Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Tegelen en Steyl - Herinneringen van vader tot zoon
Author: Canoy, P. M.
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Tegelen en Steyl - Herinneringen van vader tot zoon" ***


                           TEGELEN EN STEYL.

                            HERRINNERINGEN
                                  VAN
                            VADER TOT ZOON

                 OVERGEGAAN MET EENIGE UITREKZELS UIT
                             OUDE WERKEN.

                            [Illustratie]

                            MECHELEN.--1861



                              DIT WERKJE
                 ALLEEN VOOR DE INWOONERS DER GEMEENTE
                                TEGELEN
                               WORDT UIT
                        ACHTING EN VRIENDSCHAP
                  opgedragen aan den Zeer Eerw. Heer
                    L. J. MOSK, Pastoor te Tegelen,
                 en aan den E. G. Heer Louis DE RYCK,
                 Burgemeester der Gemeente (te Steyl),

                           DOOR DEN SCHRYVER

                             P. M. CANOY.

                 1 July 1861.



                   Waarvan Tegelen de naam ontleend.


De Romeinen hebben op de _Oelesheyde_ een kamp gehad, waarvan de
loopgraven nog zichtbaar zyn en de Landwehr genoemd worden.

Binnen dit kamp, stonden pannen en plavuyze fabrieken, zo als
genoegzaam bewezen is, door de groote menigte overblyfsels van
romeinsche pannen en plavuysen die zich nog heeden ter plaatze
bevinden. In de nabyheid ontdekte men ook over eenige jaaren, eene
romeinsche grafplaats.

De plaats destyds onder de Romeinen bezeten noemde men _Tiglo_, en
als in laatere jaren op het grondgebied van Tegelen steenbakkeryen
wierden aengelegd, waarvan _Venlo_ grootendeels gebouwd is geworden, en
steenbakken, _Tiggelen_ genoemd word (nog hedendaags), zo veranderde
eindelyk de naam in _Tegelen_.

De poort die uit Venlo naar Tegelen leidde, was lange jaaren de
_Tegel-poort_, dus de uitvaart naar de Tiggel ovens.

_Steyl_ op de Maas gelegen, gehucht van Tegelen, ontleend zynen naam
van de Steile oevers waarop het eerste huis (dat van P. Franssen
laater) gebouwd, en destyds het Steyler-huis genoemd wierd. Dit
oud gebouw is in 1825 afgebroken. Het Veer lag in de 18^e euw nog
boven het oud Steyler-huis, en als hetzelve door verzandigen aen den
linker-oever der Maas heeft moeten verlegd worden, is te gelyker tyd
het tegenwoordige huis van den heer N. Ronck dat tegenover het oud
Veer stond, afgebroken en herbouwd op de plaats waar het nu staat. Het
zogenaamde Enkes-huis, nog in zyne volle oudheid, bewyst dat dezen hoek
deel maakte van de _eerste_ huizen van Steyl.

_Overtegelen_, eenige huizen op de groote Beek gelegen, is hedendaags
slechts meer bekend dan onder de naam van Nabben en Siep. Men beweerd,
dat er nog een oud huis gestaan heeft op de Hollestraat, waarvan de
kelders nog voorhanden zyn.

_De Leemhorst_, een gehucht naby de Leembergen op de grenzen van
Belfeld, bestaat uit eenige huizen, die zo te zeggen aen het Belfender,
gehucht Geloo, vast liggen, en denkelyk zynen naam ontleend van de leem
die er uitgegraven wordt voor pot- en pannenfabrieken.

De gemeente is overigens nog verdeeld in verscheidene gehuchten zo als
Kruis, Eng, enz., maar die door aanbouw van huizen, thans met de kom
der gemeente verbonden zyn.

De inwooners van Tegelen vreezen niet naar het buitenland zich te
vestigen. Drie resideeren op Java, waarvan eenen pastoor te Sourabaia,
en de twee in militairen dienst zyn. Andere bevinden zich in Pruissen,
Belgien, enz.



                      Opzoekingen in oude werken.


Men beweerd, zeker ten onregte, dat _Tegelen_ onder de Romeinen een
dorp geweest is, onder de naam van _Tiglo_, terwyl allen aanschyn na,
de Romeinen slechts een kamp aldaar gehad hebben op de _Oelesheyde_.

De oudste kaarten maken van Tegelen geene melding, terwyl Kessel
(Castellum Menapiorum) en Blerick (Blaricum) betekend staan. Op de
oudste kaart, onder Nederduitschland, wordt _Tegelen_ gevonden, en naby
de _Holtmühle_, het tegenwoordige kasteel de Houtmolen, met Belfeld en
de _Rovers-heyde_, tusschen Belfeld en Swalmen.

In 1511 wierd _Baerlo_, door generaal Edouard Poyning belegerd, en
maakte hy zich meester van deze veste. Maar van Tegelen zo naby geene
melding.

Omtrent het land van Gelre, dat zynen naam ontleend van de _Kelters_,
en door de Sicambers, Batavieren, Usiepiers en Menapiers, is bezeten
geweest, en laater door de Vrancken, en als Reynold van Nassow II
in 1339 te Francfort tot Hertog van Gelre is verheven, maakt de
geschiedenis melding van Gelder, Venlo, Straelen, Wachtendonck,
Montfort, Erkelenz, Neustadt, Roermond, Kessel, Kriekenbeek, en eenige
mindere plaatsen, als Vlodorp, Steemkerk, Herkenbos, Dalenbroek, Elmpt
en Belfeld, maar van Tegelen geene melding.

In 1609, den 9 april, by de bezitneming van het hertogdom Gulick door
Rodolph II, wordt er wel gewaagd van Gulich, Heynsberg, Gangelt,
Randerath, Dulken, _Kasteel Hambach_ en meer andere plaatsen en
kasteelen, maar van _Tegelen_ nog geen spooren als dorp of parochie,
nogtans kwamen van 720 tot 760 de bewooners van Venlo, die tot den R.
C. eerendienst behoorden, den dienst te Tegelen bywoonen, zodat na alle
waarschynlykheid destyds of Tegelen een _kirschpel_ van Venlo geweest
is, of Venlo een _kirschpel_ van Tegelen, en dat in deze laatste eene
capel gestaen heeft, die, zo als reeds den heer L. J. E. Keuller
vermeld, door den H. Plechelmus, bischop in 720, is gewyd geworden.

Venlo door handveste van Reinolt, hertog van Gelre en Grave van
Zutphen, op St-Egidius dag 1343 tot stad verheven, zal Tegelen na die
tyd eerst tot een onafhanglyk dorp zyn overgegaan.



              Onder welke vorsten Tegelen gestaan heeft.


Van 1719 tot 1794 behoorde de gemeente aan den keurvorst van
Beyeren, en was in de Kurphalz ingelyfd. De zetel der regering was
te Dusseldorp aen den Rhyn, alwaar ook de keurvorstelyke soldaten
garnizoen hielden. Die in de laatste jaaren onder de Kurphalz gediend
hebben, waaren _Henrik Kappes_, _Leonard Peeters_, _Pieter Jongmans_
en _Godfried Engels_, die zich ten allen tyde in den burgerkring terug
gekomen, deeden onderscheiden door hunne soldatenhouding.

Het zyn deze oude soldaten die te Tegelen in de schuttery-gilde de
grenadiers kommandeerden en het duitsch bevel hebben ingevoerd, dat
hedendaags nog is bygehouden geworden.

Van 1794 tot 1814 ging Tegelen over aan Frankryk.

Van 1814 tot 1816 aan Pruissen.

Van 1816 tot 1830 aan de Nederlanden.

Van 1830 tot 1839 voorloopig aen Belgiën, en wierd den 22 juny 1839,
ingevolge traktaat van Londen van den 19 april 1839, waarvan de
ratifikatien den 8 juny opvolgende wierden uitgewisseld, aan het
koningryk der Nederlanden, onder de naam van hertogdom Limburg terug
gegeven. Vermelden dag namen Z. E. de heeren jonkheer Gericke van
Herwynen en A. J. Borret, als speciaal kommissarissen er bezit van, in
naam van Z. M. de Koning der Nederlanden, groot hertog van Luxemburg en
hertog van Limburg.



                     Paarden- en brieven postery.


Dezen dienst wierd eerst toevertrouwd aan den heer Willem Franssen
(grootvader van Jacob Franssen). De brievenpost wierd voor 1794 op
Nymegen afgehaald te Tegelen door eenen courrier te paard uit Aarçen,
en op Dahlen door eenen courrier te paard van Dahlen.

De paarden postery had acht paarden, maar vele boeren van Tegelen
hadden hunne paarden jaarlyks tegen fr. 40 tot dispositie gesteld, en
wierden ingespannen als de gewone postpaarden reeds op reys waaren.

Deze postery onder Tour en Taxis, kwam in 1793 onder de fransche
republiek, en wierd de brievenpost in 1800 naar Venlo verlegd, terwyl
de paardenpost onder het keyzerryk eerst in 1812 naar Venlo overging.
Destyds was de postdienst veel bezwaarlyker dan thans, by gebrek aan
gebaande wegen en byzonder de wagens destyds veel zwaarder waarden. Dit
neemt niet weg dat in het laatst van den franschen tyd, dezen dient dag
en nagt in beweging was, en men voortdurend extraposten en estaphetten
zag aanspannen, die in alle rigtingen, en byzonder op Roermond en
Geldern, de weg namen en vrolyk het hoorn bliezen, en de zweep deden
klakken.

Den laatsten postmeester van Tegelen was _Gaspar Franssen_, en het
huis door hem bewoond geweest noemt zich nog heden _het Posthuis_.



                            Bevolking.


  In het jaer 1760 telde Tegelen 600 inwooners.
        „     1800      „        680     „
        „     1830      „        857     „
        „     1859      „       1644     „

Deze vermeerdering van 1830 tot het jaar 1860 is omtrent de verhouding
van veele plaatsen waar de nyverheid van naburige gemeentens de
bevolking aenlokt, terwyl daar waar enkel akkerbouw bestaat het getal
inwooners minder aengroeit, zo ziet men ook dat van 1760 tot 1800
de bevolking te Tegelen zeer weinig verandert is, en onmiddelyk na
1800 als de potfabrieken zich hebben uitgebreid, het getal inwooners
altoos stygende heeft voortgegaan. De persoonen door werk in pot- en
pannefabrieken aengelokt, zyn in de gemeente gebleven, aldaer gehuwd en
vergrooten dus voortdurend het getal in bevolking.



                             Oppervlakte.


Tegelen bezit in bouwlanden, weiden, tuinen, boomgaerd, moerassen,
hout, water, enz., eene uitgestrektheid van

                        947 Bun. 10 R. 10 El.
  aan beurtwegen         57  „   36 „  40 „
  Pr. Kiezelweg           4  „   60 „  20 „
  ½ Maas (domeinen)      30  „   26 „  50 „
                        ---------------------
               Totaal  1039  „   33 „  20 „

Op deze oppervlakte teld men 311 huizen, bewoond door 1644 zielen,
hebbende 50 paarden, 302 koeybeesten en 375 geiten. Den grond is er
zeer goed, dog trekt men er weinig tarwe en vlas, ofschoon de landeryen
er zeer voor geigent zyn. Den akker slendert altoos in het oud spoor,
dog zoekt men overal van hout land te maken, en heyden en moerassen
worden veel verbeterd.



                               De Kerk.


Wy willen gaarne aannemen, dat volgens den heer L. J. E. Keuller, den
H. _Plechelmus_, bischop, te Tegelen, _eene kapel_ in 720 zal gewyd
hebben ter eere van S^t Martinus, en dat destyds de inwooners van Venlo
den dienst er in kwamen bywoonen, tot dat de H. Geestkerk te _Venlo_ is
gebouwd geworden. Maar, voor alle die welke de H. Geestkerk kennen, zal
het geenen twyffel onderleggen, dat Venlo destyds ook maar van eenige
huizen bestond, die zo als bekend, op eenen _broekkeuvel_ gelegen
waaren, en dus, of Venlo’s huizen, een _kirschspel_ van Tegelen, of
wel Tegelen een _kirschspel_ van Venlo geweest is, zo als wy reeds
vroeger gezegd hebben. Het is dan ook wel te zien, dat de tegenwoordige
kerk, _niet_ die van 720 meer is, en zy of wel op dezelfde plaats,
of ergend anders gelegen is geweest, en afgebroken. Den toren van de
hedendaagsche kerk is gebouwd door denzelven meester die de torens
van Bracht (deze is in 1828 ingestort) en Maesbree heeft voltrokken.
Volgens allen aanschyn is de kerk gebouwd in het 14^e jaarhondert, maar
bewyzen zyn er niet voorhanden.

De kerk is in 1829 en 1830 gerepareerd, waartoe Z. M. Willem I,
koning der Nederlanden, by besluit van den 28 july 1829 n^o 88, eene
_subsidie_ van 1000 Ned. guldens verleend heeft. By deze gelegenheid
wierd ook eene nieuwe klok in den toren geplaatsd, die te Tongeren by
Goulard is gegoten geworden.

Dezelve draagt tot opschrift:

 “Deze klok verschuld de gemeente Tegelen aan de welmeenende gave van
 Z. M. Willem I, koning der Nederlanden.

 “Burgemeester, W. Kamp; pastoor J. J. Orths, peeter, P. M. Canoy;
 meeter Mevrouw G. J. De Ryck, geb. Maria De Coninck.

 “Dat zy roepe de geloovigen naar den tempel des Heeren.”

De ciborie-kast is een geschenk van den heer baron Van Wevelinghoven,
die voortyds zynen eigendom _de Munt_ bewoonde.

De doop, die men de vünk noemt, is eene oudheid in koper en van waarde.

Onder het koor is eenen grafkelder, die zedert jaaren niet meer geopend
is.

De kerk is ovrigens zeer eenvoudig gemeubleerd, en is derzelver groote
niet meer in verhouding met de bevolking. Het kerkhof is ook in 1829 en
30 vergroot door het bynemen van een stuk land van Mevrouw Van Volden
de Lombeek aangekocht, en waarop in 1840 nog _de Caplany_ gebouwd is
geworden.

Op eenen zandsteen die in de kerkmuur gemetseld is, staat uitgesteken
de figuur van twee slagen die zich met de staart doorkruissen, en zich
in het gezicht zien. Men kan zich slegt een gedagt maaken, hoe dezen
steen in de kerkmuur is gekomen. Eventwel zyn in 1500 nog dergelyke
steenen op de zeekusten gevonden geworden, alwaar men ze genomen
heeft voor het wapen van _Nehalenia_, godinne van den overzeëschen
koophandel, en vrouw van Mercurius[1].

De eerste R. C. bischoppen leerden aen onze heydensche voorvaderen den
_Onzen Vader_ in volgende alhier gebruikelyke taal.

Feader, ure, thu, the, eart on beoefenum, si, thin Nama, gehalgod, to
come thin Riçe, gewurthe thin willa, on eorthan, swa, swa on heofenum;
urne deaghamlican blaf syle us to deag, und vergif us, ure giltas,
swa, swa, we forgifath, vrum gyltendom: and negeleadde thu us on
Costnunge, ac alysus of yste Sothliçe.


                        _Vragen en antwoorden:_

_V_. Gelobes tu, in Got, almechtigen Fader.

_A_. Ec gelobo, in Got almechtigen Fader.

_V_. Gelobes tu, in _Cristus_ Godes Suno.

_A_. Ec gelobo, in Cristus Godes Suno.

_V_. Gelobes tu, in Got halogan Gaast.

_A_. Ec gelobo in Got halogan Gaast.



                   De kapel en nu de kerk te Steyl.


Zedert onheugelyke jaaren was te Steyl een zeer oud kapelleke toegewyd
aan S^t Rochus en S^t Sebastianus. In deze kapel wierd eertyds slechts
op werkdagen misse gelezen, maar dezen dienst ook veeltyds onderbroken.

Eindelyk kwam men tot de benoeming van eenen specialen rector, den
eerw. heer Van der Wielen, die echter door verscheidene omstandigheden
wederom verplaatsd wierd; nieuwe tusschenpoos, en aengevuld wierd door
den eerw. heer Van Haaf die naar Kessel later overging, en opgevolgd
wierd door den tegenwoordigen heer De Gruyter.

In 1857 begonnen de inwoners van Steyl eene nieuwe kerk te bouwen,
die tot nog toe niet voltrokken is, en gebouwd wordt uit vrywillige
bydragen, en eenen tombola die vereerd wierd met een geschenk van Z. M.
de koningin der Nederlanden, en van Z. K. H. de infante Isabella van
Spanje.

De caplany te Steyl is gebouwd door de heeren L. De Ryck, J. Gubbels,
C. Ronck, J. Canoy, B. J. Canoy en Frans Van Dyck, en dient tot woonst
van den rector desservant.

De familie Ronck heeft altoos beweerd dat het oud kapelke door hare
familie is gebouwd geworden. Niet bewezen, en kan ook even zo goed, de
oude kapel van 720 van Tegelen zyn, eerst aan S^t Martinus, en dan aan
S^t Rochus an S^t Sebastianus toegeweid.



                             Het Raadhuis.


Was in vroegere jaaren schoollokaal, waerin koster Jan Denissen het
onderwys gaf, en tevens zyne wooning had. Het is eerst onder de
Nederlanden tot gemeente huis ingerigt, terwyl in het achtergebouw de
vroedvrouw gelogeerd word.

Het Raadhuis, is niet in evenredigheid met de groote en de
belangrykheid der gemeente, dewelke regt heeft op een gebouw, hetwelk
zoude moeten doen zien, dat daar waar de belangen der inwooners worden
waargenomen, een zeker decorum noodig is hetgeen heel en al ontbreekt.

Eenen eenvoudigen gevel, eene enkelde deur zonder vensters op de
straat, een klein vertrek dat tevens voor archieven moet dienen, kan
gevoeglyk niet voor Raadhuis dienen en zal zeker het bestuur de eerste
gelegenheid waarnemen (als er middelen zyn), een raadhuis te bouwen,
dat in verhouding is met eene plaats van byna 1800 zielen die steeds in
alles zoveel mogelyk met den tydgeest overgaat.



                              De School.


In de laatste euw, en in deze tot 1814, wierd het gemeente onderwys
gegeven in het lokaal dat thans dient voor Raadhuis.

Jan Deenissen, eenen zeer eervollen grysaard, was koster en
schoolmeester te gelyk, en onderwees de alphabeth op het zogenaamde AB
plankje waarvan elk kind voorzien was, en leerden deze alle luidkeels
te gelyk. Dan kregen de kinder het Spelboek, dan het Titelboek of ook
de Kalvertong genoemd, vervolgens de Zielentrooster, het Oud en Nieuw
Testament, eindelyk de Courant. Dog de Courant kwam elk niet toe, omdat
er maar _eene_ enkelde in school was, en ze zeker te spoedig zoude
versleten zyn, als alle uitgeleerde, zo als men deze noemde, de Courant
mogten leezen. De straffen gebeurden met de roede, en veelal met een
plankje op de kneukels of in de volle hand geslagen, na rato het
misdryf. Na _Deenissen_, kwamen bekwame onderwyzers dezen vervangen,
als vooreerst de heer _Dambacher_ en dan de heer _Jacob Geurts_, die
nog heeden de school bestuurt in het nieuwe lokaal dat in 1823 gebouwd
is.

Eenige jaaren is ook eene fransche school op Steyl geweest in het
achterhuis van Gubbels, die eerst door de heer Dambacher, en dan door
de heer Van Wis (later Deken te Horst) is bestuurt geweest. Later eene
van lager onderwys in het huis Roggen, die ook niet stand gehouden
heeft.



                         Gemeente en Parochie.


Onder de Kurphalz noemde het hoofd der Gemeente zich _Burgemeester_,
onder de Franschen, _Maire_, onder de Nederlanden eerst _Schout_ later
_Burgemeester_, onder de Belgen, Burgemeester.

De laatste Burgemeesters onder de Kurphalz waren Pieter Gubbels, en
Mingels.

Onder de Franschen, Jan Goossens, Thiessen en W. Kamp, vader, waren
_Maire_.

Onder Pruissen, van 1814 tot 1816, h^r W. Kamp, vader.

Onder de Nederlanden, van 1816 tot 1830, h^r W. Kamp, vader.

Onder Belgien, van 1830 tot 1839, M^r Jan Ronck, Pieter van Leipsig.

Onder de Nederlanden (Hertogdom Limburg), h^n Pieter van Leipsig, G.
J. de Ryck, vader, Louis de Ryck, zoon.



                    Bekende Pastoors der Parochie.


Van 1686 tot 1704 de Eerw. Heer Johannes Bongaerts; van 1704 tot 1727
de Eerw. Heer Henricus Weuten; van 1727 tot 1767 de Eerw. Heer Nicolas
Smeets; van 1767 tot 1783 de Eerw. Heer Leonardus Timmermans; van 1783
tot 1805 de Eerw. Heer Pieter Adamus Eskens; van 1805 tot 1814 de Eerw.
Heer Peter Freybeuter; van 1815 tot 1841 de Eerw. Heer J. J. Orths; van
1841 de tegenwoordigen Eerw. Heer L. J. Mosk.



                           Gemeente Gronden.


Er bestond in vroegere jaaren een verkeerd denkbeeld omtrent de
gemeente eigendommen. Dezelve bleven alle renteloos liggen, terwyl de
gemeentens verpligt wierden gelden optenemen om gewone en buitengewone
kosten te bestryden. Heyden dienden voor stroyzel, en in de broeken
en moerassen zond men eenige stuks vee, die er magerder uitkwamen als
zy er ingiengen. Van daar eene voortdurende vraag van de inwooners,
om deze gronden voor algemeen gebruik te laaten. Van daar intrest op
intrest van opgenomene capitalen en den personelen omslag, om de gewone
kosten te bestryden.

Nauwelyks vrede in 1815, of de Nederlandsche regering regelde de
gemeente schulden, en onmiddelyk daarna begon Tegelen de verkoop der
gemeentens heyden en moerassen, die sedert in land, weg, hout en
schoone dennebosschen zyn verandert geworden. Niet alleen hebben de
gelden daarvoor gemaakt, gedient tot aflossing der eischbare, maar ook
oneischbare schulden, waarvan de geinteresseerden zedert jaaren geenen
intrest meer ontvangen hadden, die ook by het capitaal gevoegd in 1820
zyn afgelegd worden.

Den eersten verkoop had plaats den 6 November 1820 en bragt op

                               fr. 11900-00
  Den 2^n in 1823                   2190-00
  Den 3^n den 11 January 1827       5007-00
  Den 4^n in 1841                    500-00
  Den 5^n in 1844                   2502-50
  Den 6^n in 1847                    421-00
  Den 7^n den 6 October 1859        1565-00
                                   --------
                          Zamen G. 24085-50

Door deze ontvreemdingen is de voorspoed in Tegelen zeer aangegroeid,
dan, menigen geringen daghuurder die een stuk heyde of broekgrond kogt,
heeft thans eene waarde in land of hout waarvan hy goede voordelen
trekt.

Zo is by voorbeeld de Horsteren Oeles heyde geheel met dennen bosschen
bezet, die zedert 1820 reeds voor de tweede reys heeft kunnen benut
worden, en daar het hout voor de pannenfabrieken greeps is, zyn ze
voor verkoop van schansen niet verlegen. Het Tegelschbroek, in 1827
getaxeerd op G. 901, wierd voor G. 5007 verkocht, en zyn er thans
landeryen die eene groote waarde hebben.

Andere stukken broek en moerassen, langs de Pileers tot aan den berg op
Kaldekerken, zyn destyds verkocht en tot land gemaakt, ook gedeeltelyk
met hout en opgaande boomen beplant.

Tusschen den Horsterberg en den Hondsdyk, ontspringt in den berg een
beekje, dat de Snellesprung genoemd wordt, en hetwelk het lekkerste
en zuiverste water leverd dat maar kan gevonden worden. Dezen Sprung
vestigde de aandagt van baron van Glazenhap als hy de Holtmeulen
bewoonde. Hy liet eene breede gracht op de heyde maaken die van de
Snellesprung tot in Wambacher Hout liep, en meende aldus het water
berg-op naar eene moolen te brengen die tegen de meulebeek op de
Oelesheyde gelegen was. Deze onderneming gelukte niet, en van daar de
naam van Gekkegraaf, zo als deze drooge waterloop nog genoemd wordt en
thans niet meer zichtbaar is, als op de helling van den berg, naby de
Snellesprung; den overigen loop dezer gracht is door de dennenbosschen
bedekt.

De Snellesprung is nooit droog, en loopt zo als de Zeven-bronnen van
Stalberg op fyne witte kiezel, die door het water compleet geemailleerd
worden.



                          Gemeente schulden.


_Tegelen_ had, in weerwil van hare ongunstige ligging voor militaire
doortogten, weinig schuld. Zodra in 1815 de vrede gesloten was, en de
gemeente een normaal budget konde daarstellen, is men bedagt geweest
de gemeente gronden te laten afmeten, en de aanvraag te doen om een
gedeelte daarvan te ontvreemden tot aflossing der eisch en oneischbare
schulden.

De staat der schulden stelde zich in 1820 als volgt:

1^o _Capitale schuld_. De oudste obligatie dateerde van den 25 October
1683, en de laatste van 1807.

Capitaal G. 7151-63, jaarlykschen intrest G. 286-04 afgelegd tegen 20
maal den jaarlykschen intrest met

                                          G. 5720-80
  2^o Achterstalligen intrest                1525-55
  3^o Intresten van 1820                      286-04
  4^o Eischbare schulden (Milit. prestat.)   1120-01
                                             -------
                              Totaal ned. G. 8652-40

die in eens geamortiseerd zyn, tot volle voldoening der
schuldeischers, en die grootendeels aankoopers waren van gemeente
gronden, gehouden den 6 November 1820.



                                Wegen.


De groote baan van Venlo op Roermond, liep in vroegere jaren, van
de Wilder beek (oude brug) langs de 3 Croonen, neven Munter-hout,
Lingster hof, de Mert, door Tegelen, over het Kruis, Alendveld door de
Hollestraat, de eerste beek aan Pee, de tweede aan Siep langs Heys door
de Aalsbeek op Belfeld.

By gewoonen tyd, was dezen weg in de Drie Beeken somtyds niet
vaarbaar, en by winterdagen als de Maas er in kwam, moesten rytuigen
en voetgangers de weg nemen over de moolen, de Kisterstraat, langs
het zogenaamde Gelöorheyligenhuisje. Was de Kisterstraat door de Maas
ingenomen, dan wierden de barrieren van de Allee aen de houtmolen
opengemaakt, en was men genoodzaakt over den Bakenbos en Geloo of door
de Neering te varen om op Belfeld te geraken.

Veele zullen zich nog herrinneren de gevaren welke voetgangers,
rytuigen en ruiters ondergiengen, als zy deze oude baan op Roermond
moesten gebruiken. Rytuigen die somtyds ’s morgens nog passeerden voor
dat de Maas was gezwollen, bleven er ’s avonds in zitten, of redden
zich met terug te keeren.

Zo is het dan ook dikwils gebeurd dat op noodgeschrey, inwooners van
Steyl, Heys, Siep en de Pas, tot hulp zyn gekomen en menigen reyzenden
het leven gered hebben.

Dezen staat van zaaken vestigde in 1824 de aandagt der heeren L. De
Ryck en P. M. Canoy, beide inwooners van Steyl, welke voor de algemeene
veiligheid daartoe aangespoord, aan heeren gedeputeerde staaten van
Limburg het aanbod deeden, eene brug met dyk over de Aalsbeek te leggen
en zo de weg over het Steylderveld langs de capel door de Bert aan het
kruis wederom de oude baan te doen hernemen.

Voor deze verlegging booden zy de noodige landeryen gratis aan, en alle
kosten voor de brug en dyk te bestryden tegen de geringe vergoeding
van 1200 Ned. guldens alleen ten lasten der Gemeente. Dit aanbod vond
by het gemeente en provintiale bestuur eenen zeer gunstigen byval, en
reeds den 16 july 1824 gaf de bestendige Deputatie, door eene missive
van het distrikts commissariaat van den 19 july n^o 1881, haare volle
goedkeuring aen deze verbetering. Na behoorlyke goedkeuring der plans,
wierden ook de werken onmiddelyk begonnen en in 1825 voltrokken.

De brug wierd gedoopt met de naam van Waterloo-brug die zy nog behouden
heeft, en de weg wierd door het Steylderveld in regte lyn getrokken
op de herberg de Belle-alliance, en zo door de Bert over het kruis op
Tegelen.

Als nu laater in 1837 de nieuwe Kiezel-weg door de Belgische regering
is gemaakt geworden, is den dyk en brug by behouden, maar onmiddelyk
over de brug, nam deze chaussée eene nieuwe rigting op den toren van
Tegelen, terwyl de weg op Steyl zynen ouden loop gehouden heeft tot aan
de herberg la Belle-alliance, om het Veer en het gehucht in verbinding
te laaten met de groote baan op Roermond.

Het zal onnodig zyn te bemerken dat buiten de geringe
schadeloosstelling van G. 1200, de inwoners van Steyl en Overtegelen
nog bedraaglyke toelagen hebben bygeschoten, om eene verbetering tot
stand te brengen, die voor het algemeene welzyn van zo groot nut was,
en men kan beschouwen als eene der schoonste verbeteringswerken die in
de Gemeente zyn voorgekomen.

In 1842 hebben de inwooners van Steyl en die van Tegelen met eenen
zytak de schoonen Kiezelweg op Kaldekerken aengelegd, waarop twee
barrieren geplaatsd zyn geworden, d’eene aan den berg te Tegelen en
d’andere op het heydenend te Kaldekerken.

Deze chaussée door de inwoners tot in Kaldekerken voltrokken, wordt ook
door hun onderhouden.

Den ouden slegten weg op Kaldekerken is hierdoor vervallen, en is dus
geheel verlaten.

De oude _Geldersche baan_ door het broek en langs de onderste houtmolen
te Venlo, is sedert lang verlaten, zedert onder de fransche regering
eenen ryksroute van Venlo op Straelen, Geldern, Weezel en Hamburg is
gemaakt geworden.

Hier dienen wy te bemerken dat door het verleggen der Wilderbrug in de
weg van Tegelen op Venlo, een gedeelte grond aan den Venloschen armen
toebehoorende nog Tegelsch grondgebied is, hetwelk door aarduinen
paaltjes gekenmerkt is.

Dit duid ik alleen aan, omdat men niet in het verkeerd denkbeeld is de
beek alleen de scheiding maakt tusschen Tegelen en Venlo.

Andere weegen die vroeger in slegten staat verkeerden, zyn zedert korte
jaaren verbeterd geworden, zo als die van Steyl naar het Veer; die van
Tegelen naar het Kruis en naar de Molen.

Goede en zekere verbindingsweegen met naburige plaatzen geeft
aanleiding tot relaties, die de welvaart vergrooten, paarden spaart,
karren en getuig in staat houdt, en tot gemak dienen van alle man.



                         De Schuttery (Gilde).


Er bestaat in Tegelen eene gilde die men schuttery noemt. Vroeger
was dezelve gewapent met jagdflinten, en bestond uit grenadiers, en
gewone schutters. De major kommandant was te paard, en droeg tot teken
zyner bediening eenen chapeau-clak, dikke epauletten, een echarpe, en
cavalerie sabel. De grenadiers droegen colbak, en op eenen blauwen jas
roode epauletten. De koning der schuttery was overladen met zilvere
plaaten, die zowel van vooren als op den rug gehangen wierden en
de man een zeer groot aanzien gaven. Deze plaaten waren eens-deels
geschenken en anderdeels moest de schutters-koning zelf alle jaaren een
plaat byhangen.

Ses weeken voor de eerste kermis schoot de schuttery de vogel, die
dapper gedisputeerd wordt. Die het laatste stuk van dezelve afschiet
is koning. Er is ook eenen vice-koning die echter weinig in aanmerking
komt.

De schuttery was militairement georganiseerd en het commando geschiede
in duitsch. Ook had de koning eene schildwacht voor de deur, en trok
den troep drie daagen door de Gemeente rond, en wierd aan vele huizen
deftig getracteerd. De geweeren zyn laater afgeschaft, en vervangen
door stokken.



                           St-Martens vuur.


Er bestaat een alloud gebruik ’s avond voor St-Marten op de zandbergen
tusschen Tegelen en Steyl een groot vuur te branden, dat St-Martens
vuur genoemd word.

Drie maanden voor St-Marten, gaan kleine jonges en meisjes de
brandstoffen byhalen die daartoe moeten dienen, en dit noemt men
_trossen_, uitgeleefde boomen (somwylen nog levende, als de bekende
hondspits er niet achter zat). Strooi, aspergen kruid, vaanen, en alles
wat maar brandstof is, wordt verzameld en den dag van St-Martens avond
wordt dit alles op den hoogsten berg opgestapeld, en donker zynde,
in brand gesteken. De kinderen steeken geteerde koorden in brand, en
roepen al rond om het vuur loopende: roe, roe St-Marten.

Twee vuuren worden gestookd, een te Steyl en het andere te Tegelen,
zodat het wel meer dan eens gebeurde, dat de Steylder het trosgoed van
de Tegelsche kwamen in beslag nemen, en omgekeerd de Tegelsche dat van
Steyl. Hierdoor hevigen oorlog door de kinder, die met houte sabels
gewapend waaren en dapper vochten. Wy willen hieruit niet het gevolg
trekken dat Tegelen en Steyl zich nooit broederlyk verdragen hebben,
maar het is dog zeker en gewis, dat _van de tedere jeugd af dezen
oorlog tusschen kinder eenen aanvang neemt_.



                              Kasteelen.


Tegelen bezit twee oud adelyke goederen waarvan het eene de
_Holtmühle_, en het ander _de Munt_ zich noemen.

De Holtmühle was in de 18^e euw den eigendom van den edelen graef _von
Hunt_.

De graaf was van de gereformeerden godsdienst en daar hy alle zondagen
de protestanten kerk in Kaldekerken bezocht, liet hy regt over het
kasteel, door het broek aan de pileers eenen dyk aanleggen, en den
berg doorsteken, om zo regtstreeks door de heyde op Kaldekerken te
komen. Op de heide liet hy berkenboomen planten tot allee, en den dyk
in het broek gaf hy den naam van _Huntsleich_, zoo als hy heeden nog
verkeerd Hondsdyk genoemd wordt.

Op eenen zondug dat de graaf met zyne eenige dochter, die in huwelyk
gezocht wierd door eenen Pruisischen hoezaren officier, namens baron
von Glasenhap, gekantonneerd te Bruggen, met zyn rytuig boven op
den berg verscheen, stond baron von Glasenhap de Vreulen met eenige
hoezaren aftewachten. Deze sprong uit haar vaders rytuig, en wierd
door von Glasenhap met zyne hoezaren geenleveerd. Dezen baron, eenen
Pommerschen edelman, kwam by erfenis in bezit van de _Holtmühle_,
en daar hy meer neiging had voor het soldaten, als het eenvoudig
landleeven, zo rigte hy op de Holtmühle, een escadron hoezaren op die
hy voedde en kleede op zyne kosten.

Hy verkreeg echter van Beyeren oorlof om geld te slaan, en van daar de
zogenaamde _Glasenhepkes_, waarvan er nog veele voorhanden zyn. Von
Glasenhap heeft het kasteel verlaten, en kwam alsdan in bezit van baron
von Holthausen, die hetzelve verkogt aen den heer Vos de Wael die te
Venlo woonde aan de blauwe trappen, en van dezen die laater te Zwolle
woonde, kwam de Holtmühle in handen van den heer De Ryck te Steyl, de
tegenwoordigen bezitter, die veele verbeteringen aan het goed gedaan
heeft, en byzonder aan de watermoolen die eertyds vervallen was. De
Holtmühle is zeer oud, en een sterk gebouw omringd van gebouwen die
onder von Glasenhap voor caserne en paardenstallen dienden.

In het begin dezer eeuw als hetzelve door de familie van Dinter bewoond
wierd, had uit liefhebbery deszelfs zoon Petrus van Dinter op het
Binnenveld naby de Pileers, eene kleine ryst pelmoolen gemaakt die zeer
keurig was, en laater is afgebroken. Haander-hof behoorde vroeger, zo
als thans wederom op nieuw by de Holtmühle, maar was reeds onder baron
von Holthousen aan den heer de Ryck verkocht.

Den dyk tusschen de wyers van het kasteel en die van de moolen, was
vroeger met eene allee groote beukeboomen beplant, die op den Bakenbos
leide.

_De Munt_ behoorde voortyds aen den heer baron van Wevelinghoven,
waarvan de familie nog te Brussel bestaat. Hy had van hetzelve een
zeer schoon buitengoed gemaakt waarover de inwoners van Tegelen zeer
te vreden waaren, dan hy verspreide veel goeds onder de arbeidende
klassen. Hy liet onder anderen eenen berg maaken in het park voor het
kasteel, waaronder eenen yskelder wierd aangelegd. Het park en tuinen
waren met vreemde arbusten beplant en de omstreken hetgeen men nog het
Munterhout noemt, zindelyk onderhouden. By erfnis kwam het kasteel aan
mevrouw de baronesse van Volden de Lombeek, die hetzelve verkocht in
deze euw aan den heer notaris de Lom de Berg te Venlo, waarvan de zoon
Auguste den tegenwoordigen bezitter hetzelve bewoond.

Als in de vorige euw den baron van Wevelinghoven de Munt bewoonde,
had hy gaarne de landeryen de _Steenoven_ genoemd, van de gemeente
gehad, om die by den Beeten te trekken. Hy bood daarvoor aan eene
gemeenteschool te bouwen en eene caplany met jaarwedde voor eenen
vicarius, maar het hoofd der gemeente sloeg deze weldaden af. Den heer
baron van Wevelinghoven, zeer gestoord over deze weigering daar hy
reeds zo veel goeds aan de gemeente gedaan had, en nog dagelyks zyne
weldaden onder de werkende klassen verspreide, verliet het kasteel de
Munt om zich in Brussel te vestigen. Mevrouw van Volden de Lombeek
die hetzelve in erfenis toekwam, heeft het zelfs nooit bewoond, en
verhuurde het aen particulieren, waarvan er zelfs eenen eene wynherberg
oprigte, die door velen van de omstreken bezogt wierd, omdat er zondags
dans-partyen en andere vermaken gegeven wierden.

Eenen berg waaronder eenen yskelder zich bevond die door baron van
Wevelinghoven was aangelegd, in het park voor het kasteel, wordt thans
geslicht, en zal de wooning van de kant van de groote baan op Venlo
meer ten voorschyn komen.

Kan men nog kasteeltje of spieker noemen den bouwhof _Wambach_ die
op de grenzen van Pruissen in de heyde gelegen is, zo zullen wy
aanhalen, dezen spieker gebouwd is, door de protestantischen dominé van
Kaldekerken Hambach, en kwam in erfenis toe aan Jan Giezen waarvan de
erfgenamen hetzelve verkogten aan den heer H. Kauwertz van Kaldekerken,
die het eenigen tyd bewoonde en thans aan eenen pachter verhuurd heeft.

Mevrouw Tieopold Moubis geboren Mina de Ryck, bouwt in dezen oogenblik
een kasteel op het Steylerveld.



                       Militaire gebeurtenissen.


By de fransche revolutie in 1790 als de zogenaamde sans-culotten
deze streeken bedreigden, hadden de Franschen een kamp soldaten in
de Neering, en als in 1790 de franschen generaal Compaire voor Venlo
verscheen, liet hy aan _Paulusse Weert_, eene brug over de Maas
slaan van pontons, waarvan op de oevers de spooren nog zichtbaar zyn.

De franschen verschenen en verdwenen in die jaaren totdat in 1795
het land door dezelve wierd in bezit genomen en de republiek veele
assignaten in omloop gesteld had, die geheel hunne waarde verloren, en
waarvan er in veele huizen nog aanwezend zyn. De generaal Laurent nam
Venlo in.

De militaire doortochten zullen wy aan het einde van dit kapittel
laaten volgen, en eerst gewaag maaken van eene schermutzeling die in
1814 in de gemeente plaats had, tusschen de fransche bezetting van
Venlo, en de geallieerde troepen.

Den 9^e April 1814, om circa 1 uur, deeden de franschen die door de
geallieerde troepen in Venlo belagerd waaren, eenen uitval, om zich te
Steyl meester te maaken van een magazyn levensmiddelen voor de vesting
_Wezel_ bestemd, hetwelk te Steyl was gelost geworden, omdat den
aannemer dezer goederen het niet meer waagde dezelve naar de bestemming
te brengen, uit oorzaak de cosakken reeds over de Rhyn gekomen, de
weegen onzeker maakten.

Deze krygsmagt, bestaande uit voetvolk en grof geschut, was reeds over
de Hoogstraat te Tegelen gekomen tot achter het pastoreele huis, als
de vrywillige jaagers van Berlyn de Kaldekerker berg afkwamen, en zich
in tirailleurs op den Beeten vertoonden. De franschen trokken dan tot
voor het posthuis in het dorp, en eenen tambour, om zich beter te doen
hooren, beklom eenen hoop schanssen die voor Beeckmans deur stond om
alarme te slaan. Nauwelyks had hy wat geroeffeld of eenen pruissischen
jager mikte op hem en schoot door zyn trommel.

Dan trokken de franschen op het kerkhof alwaar zy hevig op de Pruissen
vuurden, terwyl zy door de kerkmuur goed bedekt waaren, maar de
Pruissen kwamen, al nader en nader, zodat de franschen goed vonden van
te retireeren, maar zy vonden van de kant van het dorp de barrier van
het kerkhof gesloten, en moesten derhalve over de muur terug-wyken.

Naby de Mert stonden twee veldstukken die hunne retirade dekten, en
deze schoten hevig met mitraille op de Pruissen, dog hebben geen andere
schaden veroorzaakt, als twee canadas boomen te hebben afgeschoten die
op den boord van het Meulepeske stonden.

Zo als het gewoonlyk by dergelyke aanvallen gaat, was alleman niet in
huis, en wierd den timmerman Henrik Roemen door eene kogel aan het
hoofd getroffen en zyn leven in gevaar gesteld. Niettegenstaande het
hevige geweer- en canonsvuur, vervoegde zich pastoor Freybeuter by
_Roemen_ om hem de H. sacramenten te administreeren. H. Roemen
leeft nog, en draagt steeds het lidteken van zyne kwetsing.

De Franschen hevig gevolgd door de Pruissen retireerden langsaam op
Venlo, maar gekomen tegen over een dennenbosje achter de Lings, kwam
er zo een hevig geweervuur uit dit hout, dat de Franschen na groote
verliezen de heerbaan verlieten en naar de kant van de Maas zich
vervoegden, om zo langs de Wilderbeek zich onder het geschut van Venlo
te beveiligen.

Dezen laatsten aanval maakte smertelyke verliezen in de Fransche rangs,
dog de dooden en gekwetsden wierden alle door hun opgenomen, en naar
Venlo gevoerd.

Het was op dien oogenblik dat een escadron Zweedsche geel Hoezaren van
_Bracht_ over de heyde den Potdyk afkwamen, om de Franschen de pas
aftesnyden, maar het geschut van de wallen der stad was zo hevig dat de
Franschen zonder verder onheil de vesting binnentrokken.

Het verlies der Franschen in dezen schermütsel is nooit bekend
geworden, maar is dog zeker dat de voerkarren die de uitval troepen
hadden medegenomen om te Steyl het magazyn op te laaden, met dooden en
gekwetsden zyn gevuld geworden.

Eenen oberjäger van Berlyn, aan de Mert, doodelyk geblesseerd, wierd
door eenen inwoner (Merter Boer) op eene kruikar naar het dorp gevoerd,
en alhoewel de dood op de lippen, schoot hy nog zyne carabyn los op de
Franschen, zodanig was hunne verbittering. Dezen moedigen soldaat is
met twee Franschen op het kerkhof te Tegelen begraven.

De Cozakken die te Belfeld op den kerkhof gekampeerd waaren, namen ook
deel in dit gevecht, maar hielden zich uit voorzorg wat terug.

S’anderdags en wel Paeschdag, namen de Pruissen het fransch magazyn te
Steyl in beslag, en lieten de goederen over de heyde naar Wachtendonck
brengen.

De Pruissischen oversten liet ook de maire _Kamp_, den adjoint
_M. Thiersen_, en de canonik _Canoy_ naar Geldern overbrengen
om aldaar over de aanwezendheid van een fransch magazyn te Steyl
verhoord te worden.

Deze heeren, op het Raadhuis te Geldern bewaard, ontviengen van
Geldersche inwooners veel bewyzen van vriendschap, en zyn dezelve na
eenige dagen afwezendheid vrolyk en wel te pas in Tegelen terug gekomen.

Het in beslag nemen van dit magazyn heeft in latere jaaren nog tot een
proces aanleiding gegeven, waarin verscheidene Tegelsche inwoners als
getuigen te Maastricht zyn verhoord geworden.

Den ouden koster en schoolmeester Jan Denissen die op het kerkhof
woonde, heeft het gevecht van Tegelen door volgende verzen beschreven.


  _De bataille van Tegelen welke voorgevallen is op Paaschavond den 9
                             april 1814._

    1.

    Komt vrienden die hier staan in t’ rond,
    Hoort wat ik singen zal.
    Het dient dog niemand tot affrond,
    Het is in het generaal.
    De franse waaren uitgerükt,
    En is haar dog niet wel gelükt
    De Pruissen wierden dat gewaar
    Die stonden daar al klaar.

    2.

    De Pruyssen waren dog niet dom,
    Dat zult gy nu verstaan.
    Zy schooten den Tamboer door de Trom
    Die stond gereed te slaan.
    Aan het Posthuis op den wal,
    Daar gebeurden dit geval;
    Den Tamboer viel overück,
    Dat was voor hem gelück.

    3.

    Op Paaschavond wilt verstaan,
    Ving de Batalie aan,
    En is franzosen niet wel gegaan,
    Gelyk gy zult verstaan.
    Te Tegelen op den kerkhof dan,
    Daar kregen de snaken proef daervan,
    Dat donderden, kraakten gaven vuur.
    Fransoos kwam in t’ getruur.

    4.

    De Pruyssen stormden met geweld,
    Doen gieng den hagel aan,
    En wierden meester van het veld,
    Gelyk gy zult verstaan.
    Zy waaren maar vyf es zestig man,
    En sloegen de franschen nog daarvan,
    En dat was haar groot verdriet
    Dat selden selden ook zo geschied.

    5.

    Den küster stond in dit geval
    Verslagen en verbaasd,
    Dat knapten en kraakten overal,
    Jandorie wat dat raast,
    De kogels vlogen door de logt
    Zo dat hy maar een schuylplaats zogt,
    En dagt wat drommel saperloot.
    Nu blyf ik zeker dood.

    6.

    De fransse maakten retiraat
    En dat met groot gedruis,
    En sprongen als half disparaat
    De steenen van de muur.
    De poort was haar niet wyt genoeg,
    Zy hebben het over de muur gezogt.
    Frans, avans, dat was gedaan,
    Zy kosten niet meer bestaan.

    7.

    De fransse vleugden naar het veld
    Al maar naar hun grof geschut.
    De Pruyssen volgden met geweld
    Gelyk water door een geut.
    Zy schooten veel fransozen neer,
    Dat was voorwaar nog geen plasier,
    Hun dooden hebben zy opgevat
    En voerden ze naar de stad.

    8.

    De fransen maakten geen geraas,
    Gelyk gy hooren zult.
    Zy wierpen haar dooden in de Maas,
    Die was nog niet gevult.
    En die dit lietjen heeft gedicht
    Dat was een manneke viel wat ligt
    En is dog uit dit Vaderland
    Syn Naam blyft onbekant.

    (Letterlyk van het originaal overgedrukt).

Om nu op de cosakken terug te komen, zullen veele zich nog in de
gemeente herinneren hoe deze dagelyks door Tegelen kwamen, om voor
het opgaan der zonne tot aan de 3 Croonen te gaan zien, of er geen
fransouskis uit Venlo eenen uitval maakten om uit de omliggende dorpen
te gaan levensmiddelen binnenbrengen.

De franschen dit zeer goed wetende, hadden in eene zekere nagt, eenige
soldaten in de 3 Croonen geposteerd om de cosakken te overassen, en als
deze ’s morgens hunne gewoonlyke vraag deeden aen de gezusters Bavaux,
_nikske fransouski_, schooten de fransosen door deur en venster,
en maakten eenen cosak gevangen, die met groote vreugde te Venlo wierd
binnengebragt. Na deze overrassing wierden ze voorzichter en lieten de
zon eerst goed schynen, voor en alleer zy zich naby de vesting waagden.
Men moet overigens de cosakken regt doen wedervaren, dat zy hun kamp
goed bewaakten, en hebben de franschen dikwils getracht, hun van alle
kanten te overassen, maar de vedetten van de bergen[2] ontdekten ze
weldra, en dan was allesdadelyk in rep en roer. Het gebeurde eens dat
eene fransche colonne ’s nagts uit Venlo trok langs Blerick Baerlo te
Kessel over de Maas, om de cosakken langs Schelkesbeek in de rug te
vallen, maar in de verte ontdekt, vlugtte het kamp dadelyk naar de
Brachter heyde. Eenen enkelen cosak die de boeren de Meelzak noemden,
omdat hy eenen witten mantel droeg, was nog teruggebleven, om een groot
stuk ossevleesch voor de soep bestemd niet in de strik te laaten.--In
den haast, nam hy de osserib tusschen de tanden, sprong te paard, en
kwam juist uit het stof als de franschen zich vertoonden.

De cosakken kwamen dagelyks in Tegelen en waren somtyds zo onbeleefd,
een bedlaken, een heemd, of ander wit goed, te droogen hangende, aan
de lance te steeken en zo by vergeet mede te nemen. Alles wierd onder
de zadel geriemd, maar vrouwen onderrokken dienden voor mantels zonder
mouwen. Jenever met peper in, was hunnen liefsten drank; het waaren in
het algemeen sterke menschen, en byzonder goede ruiters.

In 1830 den 10 November, kwam het corps van den belgischen generaal
Daine in Tegelen post vatten, om zich van Venlo meester te maaken.
Hetzelve bestond uit een bataillon van het 11^e regiment linie, eene ½
battery Brusselsche artillerie, 78 cosaques de la Meuse en verscheidene
corpsen vrywilligers van Luyk, Doornik, enz.

De vesting, dezen onverwachten aanval onbekend, was in volle vertrouwen
nog open, zodat er eenen cosaque de la Meuse, namens A. Düfhauss,
met vollen toom de stad binnen reed, en gevangen genomen wierd. Na
onmiddelyk de bruggen te hebben opgehaald, schoot de artillerie van
de wallen op de Belgische troepen die aan de Wilderbeek op de groote
weg halte maakten. Den eersten schot trof het paard van eenen cosak de
la Meuse, namens _Brassiné_, welke naby Stevenhuisje voltigeerde,
en de tweede schot doode het paard van den doctor Buys, welke op
Wilderveld met generaal Daine zich geplaatst had, om de vesting van
naby te kunnen in oogenschyn nemen. Onmiddelyk daarna verlieten de
troepen de groote weg, en trokken achter Wilderhof en naar de kant van
de Maas, om niet zo zeer aan het geschut blootgesteld te zyn.

In den avond logeerden een gedeelte der Belgische troepen op Tegelsch
grondgebied, en de staf met generaal Daine vestigde zyn hoofdkwartier in
het dorp. Den 11 November ’sanderdags, als zich de vesting overgaf, nam
generaal Daine bezit van de stad, en de troepen wierden gecaserneerd.

Een gedeelte der Nederlandsche bezetting passeerde den 12 November
door Tegelen als krygsgevangene om naar Ath in Belgien te worden
geinterneerd en zyn in 1831 te Schriek by Antwerpen uitgewisseld tegen
Belgische krygsgevangene die in Holland sedert de gebeurtenissen van
1830 en 1831 aldaar verbleven.

In 1831 zyn in den tiendagigen veldtocht te Tegelen geene andere
gebeurtenissen voorgevallen, als dat de garde civique is opgeroepen, die
in Helden en Meyell is gecantonneerd geweest.

Ten allen tyde zyn er veele militaire doortogten te Tegelen geweest,
zodat de gemeente veeltyds met inkwartering overladen was, byzonder
onder het fransch keyzerryk als den oorlog uitbrak tusschen Frankryk
en Rusland. Wy zullen er hier eenige aanhalen, die nog in allemans
geheugen zyn.

In 1812 en 13 als de fransche armée naar Rusland trok, kwamen
verscheidene corpsen door Tegelen, en geduurende deze jaaren was de
gemeente zelden zonder inkwartering. Dikwils logeerden verscheidene
huizen, tot 30 soldaten, en byzonder by de laatste doortogten,
bestaande uit de garde regimenten te paard van keyzer Napoleon, en
die van de keyzerinne, waren dagelyks alle huizen overladen van
inkwartering. Onder deze troepen, muntden byzonder uit de Poolsche
garde lanciers die ryk gekleed waaren, en byzonder goed gemonteerd. By
de terugkomst, van de franschen uit Rusland, was het nog erger, omdat
onmiddelyk de cosakken en andere geallieerde troepen er op volgden. De
laatste franschen die door Tegelen passeerden, was de bezetting van
Hamburg die in 1815, als reeds de geallieerden Parys hadden ingenomen,
onder het bevel van den hertog van Tarente naar Frankryk terugkeerden.

Een regiment pupils, alle jonge soldaten, hielden by deze gelegenheid 2
rustdagen in Tegelen.

In 1815 voor en naar de groote slag van Waterloo, waren er nog
doortogten van soldaten, en daar destyds Tegelen nog in bezit was van
Pruissen, hebben verscheidene inwoners als landwehrn-mannen onder
de wapens moeten komen, en tegen Frankryk marcheeren, als Nicolas
Ronck, Jacob Ronck, Herman Houba, Joachim Dreessen, Lambert Kessels,
Hubert Thiessen, Henrik Faessen, H. Ewalds, Frans Glaasmacher, Leonard
Teurlings, en Peeter Leenaerts. In de winter van 1815 à 1816, kwam er
ook een schip de Maas af, geladen met franschen brandewyn, Cognac en
Rhum hetwelk door pruissische soldaten vergezeld was. De vaten wierden
op Steyl gelost, en in de hevigste koude van Kersmis in kleindere vaten
omgetapt en zo verder per as vervoerd.

In 1830 als de Belgische onlusten uitborstten, zyn verscheidene
regimenten curassiers en voetvolk uit Holland komende, door Tegelen
getrokken op Maastricht en Luyk. In 1881 verscheen ook eene compagnie
vrywilligers van het corps van Mellinet, onder het bevel van colonel
de Millisini de Sautel, die eene maand te Tegelen zyn ingekwarteerd
geweest.

De doortogten in den russischen oorlog zyn zeer drukkend geweest
voor de inwooners, en de meeste boeren weeten nog van 1813 en 14 te
vertellen, terwyl zy steeds byvoegen, vreede gaet boven al.



                              Koophandel.


Het gehucht Steyl, door zyne voordelige lage op de Maas, eene breede en
gemakkelyke losplaats, bezat onder de Kurphalz, de fransche republiek
en keyzerryk, eenen zeer belangryken eigen en expeditie handel. De
naburige Rhynprovintien hadden deze plaats gekozen voor de stapelplaats
van hunne goederen die zy uit Frankryk, Belgien en Holland betrokken,
en omgekeerd verzonden zy hunne goederen over Steyl langs de Maas,
op en afwaarts naar alle landen. Deze beweging was zo groot, dat de
pakhuizen op Steyl niet toereikende waaren om de groote hoeveelheden
zout, olie, teer, pek, granen en coloniale goederen onder dak te
brengen, en zag men maanden lang, goederen gedekt en ongedekt onder den
blooten hemel geplaatst, die ook somtyds by gebrek van voerlieden niet
konden verzonden worden.

De meeste boeren van Tegelen waaren destyds te gelyk voerman, en
bragten de goederen van Steyl naar _Keulen_, _Neurs_, _Dusseldorp_,
_Uerdingen_, _Gladbach_, _Kempen_, _Vierssen_, _Hückelhoven_,
_Wegberg_, _Ameren_, _Breyell_, _Dulken_, _Waldniel_ genoeg door de
geheele Rhynprovincie. Waarschynlyk gaven de goedkoopspryzen van los-
en pakhuis geld veel aanleiding, dat Steyl de voorkeur had voor andere
plaatsen op de Maas, dan voor 1800, telde men de zogenoemde _spesen_
niet per 50 of 100 k^o, maar den eigenaar der goederen betaalde voor
lossen en pakhuis geld 12 cents per vragtkar, zonder te berekenen
wat erop was. Men begrype dat de winst zeer gering moest zyn, maar
onze goede voorvaderen hadden tot principe dat groove winsten niet
_gebenedyden_. In deze eeuw, onderstond dit principe eene merkelyke
verandering, en huizen die anders uitsluitend voor andere werkten,
begonnen zelfs eigen handel die voortdurend aangroeide, en tot
1815 eene groote beweging aan Steyl toebragt. In dat jaar echter,
als Tegelen door eene verkeerde uitlegging van het tractaat van
Weenen, door Pruissen in bezit gehouden wierd tot 1816, plaatste de
pruissische regie eene zoutfactory te Steyl, en de andere goederen voor
de Rhynlanden wierden nog altoos te Steyl gelost. De naburige stad
Venlo begon zich over dezen staat van zaaken ernstig te ontrusten,
en in de onzekerheid of wel Tegelen en Steyl door Pruissen in bezit
gehouden wierden, deed de kamer van koophandel hare bezwaren gelden
by Z. M. den koning der Nederlanden, die den 7 Juny 1815 Venlo met
zyne tegenwoordigheid vereerde. Z. M. stelde den handel van Venlo
daaromtrent gerust, omdat tusschen Pruissen en de Nederlanden, eene
uitwisseling van gemeentens genegotieerd wierd, zodat ook in 1816
Tegelen nog in de Nederlanden wierd ingelyfd by uitwisseling van
plaatsen naby _Aaken_ gelegen die by Pruissen gekomen zyn. Deze
overlevering geschiedde ceremonieel, en van de kant van Pruissen was
als speciale commissaris gedelegeerd de heer ........ en van de kant
der Nederlanden, de heer baron Michiels de Kessenich van Roermond. De
pruissische zoutfactory wierd alsdan naar Kaldekerken verplaatst, en
den exp. handel kreeg eenen slag, welke hem zo te zeggen geheel deed
verdwynen.

Dan bleef nog veel eigen handel in granen, zaden en schors, die maar
eenige jaaren duurde, en voor en na heeft opgehouden.

In 1822 tot 1830 was de colonial handel nog al belangryk en kwamen er
dagelyks een hondert tal pruissische smokkelaars, coffy, ryst, tabak
en andere goederen te Steyl in koopen, die langs de grenzen sluikswys
wierden binnengebragt. Dog na 1830 als de Maas op en af met Holland
geheel en al gesloten wierd, moesten de goederen hetzy van Antwerpen
door karren worden afgehaald, of uit Holland over Cranenborg door
Pruissen betrokken worden, en daar deze vragten zeer duur waren, hoorde
deze beweging geheel op.

Ook de koolen die te Maastricht niet mogten passeeren, wierden
de Eysden gelost en onder Maestricht aan het _Voelwames_ wederom
gescheept, en zo naar de ondermaas gebragt.

Het küpken vroeger aan 30 à 35 cents verkogt, steeg destyds op 75
cents, en nog waaren ze zeer schaars.

Andere inwoners van Tegelen voeren met karren naar Herzogenrath by
Aaken, om aldaar aan de koolmynen brandstof te haalen, die even zo duur
te staan kwamen.

De overeenkomst van den 21 mey 1833 te London gesloten, maakte de Maas
wederom vry en de scheepvaart hernam eenigzints, zonder zynen ouden
luister te bereiken.

Den tegenwoordigen handel te Steyl is zeer onbeduidend, daar vooreerst
de koolenhandel door de spoorweg van Vierssen verdwenen is en in
koloniale goederen geene kwantiteiten in ’t groot meer mogen opgedaan
worden.

Enkelde grensbewoners der Pruissische gemeentens laaten zich voor
koolen en kalk en mergel nog zien, maar de pryzen in concurrentie met
de koolen van de Rhur en Aaken doen dezen handel totaal verdwynen.

Blyft nog guano en aarduinsteenen die steeds nog voor uitbreiding
vatbaar zyn.

Twee huizen van Steyl doen in wyn en hebben redelyken aftrek.



                             Scheepsbouw.


In het begin van deze euw en zelf tot 1830, zyn te Steyl verscheidene
scheepen gebouwd die aan het hekske van Stapel geloopen zyn. Zedert
dat de stoomschepen de oude vaartuigen zyn komen vervangen, heeft deze
nyverheid geheel opgehouden.



                              Nyverheid.


De pannen- en steenbakkeryen waren voortyds de eenigste nyverheid der
gemeente, als men deze onder nyverheid kan rangschikken.

De goede zoort potkley die byzonder op de Oelesheyde op eene diepte
van 5 ellen zich bevond, lokte waarschynlyk de Romeinen uit, aldaar
pannenbakkeryen te plaatzen, dan men vind er nog een groot aantaal
stukken van Romeinsche pannen en plavuysen.

De eerste pannenfabrieken in de 18^e euw bekend, waaren die van
Denissen aan het Brökske en Engels in den hoek te Steyl. Deze laatste
is afgebroken. Zedert zyn er nieuwe bygekomen, zodat men er heeden nog
8 groote teld die aan een groot getal inwoners brood geeven.

De pannen van Steylen Tegelen zyn zeer vermaard door hunne sterkte, en
worden byzonder te Luyk zeer gezogt.

Deze industrie is voor uitbreiding vatbaar, en het is te verwonderen,
dat er niet meer worden aangelegd, omdat de pannen schier warm uit de
ovens naar Luyk en Pruissen trekken, alwaar het bouwen van huizen en
fabrieken dagelyks toeneemt.

Daarna zyn de potfabrieken opgekomen, die eerst begonnen zyn met gewoon
rood goed te maaken, en laater _gelood_, zo als thans nog het
geval is. Men noemt dit zwart goed en wordt met de 100 of 1000 quart
verkocht.

Deze fabrieken hebben zich byzonder onder de Nederlandsche regering
vermeerdert, zodat er aanvangs 1830, 20 in volle werking waren die
hunne fabrikaten alle jaaren afleverden aan kooplieden uit het Thal
Ehrenbreitstein, en byzonder van Ransbach en omstreken (Nassau).

Deze kooplieden verschenen alle jaaren om Paasschen, deden hunne
inkoopen, en kwamen alsdan uit Holland op met schepen, die de goederen
over-bragten naar Rotterdam, Amsterdam, Groningen, Zwoll, Dordrecht,
Middelburg, Antwerpen, Brussel, genoeg, in de geheele vereenigde
Nederlanden.

Andere lieten zeeschepen te Steyl aan de Maas komen, en namen lading in
voor Bordeaux en Marseille, en Spaansche havens.

In deze groote drükte geleek Steyl wezentlyk aan eenen zeehaven;
ook kwam er veel geld in de gemeente, dat grootendeels door het
werkvolk verteerd wierd, terwyl de meesters goede winsten inzamelden.
De Belgische onlusten maakten een einde aan dezen voorspoed in de
potfabrieken, terwyl de Maas op en af gesloten wierd, en dus de
verzendingen t’ eenemaal moesten gestaakt worden.

Dezen staat van zaaken duurde van den 11 november 1830 tot in 1833,
als door de conventie van London van den 21 Mai 1833, vereenigd met de
conventie van Mainz van den 31 Maart 1831, de Maas voor de Riverains
wederom geopend wierd.

Het eerste schip, dat zich vertoonde, was de _vrouw Dorothea_,
Hannoversche kof, capitein Johan Henrik Carstens, die den 26 mei 1834
eene lading zwart aardewerk innam, voor Duinkerke in Frankryk.

Dit schip ontvieng eenige moeijelykheden te Katwyk by Mook, als
hetzelve aldaar aankwam, maar wierd, by speciale vergunning, toegelaten
door Holland naar zyne bestemming te Stevenen.

Andere schepenen _voor_ Holland kwamen ook voor en na potten
laaden, zelfs den 17 maart 1835 verscheen eene nieuwe Hannoversche
kof _Teclanette_, _captein J. C. Zirkx_, groot 38 last, die
33,000 Ned. pond. zwart aardewerk inlaedde en daarmede naar
Rouen (Frankryk) zeilde.

Het was in die jaaren niet moeijelyk gereed goed te verkrygen, maar
de fabrikanten werkten niet meer in voorraad, en als den ouden stok
by was die van 1830 overbleef, kwynde de fabrikatie van dag tot dag,
zodat er heden nog maar 5 fabrieken bestaan die in werking zyn. Deeze
maaken weinig zwart goed, en leggen zich meer op grove artikels, zelfs
onderaardsche buizen voor wateraflossingen enz.

De kooplieden uit Nassau, die voor en na veel verdwenen zyn, genoten
voor 1830 alle vertrouwen, alhoewel somtyds onbekend. Zy betaalden
het goed gedeeltelyk by scheep nemen, en laater uit Holland Brabant,
Frankryk of Spanje terugkomende, deeden zy eene nieuwe betaling. Eenige
bleeven ook wel eens terug, maar de groote zelden.

De potfabrieken gebruikten jaarlyks alleen voor 50,000 guldens
schanssen en ander brandhout.

De glazuur aarde betrokken ze uit de Pruissische Eiffelt, en wierd lood
genoemd (Bleierz), en om de zwarte kouleur te geeven, gebruikt men
Alquifoux, dat men bruinsteen noemde.

De potfabrieken zyn in hunnen grootsten voorspoed, wat defabrikatie
betrof, altoos staande gebleven, alhoewel zy meenige verbeteringen
hadden kunnen te weeg brengen.

Sedert 1854 hebben de heeren Kamp en Soetens eene nieuwe nyverheid
ingebragt, bestaande in eene yzer-smeedery en gietery die met stoom
in beweging gezet wordt. Zy werkt voor de provintie, en voor de
Hollandsche zeehavens, en ook voor die van Hamburg. Het is te wenschen
dat deze onderneming meer en meer in voorspoed mag toenemen en zy door
de regering goedgunstiglyk beschermd word.

Er bestaan nog in de gemeente drie tabaksfabrieken waarvan de merken
goeden aftrek vinden. De 6 bierbrouweryen werken voor de gemeente en
omstreken; eene enkele daarvan maakt Beyersch bier.

Drie stookeryen zyn van weinig aanbelang, maaken echter zuiveren
jenever.

Twee inwooners dezer gemeente hebben nog voor 1830 octroi gevraagd tot
het oprigten van eene _Potas_ fabriek, getrokken uit de asschen
der pot- en pannen fabrieken. Deze aanvraag den 6 September 1880, onder
n^o 103/71 door Z. E. den heer Minister van binnenlandsche zaaken en Z.
E. den heer Minister van waterstaat, nationale nyverheid en kolonien,
naar de provintiale ovrigheid verwezen, is door de rekwestrantien niet
meer gesolliciteerd geworden, dus zonder gevolg gebleven.



                   Wat er nog te Tegelen ontbreekt.


1^o De verlichting in de straaten.

2^o Gemeente pompen.

3^o Armen-huizen.

1^o De kleinste stad heeft tegenwoordig de gaz-verlichting. De meeste
dorpen zyn door olie verlicht, terwyl Tegelen in de lange winteravonden
in de diepste duisternis gedompeld is. Eene lantaarn aan den hoek van
het huis van Jan van Leipsig, eene op de brug midden in het dorp, en
eene op den hoek van het Posthuis zou met genoegen gezien worden, en
bewyzen dat Tegelen in alles met de verbeteringen van den tydgeest
overgaat.

2^o Veele huizen zyn zonder put nog pomp, en zyn dus genoodzaakt hun
drinkwater uit de beeken te scheppen. Ofschoon dit water zeer zuiver
van de bergen komt, passeerd het dog door broeken en moerassen die er
dog min of meer vuiligheid in brengen. Eene of twee gemeentepompen
zouden eene verbetering zyn, die de gezondheid bevordert.

3^o Oude verslete menschen die hun brood niet meer kunnen verdienen;
weduwen met kinder overladen en in armoede verzonken, zouden niet
slegt geplaatst zyn in armen huizen waarin zy tydelyk en gratis eene
schuilplaats vonden.

                            [Illustratie]



                       Allerlei gebeurtenissen.


Voor den franschen tyd, was er in Tegelen eene wynherberg, in het oud
gezangs-huis die door veelen bezogt wierd.

De oudste bierherberg was by Pou in den hoek. Thans zyn er 26 die
wyn, bier, jenever en in de winter hommersom vertappen. Voor het jaar
1830 wierd er nog al _flip_ gedronken en men vond ook wel een
glas _knül_, maer zedert de garst en de hop zo duur zyn, is deze
onbekend.

                   *       *       *       *       *

De musiek was ook in Tegelen weinig verbreid in gemelden tyd, terwyl er
maar eenen enkelden persoon bekend was, die de viool speelde, en die
men niet anders noemde als _Petter had ich nur Harz_.

Flip Storm is dezen laater komen vervangen.

Thans bestaan er twee harmonie gezelschappen.

                   *       *       *       *       *

Den ouden Engels uit den hoek te Steyl (dood) diende in de engelsche
marine, en nam deel in de zeeslag als admiraal Nelson sneuvelde.

                   *       *       *       *       *

In de 18 eeuw wierd er te Steyl eene zo groote menigte _Salm_
gevangen in de Maas, dat de knechten zich niet meer verhuurden dan
onder conditie maar _eens_ in de week te moeten Salm eeten.

                   *       *       *       *       *

Voor 1789 koste te Tegelen een pond bruine Java 8 cleefsche stuivers,
en in het laatst van de franschen (1814) 6 francs een pond ordinaire
coffy.

                   *       *       *       *       *

In 1796 stopte het ys zich aan hiet hekske en de Maas bereikte eene
byzondere hoogte, zodat dezelve boven op de plaats stond waar nu het
huis van d’heer G. J. de Ryk staat.

                   *       *       *       *       *

Den 12 September 1801 passeerde te Tegelen Napoleon I, keizer van
frankryk.

                   *       *       *       *       *

Byna 70 jaaren heeft eenen ongelukkigen zinneloosen de straaten van
Tegelen doorwandeld die overal bekend was, onder de nam van Gekke-Nades.

In 1812 moest hy te Aaken voor de conseriptieraad verschynen, maar
nauwelyks had de franschen Prefekt hem gezien, of den raad verklaarde
dat Nane-Nane niet voor de armée kon dienen.

                   *       *       *       *       *

In 1812 waren te Tegelen en omliggende Maasdorpen een groot aantal
Spaansche gevangene (guerillas) geinterneerd, die by de boeren voor de
kost werk zochten, onder deze was er eenen goed bekend, die by Ronck
zich verhuurd had, en die Careggo di Monjo zich noemde.

                   *       *       *       *       *

In 1814 stond de Maas midden op Steyl en het water liep by de wed.
Canoy door de onderste vensters in huis binnen. De inwoners voeren met
booten van het een huis naar het andere.

                   *       *       *       *       *

In de jaaren 1812 tot 1830, als de potfabrieken floreerden, waaren
alle zondagen _dans_- en _vechtpartyen_ te Tegelen, die
echter veel na gelaten hebben, zedert zekeren Gerard Faessen, in volle
quadrille, met een carabyn door den arm geschoten wierd.

                   *       *       *       *       *

Als in de sterke winter tusschen 1813 en 14 de Cosakken te Tegelen
verschenen, stormden de burgers alle uit het huis van den burgemeester,
om deze verlossers te verwilkomen; maar in de duisternis namen de
Cosakken ze voor eenen franschen aanval, en begonnen er deftig met de
_kanschu_ onder te slaan.

Eenen burger zich herrinnerende dat St-Nicolas de patroon van Rusland
was, riep Vivat Nicolas, maar hoe meer hy schreeuwde, hoe meer slagen.
Aangename overassing.

                   *       *       *       *       *

In 1831 op Vasten-Avond Dinsdag, wierd Joachim Ewalds, een braven en
rustigen inwooner, op eene dans-party door eenen messteek gedood. Dader
onbekend gebleven.

                   *       *       *       *       *

Den beroemden beeldhouwer, M. Kessels, den 20 Mey 1784 in Maastricht
geboren, kwam in 1820 zich te Baerlo vestigen, en alle dagen verscheen
hy te Steyl op de beugelbaan.

Laater naar Romen vertrokken, behaalde hy met een St-Sebastianus beeld
den eersten prys; men vermoed hy St-Sebastianus gekozen had, uit
genegentheid voor Steyl, waarvan dezen heyligen de patroon is.

Kessels heeft nog te Steyl van zyne werken terug gelaten die hy ten
geschenk aanbood, en stierf te Romen in 1836.

                   *       *       *       *       *

In 1824 verscheen als eene zeldenheid in de Maas te Steyl, stroom-op
eenen _steur_ van 2 ellen lang. Schipper Van Gend stak hem met
eene palingschaar, en eenen anderen inwooner loste er 2 scheuten op,
maar de visch gieng naar de diepte, en wierd eerst te Herstal by Luik
gevangen.

                   *       *       *       *       *

In 1835 vond men te Tegelen in de Beek achter de Ligtenberg, een
zeldzaam dier, dat de dikte had van een paarde haar, en eene lengte
van 3 ellen, dog nog kop nog staart aen te onderscheiden. Aan de
akademie te Brussel verzonden, erkende deze het dier voor eenen
_Dragomeau_. Deze verschynzels zyn zeer zelden.

                   *       *       *       *       *

In 1854 brak de cholera te Steyl uit in een huisje aan de beek, dat
zedert het cholera huisje genoemd wordt.



                 Namen in de dagelyksche samenleving.


Weinige inwoners in de gemeente zyn met hunnen familie naam bekend, of
betekend, by voorbeeld:

1^o De persoon heet Pieter N..... dan betekend men de dochter Wildelina
onder de naam van Pitte Windeline, deze haaren zoon, die ook Pieter
heet, noemt men _Pitte Windeline Pit_.

                   *       *       *       *       *

2^o De vader heet _Cristiaen_ N..... en de zoon Michiel, dan noemt
men dezen laatsten Cristiaene Geel, terwyl wederom de zoon van Michiel
die ook Cristiaen geheeten is, _geele-Cristiaen_ genoemd word.

                   *       *       *       *       *

3^o De vader noemd zich Andreas N..... en de zoon Hendrik, dan wordt
dezen laatsten Andreesen Drik genoemd.

                   *       *       *       *       *

Somtyds wordt ook den doopnaam by de plaats genomen waar ze wonen,
als Lingster Grades, Krützer Drik, Agtegaals Klööske, Enger Helmes,
Aape-Nel, Heys-Manes, Sieper-Trinke, Brökskes Hannes, Haander-Peter,
Zwarterhonds-Meyes enz. De familienaam komt zelden voor, en maakt hy
eene groote uitzondering, dog de persoonen er onder betekend, wordt
altoos den doopnaam achter de familie naam geplaatsd.



                           Tegelsch dialekt.


Gedinkt dig nag, Helmes, det in vrüger jooren de kermes heel wet angers
was as nou,--doe woord meer wien gesoopen op einen daag as nou op ein
heel joor. Van wien en zien, kwome ze getrekke as ein persessie, en
dink ens, wat er van Vendelen kwoomen boeremik met schink eeten, det
deurde zo veer dag aan ei stük, van de morge tot den ovend al maar op
die dikke trom geslagen.

Min bestevader sprikt nog nog altied van as te Steyl de vogel geschoten
woord agter de kepel, en gekegeld, dat mennig fleske doo gekraakt
woord, en by De Pööt den in de Tent, doo dreef de win door de plenk,
en de spoölu droogen al oves einen oeles met geld noo oör kamer.--Ja,
jong, det woor wet; me zoo gezagt hebbe, nou vergeit de welt, maar in
deen tiid verdeenden de potbekkers oug groof geld.--En die worstpartien
den, in de winkter eerst dik gegeeten, en den gekaart,--ze sloogen zig
döks genogt, de vüst kapot met de troef.--Ja jong, dou küs zekke was
dou wils, maar det kömt in ooze levestied neet meer voor.

Waat zees te, het beer is oug neet meer as vrüger; ze zitten der
te vööl met de kneen op, maar den alden _knül_ dee ging in de
teen.--Nou geeve ze dig, ei schoon glaas met ein kopere dekselken
op, en vööl schoem, maar det is geine _flip_, en oug geine
_knül_. Ig wil neet zekke, dat et zo beter is want as dee köp wet
in ha, den slooge ze zig as de ketelbüters.

En wat waas det ei spööl as de gans gereye woord, en de jonges met
den doedelspot en as Pester met ein gebro kat, noo de vossekoel
slepde in het oelesgat, en as ze ginge fretteeren noo bakkesen hüske
op de Neenefeet, aen Boorspoep en in de gebrankde peschen, en as de
slibberman is opgetrokken met vastelovend, doo wöörd nou neet meer van
gekikt, maar min bestevader wet det nag allemool hoorklein te vertellen.

Wets dou oug nag Helmes, as Koobes met ein alde berosde pistool op de
schelme schoot, en as Nikloos de proemedanten appel, de fleermoes, en
cnokattekop in de boumschool haa, en det _Piel_ zig den hals neet
woo loote zegene met sinte Blasius.--Og herm, dee goeyen hals is nog in
het water versoopen, God trööst zin zeel.

Ja jong, deen tied is verbey; de vroulü droogen oug in deen tied
trekmutzen, en bezüüg ze nou ens, ig wet om ei glaas beer, det in die
groote mütze die ze nou dragen, meer in geit, as ein hoefker.--Zek
was te wils, maar doo zal nog einen tied komen, det de honder schoon
dragen, maar den zullen oos teng niet meer sweeren.--Wy hebben voöl
gezeen in onze levestied, maar die noo os komen, die zeen mischien de
welt vergoon, en den zeen wy dog al die aa snaaken de jongsten daag nog
eins terük.



     Spreekwoorden die sterk ingeworteld zyn in Tegelsch dialekt.


Elf ougen, zagt Strükske.

Allerbest, zagt Van Leipsig.

Det zo waal woor zün, zagt Kensen Tis.

Alleneen, zagt Sprengers.

Ei kik, zagt Ronck.

Goede leut, zagt Gipmans.

Getroffen zagt de jong, dou smeete zi moor ein oug oet.

Gep...d, zagt Scheerkes.

Ei, ei, zo, zo, zagt Jette.

As gy kettekes zit, den komt er maar üt, zagt Jenne.

Drikkes, drikkes, eine goldworm, zagt Bilke.

Neet scheeten minheer, zagt Jö hemke.

Stompen oet, zeet Peeter.

Ranflan, zeet de smeet.

Het spööl steit, zeet Kobes.



                               Voetnoten


[Footnote 1: Dit zou doen veronderstellen dat Tegelen in 1481 onder het
Hanzea-verbond stond.]

[Footnote 2: Zy hadden eene wagt op den Dolenberg, en eene op de Bergen
naby de Mergelstraat die nog de Cosakkenberg heet.]

                                EINDE.

                                                 typ. E.-F. Van Velsen.



                               Colofon


 Duidelijke zetfouten in de originele tekst zijn verbeterd. Daarnaast is
 aangepast:
 
 Pagina  Origineel   Aangepast
 12      Pechelmus   Plechelmus
 27      vuer        vuur
 41      veltocht    veldtocht
 50      naar naar   naar



*** End of this LibraryBlog Digital Book "Tegelen en Steyl - Herinneringen van vader tot zoon" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home