăm-kûraq,        miltkoorts), binnenkoorts.
demăm-ûrat.
Sâya pikir bagitu, tuan, sebab     Dat denk ik ook, mijnheer (lett. ik
makan ta bôleh, merâsa saperti     denk zoo, m.), want ik kan niet
mâu muntah selâlu.                 eten, ik voel mij den heelen tijd
                                   misselijk (lett. voel alsof wil
                                   braken steeds).
Bâdan sâya pânas sekârang, tâdi,   Nu is mijn lichaam warm, zooeven,
sa belom tuan datăng (kemâri),     voordat u kwam (hierheen), was ’t
sejuq sekâli.                      erg koud.
Mâri, côba sâya râsa nâdi Dâtuq.   Kom, laat me ’s even uw pols voelen.
Dâtuq mengisăp kah?                Schuift u opium? (lett. zuigt u)
S’ikit-s’ikit, tuan.               Zoo nu en dan een beetje, mijnheer.
Berâpa kâli sa âri Dâtuq           Hoeveel maal per dag schuift u?
mengisăp?
Pâgi sa kâli, malăm sa kâli.       ’s Morgens en ’s avonds eens.
Lebih bâik jangan mengisăp dulu.   ’t Is beter, dat u eerst niet meer
                                   schuift.
Nanti ésoq bôleh kita cakăp        Morgen kunnen we wel daarover (die
fasal itu.                         zaak) praten.
Sâya endaq pulang ke rumah         Ik wil nu naar huis teruggaan; ik
sekârang; bôleh sâya kîrim         kan u medicijn zenden (laten
(antărkăn) ôbat kepâda Dâtuq.      aanreiken.)
Âpa macâm ôbat, tuan?              Wat voor soort medicijn, mijnheer?
Ôbat dalăm bâlang itu, endaq lah   Die medicijn in een flesch, die moet
Dâtuq minum tiga kâli sa âri;      u drie maal daags innemen (drinken);
sukat dăngăn sĕndoq besar, sâtu    meet het af met een groote lepel,
sĕndoq sa kâli minum [19].         telkens éen lepel (éen lepel éen
                                   keer drinken).
Bila sudah âbis, kîrim bâlik       Wanneer ’t al op is, zend dan de
bâlang-ña, bôleh sâya isi (-kăn)   flesch terug, dan kan ik ze weer
lâgi.                              vullen.
Âri ini bâik sedikit râsa bâdan    Vandaag voel ik me wat beter,
sâya, tuan.                        mijnheer (een beetje goed ’t gevoel
                                   van mijn lichaam, m.)
Sukur lah. Bâdan sêhat kah?        Gelukkig (dank, d. i. God dank).
                                   Voelt u zich wel? (Lichaam gezond).
Belom sêhat betul; belom sêhat     Nog niet heelemaal wel; idem; reeds
sekâli; sudah sembuh.              genezen.
Belom bôleh berjâlan.              Ik kan nog niet loopen.
Sâya ta bôleh begeraq.             Ik kan me niet bewegen.
Côba, geraqkăn kaki.               Kom, beweeg uw voeten ’s.
Ta bôleh, tuan, tulang-ña pâtah.   ’t Kan niet, mijnheer. ’t Been is
                                   gebroken.
Tulang mâna?                       Welk been (bot)?
Tulang di sini, tuan.              ’t Been hier, mijnheer.
Ia, sungguh, tulang sudah pâtah,   Ja, inderdaad, ’t been is (al)
nanti sâya târik kaki sedikit,     gebroken, ik zal je been wat
kemudian târoh dua keping kâyu     trekken, en dan twee stukken hout
sabelah-meñabelah, bôleh bâlut     aan weerskanten zetten, dan kan het
dăngăn kâin.                       met doek omwonden worden.
Kaki kîri tergeliat, tuan.         ’t Linker been is verstuikt,
                                   mijnheer.
Ânaq sâya bâñaq kudis-buta,        Mijn kind heeft erge last van roode
tuan; lâgi kelemumur di            hond (lett. blinde schurft); en
kepâlâ-ña.                         bovendien roos op ’t hoofd.
Kepâlâ-ña mâu dilangîri            ’t Hoofd moet goed „geshampood”
bâik-bâik, nanti ilang kelemumur   worden, dan verdwijnt de roos op den
itu lâma-lâma.                     langen duur.
Kudis-buta itu tidaq mengâpa.      Die roode hond maakt niets uit.
Tetapi gatăl sangăt, tuan.         Maar ’t jeukt erg, mijnheer.
Baîk lah, sâya beri ôbat-ña        Goed. Ik zal wat medicijn ervoor
sedikit.                           (lett. ervan) geven.
Bini sâya sakit-gigi. Gigi-ña      Mijn vrouw heeft kiespijn. Een kies
yang sâtu sudah dicâbut,           van haar is al getrokken, nu doet
sekârang sakit pula yang lâin.     weer een andere pijn. Ik geloof, dat
Sâya kîra bâñaq yang rongga.       er veel hol zijn.
Ini lah ôbat-ña. Sûruh dia         Hier is een geneesmiddel ervoor.
berkumur-kumur bâik-bâik pakay     Laat haar goed den mond spoelen met
âir ini, tiap-tiap malăm sabelom   dit water (gebruikt dit water),
tidur.                             iederen nacht vóor ’t slapen.
Ini lah ôbat-kûrap:                Hier heb je medicijn tegen ringworm:
dâun-gelinggang diañcurkăn, lâlu   glinggang-blâren fijngemaakt en
dicampur dăngăn belîrang dan       daarna vermengd met zwavel en
sendâwa.                           salpeter.
Bôleh dapăt di rumah-ôbat (sâma    Men kan het in de apotheek (bij den
tukang-ôbat).                      apotheker) krijgen.
Bâñaq angin di bâdan, tuan.        Er is veel wind in ’t lichaam,
                                   mijnheer.
Ini lah ôbat-ña, miñaq-pi-permin   Hier is de medicijn ervoor,
nâmâ-ña; ambil sa titiq dalăm      pepermunt olie heet het (is de naam
âir sâtu gelas kecil.              ervan); neem een druppel in een
                                   klein glaasje water.
Ôrang sakit-cîrit endaq lah        Menschen, die diarrhee hebben,
makan bubur-ubi-Benggâla           moeten dagelijks pap van arrowroot
(-ketêla-pohon) sa-âri-âri.        eten.
Luka itu sudah bekeruping, tanda   Die wond heeft al een roof, een
sudah mâu bâik.                    teeken, dat ze gaat (wil) genezen.
Pûru dan bisul bôleh diôbati       Waarmee kunnen zweren en puisten
dăngăn âpa?                        gemedicineerd worden?
Bôleh diôbati dăngăn ôbat busuq    Ze kunnen behandeld worden met die
itu (karbol); dăngăn bubur         karbol (stinkende medicijn), met
pânas.                             warme pappen.
Âda kah kaw bâñaq belâhaq          Laat je veel boeren, veel winden?
(serdâwa), bânaq kentut? Bâñaq     Fluim je veel?
berdâhaq?
Ânaq sâya kenâ câcar               Mijn kind heeft de pokken (getroffen
(ketumbuhan).                      door de p.)
Sudah kah ditanăm câcar âtaw       Is ’t al ingeënt of nog niet?
belom?
Ôrang Melâyu takut ditanăm         De Maleiers zijn er bang voor
câcar, kâdang-kâdang sudah         ingeënt te worden, soms zijn hun
ditanăm, ânaq-ña mati langsung.    kinderen op eens gestorven, nadat ze
                                   ingeënt waren.
Kâlaw ditanăm câcar ôleh           Als ze ingeënt waren door een
mantri-câcar Gupermèn, tentu       gouvernements-vaccinateur, zouden ze
tidaq mati.                        zeker niet gestorven zijn.
Peñakit âwar (kolêra) itu yang     De cholera is erg kwaadaardig, als
jâhat sekâli, sudah kenâ jârang    men die heeft (getroffen is), wordt
yang sembuh.                       men zelden beter (zeldzaam die
                                   genezen).
T’âda ôbat-ña.                     Er is geen medicijn voor.
Kaw kûrang âpa?                    Wat scheelt je?
Luka, tuan.                        Ik ben gewond, mijnheer.
Luka kenâ âpa: pisaw kah,          Hoe ben je gewond (getroffen door
pedang, pârang ataw bedil          wat): met een mes, een sabel, een
(senâpang)?                        hakmes of een geweer?
Kenâ lembing, kenâ tumbaq, tuan.   Met een werpspies, met een piek,
                                   mijnheer.
Bâik bâsuh dăngăn âir, kemudian    Je moet ’t met water afwasschen,
bôleh dijâit.                      daarna kan ’t genaaid worden.
Kâlaw t’âda kenâ kotor âpa-âpa,    Als er heelemaal geen vuil in komt
lekas bôleh bâik.                  (getroffen door vuil) kan ’t spoedig
                                   beter zijn.
Kâlaw pelûru âda lâgi di dalăm,    Als de kogel er nog in zit, kan ik
bôleh sâya câbutkăn.               hem eruit halen.
Bagi-mâna bôleh dicâbutkăn?        Hoe kan hij eruit gehaald worden?
Dăngăn pekâkas besi ini, sudah     Met dit ijzeren instrument, als je
pegang pelûru itu, târik sâja,     den kogel al beet hebt, trek dan
nanti keluar.                      maar, dan komt hij eruit.
Âpa kûrang (kenâ âpa) ôrang itu?   Wat mankeert die man?
Kenâ tetaq, tuan. Urat-ña          Heeft een houw gekregen, mijnheer.
terbuka di pâhâ-ña kânan.          De ader is open aan de rechterdij.
Ini lah ôbat-penâwar. Sudah        Dit is een stelpmiddel. Als ’t
berenti bedârah, nanti bubuh       opgehouden heeft te bloeden, dan leg
tampal (plèstèr).                  je er een pleister op.
Kenâ di perut lâgi, keluar         Hij is ook nog aan den buik
tâli-perut-ña [20]. Lekas          getroffen, de darmen komen eruit.
masuqkăn, bôleh disungkup dăngăn   Doe ze snel erin, we kunnen er eerst
tempûrung dulu.                    een klapperdop opzetten.
Âbis itu, lekas bâwa dia ke        Daarna moet je hem gauw naar ’t
rumah-sakit, bôleh diôbati         ziekenhuis brengen, daar kan hij
bâik-bâik di sâna.                 goed verpleegd worden.
Âda kah rumah-ôrang-sakit-kusta    Is hier een leprozen-huis, (huis
di sâna?                           voor melaatschen)?
Tidaq, peñakit-kusta itu jârang    Neen, lepra is hier zeldzaam, twee
di sini, dua tiga ôrang yang       of drie menschen hebben de ziekte
kenâ, tetapi tidaq dilâinkăn di    (die getroffen zijn), maar ze worden
rumah sendîri.                     niet in een eigen huis afgezonderd.
Sâya pikir perlu dilâinkăn,        Ik geloof, dat het noodzakelijk is,
supâya jâuh deri ôrang; sebab      ze af te zonderen, opdat ze ver van
peñakit itu kâbar-ña berjangkit.   de andere menschen af zijn; want die
                                   ziekte is naar men zegt (’t bericht
                                   ervan) aanstekelijk.
Ôrang ini kenâ peñakit-dâda.       Deze man heeft ’n borstziekte. Hij
Selâlu bâtuq sâja.                 hoest voortdurend.
Kering kah bâtuq-ña itu?           Is die hoest van hem droog?
Kering, tuan.                      Jawel (droog), mijnheer.
Sâya minta ôbat-peñcâhar.          Ik vraag om een purgeermiddel.
Ôbat ini diminumkăn tiga kâli sa   Deze medicijn wordt ingegeven
âri, tetapi endaq lah di-kocoq     driemaal daags, maar ’t moet eerst
dulu; bôleh juga dikacaw dăngăn    omgeschud worden; ’t mag ook met een
sendoq.                            lepel geroerd worden.
Ôbat-lumat (serbuq, puyăr) ini     Deze poeders worden telkens op de
ditelăn tiap-tiap waktu makan.     etenstijden geslikt (telkens tijd
                                   van ’t eten).
Sabelom-ña makan, ataw             Vóor ’t eten of daarna, mijnheer?
sasudah-ña, tuan?
Sasudah-ña. Mengarti?              Daarna. Begrepen?
Mengarti, tuan.                    Jawel (begrepen), mijnheer.



24. BIJ DEN MAGISTRAAT.


Perkâra âpa yang diperkârakăn      Welk zaak wordt heden afgedaan? Een
sekârang? Perkâra-apiun kah?       opiumzaak?
Tidaq, itu sudah putus.            Neen, die is al beslist.
Perkâra peñcûrian yang belom.      De diefstalzaak nog niet (is ’t
                                   welke nog niet).
Siâpa yang didaqwa?                Wie is aangeklaagd?
Si Umar, dipanggil ôrang Paq       Zekere Umar, bijgenaamd Paq Idris
Idris.                             (genoemd door de menschen P. I.).
Berâpa ôrang saksi-ña?             Hoeveel getuigen zijn er?
Yang sâya tâu, tuan: tiga ôrang    Die ik weet, mijnheer, zijn drie
nâik saksi dalăm perkâri itu.      getuigen in de zaak (drie menschen
                                   stijgen, komen „op” als g.).
Sâya arăp bôleh sampay             Ik hoop, dat er genoeg bewijzen
katerangan-ña. Terlâlu susah       zijn. ’t Zou erg lastig zijn, als
kâlaw kûrang terang perkâra ini    deze zaak weer niet bewezen kon
pula, karena Si Umar itu cerediq   worden (niet voldoende helder was);
sekâli: sudah berâpa kâli          want die Umar is erg leep: hoeveel
didaqwa, kemudian lepas pula       maal is hij reeds aangeklaagd, en
dia, sebab t’âda katerangan!       dan kwam hij weer vrij, omdat er
                                   geen bewijzen waren.
Kâtâ-ña dia ditekăn ôrang sâja;    Hij zegt, dat hij alleen maar valsch
tetapi sabetul ña dia bangsat      beschuldigd is (gedrukt door de
benăr.                             menschen); maar inderdaad is hij een
                                   rechte schelm.
Kâlaw ñâta sâlah-ña sekârang,      Als nu zijn schuld gebleken
sâya kenakăn hukuman kerjâ tiga    (duidelijk) is, zal ik drie maanden
bulan.                             tenarbeidstelling geven (treffen met
                                   drie m. t.)
Itu âda ôrang endaq mengadăp       Daar is iemand, die vóor u wil
tuan Pètor [21] bârang-kâli        verschijnen (of: u wil spreken),
membâwa katerangan.                misschien brengt hij aanwijzingen
                                   (inlichtingen).
Sûruh masuq, upas.                 Laat hem binnenkomen, oppasser.
Tâbiq, tuan, bagitu bâñaq deri     Ik vraag u wel excuus, mijnheer
kaki tuan sampay kepâla, sâya      (lett. excuus zooveel van uw voeten
endaq nâik saksi dalăm perkâra     tot uw hoofd), ik wil als getuige
Paq Idris, tuan.                   optreden in de zaak van Paq Idris,
                                   mijnheer.
Bâik lah. Siâpa nâmâ-mu?           Goed. Hoe heet je?
Nâma sâya Unus, tuan.              Ik heet Unus, mijnheer.
Berumah di mâna, pekerjâänmu       Waar woon je, wat doe je voor de
âpa?                               kost (wat is je werk)?
Sâya berumah di Kampung Limaw,     Ik woon in Kampung-Limaw, mijnheer,
tuan; pekerjâän sâya berlâdang.    mijn beroep is landbouwer (mijn werk
                                   landbouwen).
Berâpa umur-mu?                    Hoe oud ben je (Hoeveel is je
                                   leeftijd)?
Kîra-kîra tiga-puluh tâun, tuan.   Zoo wat dertig jaar, mijnheer.
Mâna bôleh! Umur-mu empat puluh    Hoe kan dat? Je bent op zijn minst
sekûrang-kûrang-ña. Sudah.         veertig jaar. Goed (afgeloopen).
Kaw tâu âpa kah tentang perkâra    Wat weet je aangaande die zaak?
itu?
Paq Idris mengaku sâma sâya dia    Paq Idris bekende mij, dat hij
bermalăm di luar rumah-ña pâda     buitenshuis geslapen had op den
malăm jumaät yang sudah ini. Ta    nacht voor afgeloopen Vrijdag. Hij
bôleh bersangkal lâgi: dia         kan ’t niet meer ontkennen, hij is
sapekat dăngăn Berâhim.            ’t met Brahim eens.
Sungguh kah itu?                   Is dat stellig?
Sungguh mati, tuan. Berâni         Zoo waar als ik leef (ik mag sterven
betâroh.                           als ’t niet waar is), mijnheer. Ik
                                   durf er om te wedden.
Berâni bersumpah kah?              Durf je te zweren.
Berâni, tuan.                      Jawel (durf), mijnheer.
Jûru-tulis, sûruh dia bersumpah.   Schrijver, laat hem zweren. Heb je
Sudah kah terima sumpah-ña?        zijn eed afgenomen (ontvangen)?
Sudah, tuan. Pengakuan-ña sâya     Jawel (reeds), mijnheer. Zijn
tulis di daftar.                   bekentenis heb ik in ’t register
                                   geschreven.
Daftar-perkâra-pulisi sudah kah?   Is het register der politiezaken af?
Sudah, tuan. Sudah sâya sâlin.     Jawel (reeds) mijnheer. Ik heb het
Bôleh tuan priksa: bersâmâän       al overgeschreven. U kan het nazien:
semuâ-ña, t’âda yang bersâlâhan.   alles komt (komt overeen, d. w. z.
                                   met het origineel), niets wijkt af.
Perkâra yang ditangguhkăn itu      Die uitgestelde zaak moet je niet in
jangan masuqkăn di daftar.         ’t register opnemen (indoen).
Itu endaq lah dimasuqkăn pâda      Die moet komende maand ingeschreven
bulan di muka ini, bila sudah      worden, als er al een beslissing
âda keputusan-ña.                  genomen is.
Perkâra-dendâ itu jangan lupa,     Vergeet die boetezaak niet, ter zake
hal perkelâjan; maki-maki.         van een vechtpartij; beleedigingen
                                   (schelden).
Ingăt: dendâ yang bôleh sâya       Denk er aan: de boete die ik op mag
kenakăn itu salebih-lebih-ña       leggen is hoogstens (op zijn meest)
sa-râtus rupiah ganti-ña tutup     honderd gulden, te vervangen door
tiga-puluh-dua âri lâmâ-ña;        twee en dertig dagen gevangenis; en
hukuman kerjâ pun sampay tiga      tenarbeidsstelling tot drie maanden.
bulan.
Mêmang, tuan, âtûran-ña bagitu:    Natuurlijk, mijnheer, het reglement
sâya hafalkăn semuâ-ña.            is zoo: ik heb alles van buiten
                                   geleerd.
Sudah kah kaw sita segâla ôrang    Heb je al de menschen al opgeroepen,
yang termasuq dalăm perkâra        die betrokken zijn in die
peñcûrian itu?                     diefstalzaak?
Sudah tuan, sâya beri tâu dăngăn   Jawel (reeds), mijnheer, ik heb
sûrat, saperti biâsa.              schriftelijk (met een brief) kennis
                                   gegeven, zooals gewoonlijk.
Âda kah kaw ingăt nâma segâla      Herinner je je soms de namen van al
permâinan-judi yang dilârang?      de dobbelspelen, die verboden zijn?
Bârang-siâpa melanggar ătûran      Al wie dat reglement overschrijdt
itu kenâ dendâ; kâlaw tidaq        krijgt (wordt getroffen) een boete;
bâyar, mâka masuq peñjâra (buï).   als hij die niet betaalt, gaat hij
                                   in de gevangenis.
Hukuman sapu-pantat sudah          De rotan-straf (lett het achterste
ditidaqkăn (ditiâdakăn),           strijken) is afgeschaft, alleen die
melâinkăn ôrang yang sudah kenâ    reeds veroordeeld zijn (getroffen
hukuman itu bôleh disapu           door vonnis) mogen de rotan-straf
pantat-ña, jâdi tambâhan           ondergaan, als (wordt) vermeerdering
hukuman-ña.                        van straf.
Perkâra-bunuh tidaq bôleh          Zaken van doodslag (moord) mogen
diputuskăn di sini; hukuman-ña     hier niet afgedaan worden; de straf
kerjâ-paksa dăngăn buang deri      ervoor is dwangarbeid met verbanning
negri.                             (wegwerpen uit het land).
Bunuh dăngăn sehâja.               Manslag met opzet.
Bunuh dăngăn tersâlah.             Doodslag bij ongeluk.
Keñâtâän yang sah.                 Geldige (wettige) bewijzen.
Kâbar-angin.                       Losse geruchten.
Katerangan.                        Bewijzen, aanwijzingen.
Kerjâ-paksa dăngăn rantay.         Dwangarbeid in (lett. met) de
                                   ketting.
Tidaq dăngăn rantay [22].          Dwangarbeid buiten (zonder) de
                                   ketting.
Ôrang-rantay.                      Dwangarbeider in de ketting,
                                   kettingganger.
Perkâra-utang itu sudah            Die schuldzaak is al beslecht, in
diselesaykăn, dimaslahatkăn.       der minne geschikt.



25. OP SCHOOL.


Sekôla terbuka pukul tujuh pâgi.   De school begint (is geopend) om
                                   zeven uur ’s morgens.
Âpa yang diâjarkăn di sekôla       Wat wordt op deze school onderwezen?
ini?
Tulis dan bâca, kîra-kîra dan      Lezen en schrijven, rekenen en wat
ilmu-bumi sedikit.                 aardrijkskunde.
Berâpa pengâjar-ña (gûru-ña)?      Hoeveel onderwijzers zijn er?
Berâpa mûrid-ña (pelâjar-ña)?      Hoeveel leerlingen?
Âda lima pangkat, mâsing-mâsing    Er zijn vijf klassen, elk heeft vijf
dua-puluh-lima ôrang budaq-ña;     en twintig leerlingen; er zijn maar
pengâjar-ña tiga ôrang sâja.       drie onderwijzers.
Umur berâpa bôleh masuq?           Op welken leeftijd mag men
                                   toegelaten worden (ingaan)?
Masuq umur enăm tujuh tâun,        Men komt er op op zesjarigen
tuan; keluar umur dua-belas.       leeftijd, mijnheer; en verlaat de
                                   school (gaat eruit) op twaalfjarigen
                                   leeftijd.
Rumah-ña dan segâla pekâkas-ña,    Het gebouw (huis) en al ’t huisraad,
saperti bangku-bangku dan          als de banken, het bord, het krijt,
pâpan-tulis dan kapur-ôlanda dan   de sponzen enz. worden alle door het
bunga-kârang dan sebâgay-ña itu    Gouvernement bekostigd, maar de
semua-ña dibiâyakăn ôleh           onderwijzers krijgen geen
pemeréntâhan (gupermèn), tetapi    traktement, alleen ontvangen zij
pengâjar-ña tidaq dapat gâji,      schoolgeld en verdeelen het
melâinkăn wang-sekôla              gelijkelijk.
diterimâ-ña, dibâgi-ña
sâma-râta.
Âtûran-ña pengâjâran itu menûrut   Het reglement van ’t onderwijs is
sekôla-pemaréntâhan juga.          als dat van de Gouvernementsscholen
                                   (volgt de gouvernementsscholen).
Tuan suka bertâña âpa-âpa?         Wenscht u wat te vragen?
Suka juga. Panggil budaq yang      Jawel. Roep een jongen, die heel
cerediq sekâli, sûruh keluar.      schrander is, laat hem eruit komen.
Côba ambil petâ-bumi. Tuñjuqkăn    Neem ’s de wereldkaart. Wijs al de
segâla semudra.                    oceanen.
Bagi-mâna luas-ña dârat            Hoe is de oppervlakte
tertimbang dăngăn luas-ña lâut     (uitgestrektheid) van het vasteland
di bumi ini?                       vergeleken met de uitgestrektheid
                                   van de zee op deze aarde?
Sâtu bâgian deri empat, tuan.      Als een tot vier, mijnheer (éen deel
                                   van vier, m.)
Bâik lah. Sûruh keluar lâin        Goed. Laat een anderen jongen
budaq.                             voorkomen (uitkomen).
Côba kaw tuñjuqkăn lah             Toon jij me ’s je bekwaamheid in ’t
kepandâyan-mu tentang kîra-kîra.   rekenen (betreffende het rekenen).
Berâpa jumlah-ña tujuh dan         Hoeveel is de som van zeven en
tiga-puluh dan lima-belas?         dertig en vijftien?
Tulis angka itu yang sâtu di       Schrijf die cijfers onder elkaar;
bâwah yang lâin; sekârang          tel nu op.
jumlahkăn.
Sekârang tôlaq sa-belas, sudah.    Trek nu elf af, goed (afgedaan).
Pukul lima. Jâdi berâpa?           Vermenigvuldig met vijf. Hoeveel is
                                   ’t (wordt ’t) dan?
Sekârang bâgi tiga.                Deel nu door drie.
Âpa nâmâ-ña bilangan ini?          Wat is de naam van dit getal?
Ini penôlaq, ini yang ditôlaq      Dit is de aftrekker, dit het
deripâdâ-ña, ini pembâgi, ini      aftrektal, dit de deeler, dit het
yang dibâgi, ini bâgian, ini       deeltal, dit het quotiënt, dit de
pemukul, ini yang dipukul, ini     vermenigvuldiger, dit het
hâsil; ini pecâhan.                vermenigvuldigtal, dit het product;
                                   dit een breuk.
Nâmâ-ña ini kebâñâkan, bilangan.   De naam hiervan is een grootheid,
Ini bilangan gasal (of gañjil),    een getal. Dit is een oneven getal,
ini pun bilangan-geñăp.            dit echter een even getal.
Bilangan ini bôleh kah kaw         Kan je dit getal in het twaalftallig
pindahkăn ke dalam                 stelsel overbrengen?
perbilangan-perduabelâsan?
Sâlah sifar itu. Betulkăn.         Die nul is fout. Verbeter het.
Segi-tiga ini bâgi dua segi-ña.    Deel van dezen driehoek de zijden in
Sekârang pasang gâris-tepat deri   tweeën. Trek nu een loodlijn van ’t
pertemuan ketiga gâris itu ka      snij (ontmoetings)punt der drie
segi AB [23].                      lijnen naar de zijde AB.
Itu segi-tiga yang sâma kaki-ña;   Dit is een gelijkbeenige driehoek;
segi-tiga yang ber-siku-siku;      dit een rechthoekige driehoek;
gâris-pertengâhan, gâris           middellijn, deellijn,
pembâgi, gâris peñambung, gâris    verbindingslijn, kromme lijn;
bujur, gâris béngkoq; buntâran.    cirkel.
Ilmu-handasah sudah lah            Nu hebben we genoeg meetkunde gehad
sekârang. Âpa kah artiña           (meetkunde afgedaan nu). Wat is de
perkâtâän ilmu-saraf? Âpa          beteekenis van ’t woord ilmu-saraf
kalimat?                           (spraakkunst, behalve woordvoeging)?
                                   Wat is een volzin?
Sekârang sâya endaq bertâña hal    Nu wil ik ’s vragen doen over (al)
segâla ukûran dan timbangan dan    de lengtematen, gewichten en
takâran.                           inhoudsmaten?
Sâtu pal berâpa métăr?             Hoeveel M. is een paal?
Sâtu asta berâpa jengkal?          Hoeveel jengkal is een asta? (Antw.
                                   2).
Sâtu depâ berâpa asta (setâ)?      Hoeveel asta is een depâ? (Antw. 4
                                   vadem).
Sâtu êla berâpa asta?              Hoeveel asta is een êla? (Antw. 2).
Sâtu kôyan berâpa pikul?           Hoeveel pikul is een kôyan? (Antw.
                                   40 en 30). [24]
Sâtu pikul berâpa kati?            Hoeveel kati is een pikul? (Antw.
                                   100).
Sâtu kati berâpa pon?              Hoeveel pond is een kati? (Antw. ¼).
Sâtu pikul berâpa pâra?            Hoeveel pâra is een pikul? (Antw.
                                   2).
Sâtu pâra berâpa gantang?          Hoeveel gantang is een pâra? (Antw.
                                   10).
Sâtu gantang berâpa cupaq?         Hoeveel cupaq is een gantang? (Antw.
                                   14).
Sâtu cupaq berâpa pâu?             Hoeveel pâu is een cupaq? (Antw. 4).
Sâtu ringgit dua rupiah sa         Een rijksdaalder is twee en een
tengah (empat suku).               halve gulden (vier halve gld.)
Sâtu rupiah dua suku; sâtu suku    Een gulden is twee halve, een halve
dua tâli; sâtu tâli dua picis      gld. twee kwartjes; een kwartje twee
lima sèn.                          dubbeltjes en vijf cent.



26. ONLUSTEN IN EEN INLANDSCHEN STAAT.


Âda kah tuan dăngăr kâbar?         Heeft u ’t bericht gehoord?
Kâta ôrang sudah jâdi pergâduhan   Men zegt, dat er in de bovenlanden
besar di Ulu-Pêraq.                van Pérak ernstige (groote) onlusten
                                   uitgebroken (lett. ontstaan) zijn.
Âda kunun bagitu.                  Dat wordt zoo beweerd. (Er zijn naar
                                   men zegt zoo).
Âpa sebab jâdi pergâduhan itu?     Waardoor zijn die onlusten ontstaan?
Asal-ña bagini, tuan:              De oorzaak is aldus, mijnheer:
Âda sâtu ôrang dalăm dâirah itu    Er was iemand in dat gebied pengulu,
meñjâdi pengulu-ña, tetapi         maar de nieuwe sultan hield niet van
Yam-Tuan bâru ini tidaq suka       hem; hij heeft hem ontslagen en een
akăn dia; dipecatkăn, dia          ander in de plaats van hem den titel
gelarkăn lâin ôrang mengganti      van pengulu gegeven. Om die reden
dia jâdi pengulu di situ. Sebab    vecht de nieuwe met den ouden
itu berkelay lah pengulu bâru      pengulu.
dăngăn pengulu lâma.
Âda kah yang mati luka?            Zijn er dooden of gewonden?
Belom âda, tuan. Âda juga dua      Nog niet, mijnheer. Er zijn er
tiga.                              enkelen (toch twee of drie).
Sabelah mâna yang mati itu?        Aan welke zijde zijn die dooden?
Sabelah pengulu bâru, tuan.        Aan de zijde van het nieuwe hoofd.
Âda bârang dua-puluh ôrang dia,    Er zijn een twintigtal van zijn
berjâlan dalăm utan, jumpa sâtu    lieden ’t bosch in gegaan, en een
kubu musuh, berkelay lah di        vijandelijke versterking
situ. Yang di dalăm kubu itu âda   tegengekomen, en daar hebben ze
berse-nâpang bâñaq, yang lâin      gevochten. De lui in de versterking
dua tiga pucuq sâja. Undur lah     hadden veel geweren, de anderen maar
ôrang sabelah pengulu bâru itu,    twee of drie stuks. De lui van het
diambat oleh musuh-ña, mati tiga   nieuwe hoofd weken, en werden door
ôrang sabelah pengulu bâru,        hun vijanden achterna gezet; drie
kâwan-ña yang lâin-lâin lâri       man aan de zijde van den nieuwen
dalăm utan, lintang-pukang         pengulu zijn gesneuveld, de overige
ceray-beray.                       kameraden zijn in ’t bosch gevlucht,
                                   hals over kop in alle richtingen.
Pâda âri ini pun ta tentu          Zelfs heden is hun verblijf (plaats)
tempat-ña.                         niet bekend (vast).
Siâpa ambil mâit ôrang tiga yang   Wie heeft de lijken van de drie
mati itu?                          gesneuvelden gehaald?
Tinggal dalăm utan, tiâda          Ze zijn in ’t bosch achterbleven, er
(t’âda) ôrang berâni               was niemand die ze durfde halen.
mengambil-ña.
Kâlaw bagitu, mâlu benăr pengulu   Dan is ’t een erge schande voor den
bâru itu, mâit kâwan-ña            nieuwen pengulu (is de nieuwe p. erg
tertinggal.                        beschaamd) dat de lijken zijner
                                   gezellen achtergebleven zijn.
Pâda kîra kâmi ôrang Melâyu mâlu   Naar de opvatting van ons Maleiers
sekâli, tuan.                      is ’t een heele schande, mijnheer.
Di mâna musuh sekârang?            Waar zijn de vijanden nu?
Ta tentu tempat-ña, tuan.          ’t Is niet bekend waar ze zijn,
                                   mijnheer (niet vastgesteld hun
                                   plaats).
Kâlaw bagitu, bâik kita pegi       Dan moeten wij (is ’t goed, dat wij)
mengâkap.                          gaan spionneeren.
Bôleh antăr (sûruh)                We kunnen ’t hoofd der spionnen met
penglima-kâkap dăngăn dua ôrang.   twee man sturen.
Bâik lah, malăm sekârang bulan     Goed, van avond is ’t heldere maan,
terang, sûruh dia-ôrang jâlan      laat ze op weg gaan en de
meñcâri tempat musuh, di mâna      verblijfplaats der vijanden
kubu-ña, berâpa buah kubu,         opzoeken, waar hun versterkingen
berâpa ôrang musuh, berâpa         zijn, hoeveel stuks versterkingen er
meriăm-ña, dan âpa-âpa macăm-ña.   zijn, hoeveel man de vijand sterk
                                   is, hoeveel kanonnen ze hebben, en
                                   welke soorten daarvan.
Penglima-kâkap sudah bâlik,        Het hoofd der spionnen is al terug,
tuan. Musuh âda di Pâpan, sudah    mijnheer. De vijand is te Pâpan, ze
berkukuh di situ Penglimâ-ña       hebben zich daar versterkt. Ze
tiga ôrang, kubu-ña dua buah,      hebben drie hoofden, twee
sabelah kânan sa buah, sabelah     versterkingen, (palissadeeringen),
kîri sa buah, dăngăn kôta sa       rechts een, links een, met een fort
buah di âtas bukit, di belâkang    op een heuvel, achter die twee
kubu yang dua buah itu. Ôrang-ña   versterkingen. Hun volk bedraagt
tengah dua râtus lebih-kûrang,     ongeveer honderdvijftig man,
meriăm tidaq âda, tetapi lila      kanonnen hebben ze niet, maar ze
âda tiga pucuq dalăm kôta itu.     hebben drie lila’s (soort mortieren)
                                   in dat fort.
Bâik lah. Kâlaw bagitu, kita       Goed. Dan (als ’t zoo is), dan
masuq mengâmuq kôtâ-ña deri        zullen we hun fort van achteren
belâkang, kemudian mudah           bestormen (lett. stormende ingaan),
mengambil kubu-ña.                 daarna is ’t gemakkelijk hun
                                   versterkingen te nemen.
Kâlaw sudah diambil kôtâ-ña,       Als hun fort al genomen is, leveren
kubu ta susah lâgi.                de versterkingen geen last meer op
                                   (zijn de versterkingen niet lastig
                                   meer).
Lantaq betul-betul, jangan         Pak ze flink aan, niet wankelmoedig
ôlo-ôlo, jangan undur              zijn, en volstrekt niet wijken
sekâli-kâli.                       (teruggaan).
Sudah dekăt kôta, nampaq musuh     We zijn al dicht bij ’t fort, de
di dalăm, pasang senâpang sâtu     vijand erin is reeds te zien, vuur
dăs, kemudian mengâmuq dăngăn      een geweerschot af (schiet af een
keris sâja.                        geweer éen „paf”), daarna maar
                                   aanvallen met de kris.
Kôtâ-ña terpagăr keliling, lâgi    Hun fort is rondom gepalissadeerd,
âda pârit dan rañjaw.              bovendien is er een gracht en
                                   ranjaws [25].
Tid’âpa, bôleh kita mengâkap       Dat doet er niet toe, wij kunnen
meñcâri pintu kôta, di situ lah    spionneeren en naar de deur van ’t
masuq.                             fort zoeken, daar gaan we binnen.
Tentu dua pintu-ña,                Zeker er twee deuren aan, ’t is ’t
pintu-belâkang bâik masuq, nanti   beste de achterdeur in te gaan, dan
musuh lâri deri pintu-adăp;        vlucht de vijand door de voordeur,
bôleh ôrang kita meñjâga di situ   onze lui kunnen daar de wacht houden
menâhan dia.                       en ze tegenhouden.
Sediakăn ôbat dăngăn pelûru        Maak kruit en kogels klaar genoeg om
cukup isikăn empat-puluh petrum    veertig patronen voor ieder man te
pâda tiap-tiap ôrang.              vullen.
Kâlaw datăng ujan, tudungkăn       Als er regen komt, moet je de
petrum bâik-bâik.                  patronen goed toedekken.
Mâsing-mâsing âda kerpay, tuan:    Ieder heeft een patroontasch,
petrum ta bôleh bâsah.             mijnheer: de patronen kunnen niet
                                   nat worden.
Siâpa pasang senâpang tâdi?        Wie heeft zooeven een geweerschot
                                   afgeschoten?
Musuh, tuan.                       De vijand, mijnheer.
Dăngăr bâik-bâik.                  Luister ’s goed.
Dipasang-ña tiga dăs, tentu lah    Ze hebben driemaal gevuurd, zeker is
alâmat musuh itu.                  dat een signaal (teeken) van den
                                   vijand.
Tuan pakay prisay kah?             Draagt (gebruikt) u een schild?
Tidaq, ta guna beperisay, kâlaw    Neen, ’t is onnut een schild te
musuh bedil dăngăn pemûras,        dragen, als de vijand met
bârang-kâli sa butir pelûru        donderbussen schiet, raakt misschien
dalăm sa râtus yang kenâ.          éen kogel op de honderd.



27. GESPREK MET EEN KOOPMAN EN OVER KOOPMANSAANGELEGENHEDEN.


Eñciq Mahmud âda di rumah? [26]     Is Eñciq Mahmûd thuis?
Âda, tuan, sila kăn tuan masuq,     Jawel, mijnheer (is er, m.); wees
bôleh duduq di sini dulu. Nanti     zoo goed binnen te komen, u kan
sâya beri tâu. Sâya kîra Eñciq      hier eerst zitten. Ik zal kennis
lâgi berpakay-pakay.                geven. Ik geloof, dat de E. nog
                                    bezig is zich aan te kleeden.
Tâbik, Eñciq, âpa kâbar?            Goedendag, E., hoe gaat het?
Kâbar bâik, tuan. Tuan suka âpa?    Goed, mijnheer (goed bericht, m.).
                                    Wat verlangt u?
Sâya ôrang bâru di kôta ini.        Ik ben een nieuweling in deze stad.
Kâlaw bôleh, sâya endaq meliat      Als ’t mag, wil ik den winkel zien,
tôko, lâgi endaq bercakăp-cakăp     en bovendien wat praten; want ik
sedikit; sebab sâya dăngăr kâbar    heb gehoord (tijding gehoord), dat
Eñciq ini sudâgar besar, bâñaq      u een groot koopman is, dat u veel
bârang-bârang-ña yang âlus dan      fijne en mooie goederen heeft.
éloq.
Âda juga, tuan. Dăngăn suka-ati     Jawel, mijnheer. Met genoegen (des
sâya tuñjuqkan âpa-âpa yang âda.    harten) laat ik u alles zien wat er
                                    is.
Âda kah Eñciq berpesăn bânaq        Bestelt u veel goederen (artikelen)
bârang deri Êrôpah?                 uit Europa?
Bâñaq, tuan. Sâya selâlu bekîrim    Veel, mijnheer. Ik correspondeer
sûrat dăngăn sudâgar-sudâgar        voortdurend met groote kooplui te
besar di Amsterdam dan di           Amsterdam en Rotterdam; ik bestel
Rotterdam; âda juga sâya pesăn      ook wel uit Londen.
deri London.
Di Tânah India-Ôlanda ini bêa       Hier in Nederlandsch-Indië is het
bârang-bârang yang dibâwa masuq     invoerrecht van ingevoerde goederen
itu bâñaq, tuan. Tambâhan pula      hoog (veel), mijnheer. Bovendien
bârang Êrôpah itu bâñaq             kosten de Europeesche goederen veel
belañjâ-ña kapal; jâdi argâ-ña di   aan scheepsvracht, zoodat de prijs
sini mâhal tertimbang dăngăn        hier hoog (duur) is vergeleken met
Êrôpah.                             (opgewogen tegen) Europa.
Bârang macăm âpa Eñciq terima       Welke soort artikelen ontvangt u ’t
terlebih bâñaq deri Êrôpah?         meest uit Europa?
Kâlèng isi bârang-makânan, tuan,    Blikjes met eetwaren, mijnheer, die
itu yang terlebih bâñaq. Pesânan    ’t allermeest. Mijn bestellingen
sâya itu berpuluh-puluh peti sa     gaan bij tientallen kisten
kâli.                               tegelijk.
Minuman pun Eñciq pesăn deri        Bestelt u ook dranken uit Europa?
Êrôpah juga?
Ia, bâñaq, tuan, semuâ-ña sâya      Ja, veel, mijnheer; alles ontvang
terima deri negeri Ôlanda.          ik uit Holland.
Kâlaw sopi dan sopi-mânis, bâik     Wat jenever en likeuren aangaat, is
dipesăn deri Ôlanda; tetapi         ’t goed uit Holland te bestellen;
anggur lebih bâik deri negeri       maar wijn is beter uit Frankrijk;
Frañcis; tentu lebih mûrah.         dat ’s zeker goedkooper.
Sungguh, tuan, tetapi mâna bôleh    Zeker, mijnheer, maar hoe zou ik
sâya pesăn deri sâna?               dat daarvan kunnen bestellen?
Saya tidaq tâu bâsa Frañcis,        Ik ken geen Fransch, en de
sudâgar sâna pun tidaq tâu bâsa     kooplieden daar geen Maleisch.
Melâyu.
Eñciq bôleh câri wakil di Ôlanda,   U kan een gemachtigde in Holland
yang tâu bâsa Melâyu, maka dia      zoeken, die Maleisch kent, dan kan
bôleh bekîrim-sûrat dăngăn          die correspondeeren met een
sudâgar-anggur di Frañcis.          wijnhandelaar in Frankrijk.
Nanti sâya pikirkăn, tuan,          Ik zal er ’s over denken, mijnheer,
bârang-kâli jâdi bagitu.            misschien gaat het (lukt het) zoo.
Bagi-mâna hal bayâran, Eñciq,       Hoe gaat het met het betalen (de
kâlaw sâya bôleh tâna? Âda kah      betaling), Eñciq als ik vragen mag?
Eñciq kîrim wang dăngăn             Zendt u het geld per postwissel?
sûrat-tukâran-pos?
Tidaq, tuan. Biâsâ-ña sâya kîrim    Neen, mijnheer. Gewoonlijk zend ik
sûrat-tukâran sâja. Sâya selâlu     maar een wissel. Ik ben steeds in
berutang-piutang dăngăn             rekening-courant met een bankhuis
rumah-wang di Amsterdam.            (geldhuis) te Amsterdam.
Bôleh kah ôrang berutang di sini,   Kan men hier crediet krijgen, Eñciq
Eñciq?                              (schuld hebben, schuldig zijn)?
Bôleh juga, tuan, asal sâya kenal   Jawel, mijnheer, mits ik de
sâma ôrang-ña.                      menschen ken.
Bôleh dâpăt krêta-angin sâma        Kan men rijwielen bij u krijgen?
Eñciq?
Bôleh, tuan. Âda rupa-rupa          Jawel, mijnheer. Ik heb er van alle
(macăm-macăm), nanti sâya           soorten, ik zal ze u laten zien.
tuñjuqkăn.
Macăm Crescent pun âda?             Heeft u ook Crescent-cycles (soort
                                    Cr. is er ook)?
Tidaq, tuan, macăm itu tidaq laku   Neen, mijnheer, dat soort is hier
di sini.                            niet gewild.
Kâlaw bôleh, sâya minta             Als u ’t goed vindt (als ’t mag),
daftar-arga (katerangan-arga)       vraag ik een prijs-courant.
segâla bârang dalăm tôko.
Bôleh, tuan; tetapi endaq lah       Goed, mijnheer; maar denk u eraan:
tuan ingăt: âda bârang yang tidaq   er zijn artikelen, die niet vast
tetăp argâ-ña; bôleh nâik, bôleh    van prijs zijn; ze kunnen opslaan
tûrun argâ-ña.                      en afslaan.
Bârang ini sâya beli borong pâda    Deze goederen heb ik bij elkaar (in
sudâgar Cina yang jâtoh itu.        éen partij) gekocht van den
[27].                               Chineeschen koopman, die failliet
                                    is gegaan.
Berâpa percent di bâyar-ña pâda     Hoeveel percent heeft hij aan zijne
segâla ôrang yang berpiutang        crediteurs betaald?
kepâdâ-ña?
Sâya dăngăr kâbar tiga puluh âtas   Ik heb hooren zeggen (ik heb ’t
sa râtus; sâya pun dapăt            bericht gehoord) dertig percent.
tiga-puluh-lima.
Dia berutang pâda sâya sa ribu      Hij was mij duizend dollar
ringgit; sâya piñjămkăn dulu,       schuldig; ik heb hem dat vroeger
dăngăn jañji bâyar bunga delâpan    geleend, met de bepaling dat hij
percent sa tâun. Biar dia pegang    acht percent rente jaarlijks zou
pokoq-ña sa-puluh tâun, asal sâya   betalen. Hij mocht het kapitaal
makan bungâ-ña sâja. Maka           desnoods tien jaar houden, mits ik
sekârang sudah dua tâun, bungâ-ña   maar de rente trok. En nu is ’t
pun tidaq sâya terima, melâinkăn    reeds twee jaar, de rente heb ik
dapăt kembâli tiga-râtus            zelfs niet ontvangen, alleen maar
lima-puluh ringgit sâja.            heb ik drie honderd vijftig dollar
                                    terug gekregen.
Ah, tuan, Cina itu bâñaq yang       Och, mijnheer, onder die Chineezen
tidaq teguh!                        zijn er velen niet solied (stevig)!
Sâya beli ini, Eñciq.               Ik koop dit, Eñciq.
Umar, bungkus ini; nanti bâwa ke    Omar, pak dit in; bezorg het straks
rumah tuan.                         bij mijnheer.
Tâbiq, tuan.                        Dag, mijnheer.



28. OPENBARE VERKOOPING (VENDUTIE).


Âpa ôrang memukul cânang itu?     Wat slaat die man daar op een
[28]                              bekken?
Tanda âda di lêlang, tuan.        Dat ’s een teeken, dat er vendutie
                                  is, mijnheer.
Di mâna lêlang-ña? Besar kah      Waar is de vendutie? Is ze groot of
tidaq?                            klein?
Di rumah di sabelah grêja itu,    In dat huis naast de kerk, mijnheer.
tuan. Lêlang-ña besar,            De vendutie is groot, er zijn veel,
bârang-bârang-ña pun bâñaq lâgi   ook mooie goederen.
bâgus.
Sudah mulâi?                      Is ze al begonnen?
Sudah. Mulâi pukul sembilan       Jawel (reeds). ’t Is zooeven om
tâdi. Pekâkas rumah sudah mulâi   negen uur begonnen. De meubels is
dijual.                           men reeds begonnen te verkoopen.
Sâya tâwar dua rupiah sa tâli;    Ik bied twee gulden en een kwartje;
dua tâli, tiga tâli, tiga         twee, drie kwartjes, drie gulden.
rupiah.
Siâpa tâwar lâgi? Tidaq lâgi?     Wie biedt nog meer? Niemand meer
Tuan Jansen!                      (lett. niet meer)? Mijnheer Jansen.
Bârang ini ditâhan.               Dit goed wordt opgehouden.
Jual lâgi sa kâli.                Nog eens op nieuw inzetten
                                  (verkoopen).
Dapăt?                            Heb ik ’t gekregen? (lett.
                                  gekregen?)
Dapăt, tuan.                      U heeft ’t gekregen, mijnheer.
Kuli, angkat, bâwa pulang ke      Koeli, neem weg, breng dit bij me
rumah-ku.                         thuis.
Mâna tuan tukang-lêlang?          Waar is de vendumeester?
Sâya tidaq kenal sâma engkaw.     Ik ken je niet. Heb je hier soms
Âda kah engkaw berkenal-kenâlan   kennissen?
di sini?
Âda, tuan. Tuan Ânu bôleh         Jawel, mijnheer. Mijnheer N. N. kan
tanggung.                         voor me instaan.
Kâlaw tidaq, semuâ-ña mâu         Als dat niet zoo was, moest alles
dibâyar tunay sâja.               maar contant betaald worden.
Âpa yang dijual sekârang?         Wat wordt er nu verkocht? Glaswerk?
Bârang-kâca kah?
Bârang-kâca (bârang-pecah         Glaswerk (breekbare waar); kleeren;
belah); bârang pakâyan;           lampen; eetwaren; dranken;
lampu-lampu; bârang-makânan;      vloerkleeden en kleedjes; martavanen
bârang-minuman; perme-dâni;       (hooge aarden potten, gewoonlijk om
tempâyan; pasu-bunga              water in te bewaren); bloempotten;
(jambang-bunga); pigûra-pigûra;   schilderijen; kookgerij; matten;
pekâkas-masaq; tikăr-tikăr;       goud- en zilverwerk; lint, kant;
bârang-mas dan pêraq; pita,       klokken; vuurwerk; voetzoekers;
rènda; loñcèng; bunga-api;        filtreertoestellen.
mercon; tâpisan. [29]



AANTEEKENINGEN


[1] Op Sumatra en Riouw ook kelmâri of kelmârin voor eergisteren en
semalăm voor gisteren.

[2] In de Straits zegt men âir-câ naar ’t Portugeesche cha-thee; op
Java is koffie kopi of âir-kopi.

[3] bah op Java bandjir, een Javaansch woord.

[4] Cupaq = ¼ gantang (1 gantang = 5 kati) = 3.12 K.G. gewicht.

[5] Op Java meñjangan (Jav.)

[6] Op Java kañcil (Jav.)

[7] Op Java piring wat in zuiver Maleisch schoteltje, klein bordje
beteekent.

[8] In de straits ubi of ubi Benggâla.

[9] te Batavia: gerètan, te Samarang en Soerabaja: rèq, ’t eerste
Soendaneesch, ’t laatste Javaansch.

[10] Wij schrijven hier x voor den klank van ch in ons kracht, och enz.

[11] Op Java porskot (Holl. voorschot.)

[12] kahwa-susu te Batavia coklat (verb. van chocolaad).

[13] Voor cuti te Batavia: permisi (Holl. permissie).

[14] dobi te Batavia pinâtu of minâtu.

[15] Woord om in de kolonie geboren Chineezen (Cina perânâkan) toe te
spreken.

[16] te Batavia noemt men een vingerhoed ciñcin-meñjâit, lett.
naai-ring.

[17] Te Batavia. Huurrijtuigen (victoria’s) heeten te Soerabaya
„kosong”.

[18] Voor peluh op Java steeds kringet, het Jav. woord.

[19] Op Java voor sendoq steeds sèndoq.

[20] Op Java usus-ña (Javaansch.)

[21] „Pètor” op Borneo de assistent-resident, op Sumatra vaak de
controleur. Het is het Portugeesche „feitor” (hoofd eener „factorij”).

[22] „di luar rantay” is een al te letterlijke vertaling van „buiten de
ketting,” die men wel eens hoort bezigen.

[23] ’t Woord bâris op Java wel voor gâris gezegd is hier foutief; want
’t eerste beteekent gelid, rij.

[24] De gouvernements-kôyan is in N. I. 30 pikul.

[25] Scherpe bamboestokken in den grond om de voeten te verwonden.

[26] Eñciq, titel van niet adellijke, aanzienlijke Maleiers.

[27] Op Java zegt men voor failliet, bangkrut.

[28] Op Java heet een omroepbekken, ook bij venduties brèng-brèng.

[29] Op Java sâringan.




*** End of this LibraryBlog Digital Book "Maleisch-Nederlandsche Gesprekken" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home